- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-211704
- Uitspraakdatum 09 december 2021
- Publicatiedatum 21 december 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Alhoewel eiser in zijn schrijven niet expliciet aan de Minister van Binnenlandse Zaken de wens kenbaar maakt om in voltijdse dienst te treden bij de overheid, kan zulks uit de brief wel worden begrepen. Ingevolge artikel 1 van de Personeelswet is aanstelling een beschikking van het bevoegde gezag, waardoor een persoon, anders dan met toepassing van het burgerlijk recht, in dienst van het Land wordt genomen, of waarbij een tijdelijk dienstverband in een vast dienstverband wordt omgezet. Hieruit blijkt dus impliciet het verzoek van eiser.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 21-1704
09 december 2021
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende aan de [adres] in [district],
eiser,
gemachtigde: mr. Y.S. Engkar, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, m.n. het Ministerie van Binnenlandse Zaken,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat,
gevolmachtigde: mr. J.M. Foort, jurist verbonden aan het Buro Landsadvocaten.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en – handelingen:
• het inleidend verzoekschrift dat op 19 mei 2021 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
• de mondelinge conclusie van eis;
• de conclusie van antwoord, met producties;
• de conclusie van repliek en uitlating producties;
• de conclusie van dupliek.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Eiser heeft in de periode van 30 juni 2015 tot en met 29 juni 2020 gefunctioneerd als lid van De Nationale Assemblée.
2.2 Per schrijven d.d. 10 september 2020 heeft eiser de minister van Grondbeleid en Bosbeheer gevraagd om zijn aanstelling in de functie van beleidsadviseur in voltijdse dienst van de Staat conform artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée (S.B. 1988 no. 59, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74) te formaliseren, op welk schrijven de Staat niet heeft gereageerd. Per brief van 18 februari 2021 heeft eiser zijn verzoek bij de Minister van Grondbeleid en Bosbeheer herhaald en heeft de Staat op dit schrijven wederom niet gereageerd.
2.3 Op 15 april 2021 heeft de gemachtigde van eiser in een rappèlschrijven de Minister van Binnenlandse Zaken het volgende aangegeven:
“Reden, waarom ik u namens cliënt nader met het verzoek tot spoedige formalisering van zijn aanstelling in de functie van Beleidsadviseur in voltijdse dienst onder toekenning van de daaraan inherente bezoldiging en emolumenten binnen twee weken na ontvangst van dit schrijven.”
Op dit schrijven heeft eiser geen reactie ontvangen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiser vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis in kortgeding uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagde te gelasten om de rechtspositie van hem als beleidsadviseur in voltijdse dienst van de Staat te formalisereren, onder toekenning van de daaraan inherente bezoldiging en emolumenten conform artikel artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée (S.B. 1998 no. 59, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74);
b. als sequeel daarvan gedaagde te veroordelen tot de uitbetaling van, de kantonrechter begrijpt, het loon, terugwerkend tot het moment van de maand volgende met ingang van de maand volgende op zijn verzoek om benoemd te worden tot beleidsadviseur in voltijdse dienst van de Staat, onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ten bedrage van
SRD 10.000,- per dag voor elke dag dat gedaagde weigert, althans in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
c. gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 Eiser legt, zakelijk weergegeven, aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
Uit bekomen informatie zijn eerder gewezen assembléeleden op grond van de vigerende regeling bij resolutie van de President van de Republiek Suriname alszodanig in vaste dienst aangesteld en wel met ingang van de maand volgende op hun verzoek. Zich beroepend op het bepaalde in de vigerende regeling en het gelijkheidsbeginsel, namelijk dat alle gewezen assembléeleden op gelijke wijze behoren te worden bejegend na beëindiging van hun lidmaatschap, stelt eiser dat hij de jure de status van beleidsadviseur in voltijdse dienst van de Staat heeft, met aanspraak op de daaraan inherente bezoldiging en emolumenten. Ondanks diverse pogingen van verzoeker is gedaagde niet ertoe overgegaan om zijn rechtspositie te formaliseren. Met stelligheid kan worden aangegeven dat gedaagde in deze geen, althans niet voldoende, rekening houdt met de belangen van hem en maakt zich schuldig aan een handelen in strijd met het recht, de wet en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het beginsel van rechtszekerheid, het beginsel van zorgvuldigheid en het gelijkheidsbeginsel. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens hem en is gehouden om de hierdoor ontstane schade te vergoeden, aldus eiser.
3.3 Gedaagde voert verweer. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang is in voldoende mate aannemelijk geworden, waardoor eiser ontvangen wordt in kortgeding.
4.2 Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of eiser op de wettelijk voorgeschreven wijze aan gedaagde de wens te kennen heeft gegeven om in voltijdse dienst treden bij de overheid in de functie van tenminste Beleidsadviseur.
4.3 In artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée S.B. 1988 no. 59, gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74 en verbeterd bij S.B. 2017 no. 82 is het volgende bepaald:
“4. Een gewezen lid dat een zittingsperiode of langer lid is geweest, de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, wordt door de overheid op zijn of haar verzoek in dienst genomen dan wel benoemd in de functie van tenminste Beleidsadviseur in voltijdse dienst.”
De kantonrechter constateert dat in voormeld artikel niet is vermeld op welke wijze een gewezen lid de wens om in dienst genomen te worden, kenbaar moet maken; moet dat schriftelijk of mondeling? Aan welke functionaris de wens kenbaar moet worden gemaakt is evenmin aangegeven. De reden waarom zulks niet is opgenomen in dit artikel is de kantonrechter niet duidelijk.
In de memorie van toelichting, met name pagina 10, van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée S.B. 1988 no. 59, gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74 is het volgende opgenomen:
“(…)
Voor de leden die een zittingsperiode of langer hebben gediend, de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt en dus niet in aanmerking komen voor pensioen bestaat de mogelijkheid te wens te kennen te geven in voltijdse dienst te treden bij de overheid in de functie van tenminste Beleidsadviseur 1ste (eerste) klasse periodiek 18 (achttien). De kennisgeving hiertoe zal worden gedaan aan de Minister van Binnenlandse Zaken met afschrift aan De Nationale Assemblee.”
Hieruit volgt dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de procedure in de memorie van toelichting op te nemen. Duidelijk is dat een gewezen lid de kennisgeving dient te doen aan de Minister van Binnenlandse Zaken met toezending van een afschrift daarvan aan De Nationale Assemblee.
4.4 Zoals onder 2.2 van dit vonnis is aangegeven, heeft eiser zijn verzoeken steeds gericht aan de Minister van Grondbeleid en Bosbeheer, wat – als gekeken wordt naar de memorie van toelichting op artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée S.B. 1988 no. 59, gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74 en verbeterd bij S.B. 2017 no. 82 – niet de juiste procedure is. Met gedaagde is de kantonrechter het eens dat eiser als gewezen lid van de wetgevende macht wist dan wel behoorde te weten wat de te volgen procedure is. Derhalve kunnen deze brieven niet gelden als kennisgeving als bedoeld in voormeld artikel.
4.5 De kantonrechter is van oordeel dat alhoewel eiser bij schrijven d.d. 15 april 2021, zoals onder 2.3 van dit vonnis geciteerd, niet expliciet aan de Minister van Binnenlandse Zaken de wens kenbaar maakt om in voltijdse dienst te treden bij de overheid, zoals bedoeld in artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée S.B. 1988 no. 59 gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74 en verbeterd bij S.B. 2017 no. 82, zulks uit de brief wel kan worden begrepen. Dit, omdat eiser de Minister van Binnenlandse Zaken verzoekt tot spoedige formalisering van zijn aanstelling in de functie van Beleidsadviseur in voltijdse dienst. Ingevolge artikel 1 van de Personeelswet is aanstelling een beschikking van het bevoegde gezag, waardoor een persoon, anders dan met toepassing van het burgerlijk recht, in dienst van het Land wordt genomen, of waarbij een tijdelijk dienstverband in een vast dienstverband wordt omge¬zet. Hieruit blijkt dus impliciet het verzoek van eiser. Derhalve is de kantonrechter niet eens met gedaagde dat eiser wettelijke procedure niet heeft opgevolgd en zal de dagtekening van het schrijven, namelijk 15 april 2021, gelden als datum waarbij eiser de kennisgeving heeft gedaan. Hieruit volgt dat het gevorderde onder A wordt toegewezen, in die zin dat aan deze veroordeling ook een termijn zal worden gekoppeld. Het gevorderde onder B wordt niet toegewezen nu eiser deze onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, nu gebleken is dat gedaagde ondanks herhaalde schrijven, nimmer heeft gereageerd op deze schrijven van eiser, wat overigens een goed functionerende overheid niet betaamt. Ook de proceshouding van gedaagde, waarbij hij steeds blijft volharden in zijn onjuiste standpunt, geeft de kantonrechter aanleiding om een dwangsom te koppelen aan de veroordeling. Aanleiding wordt gezien om de dwangsom te maximeren tot een bedrag zoals in de beslissing te vermelden.
4.6 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld zoals in het dictum te vermelden.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding
5.1 Gelast gedaagde om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de rechtspositie van eiser te formaliseren als Beleidsadviseur in voltijdse dient van de Staat Suriname onder toekenning van de daaraan inherente bezoldiging en emolumenten, conform artikel artikel 7 lid 4 van de Wet financiële voorzieningen leden en gewezen leden van De Nationale Assemblée S.B. 1988 no. 59, gewijzigd bij S.B. 2015 no. 74 en verbeterd bij S.B. 2017 no. 82.
5.2 Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- (tienduizend Surinaamse dollar) per dag voor elke dag dat hij weigert, althans in gebreke blijft te voldoen aan het veroordeelde onder 5.1 van dit vonnis en wel tot een maximum bedrag van SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar).
5.3 Verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 650,- (zeshonderd en vijftig Surinaamse dollar).
5.5 Weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. I. Sonai ter openbare terechtzitting op donderdag 09 december 2021 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.