SRU-K1-2021-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer A.R. No. 20-3141
  • Uitspraakdatum 25 februari 2021
  • Publicatiedatum 02 maart 2021
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Kort geding;
    Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de bouwvergunning niet conform de regels is verstrekt. De kantonrechter wijst de vordering tot schorsing van de bouwvergunning en het staken van de bouwwerkzaamheden af.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 20-3141

25 februari 2021

Vonnis in kort geding

in de zaak van:

[naam 1],
wonende aan [adres 1],
eiser,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

tegen

A. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, m.n. het Ministerie van Openbare Werken, vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie gevestigd en kantoorhoudende aan het Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gevolmachtigden: dhr. A.R. Kisoen medewerker van de afdeling Bouw en Woning Toezicht van het Ministerie van Openbare Werken en mr. E. Mohangoo, verbonden aan het Bureau Landsadvocaat,

B. [naam 2] h.o.d.n. WAN XIANG INT. SI FANG AGENCY,
wonende aan [adres 2],
gemachtigde: mr. P. Baldew, advocaat,

gedaagden.

  1. Het verloop van het proces:

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en proceshandelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat op 15 oktober 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
  • de conclusie van eis d.d. 05 november 2020;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde sub. B met producties;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde sub. A;
  • de op het doorlopend proces-verbaal gestelde rolbeschikking tot het houden van een descente;
  • het proces-verbaal van de op 21 december 2020 gehouden descente;
  • de conclusie van de zijde van gedaagde sub. B na de gehouden descente;
  • de conclusie van de zijde van gedaagde sub. A na de gehouden descente;
  • de conclusie tot wijziging van eis;
  • de conclusie van antwoord op het verzoek tot wijziging van eis van de zijde van gedaagde sub. B;
  • de conclusie van antwoord op het verzoek tot wijziging van eis van de zijde van gedaagde sub. A.

1.2. De uitspraak van het vonnis in het incident is bepaald op heden.

  1. De feiten

2.1. Eiser is eigenaar tevens bewoner van de woning staande op het perceel aan [straat 1] te [wijk] te [plaats].

2.2. Gedaagde heeft sub. B heeft van gedaagde sub. A vergunning verkregen om op het perceel op de hoek van [straat 1]-, [straat 2]- en [straat 3] te [wijk] te [plaats] een gebouw op te zetten met een andere bestemming dan voor bewoning.

  1. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

In de hoofdzaak

3.1. Eiser vordert, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:

A. Gedaagde sub. B te gelasten de bouwwerkzaamheden op het perceel op de hoek van [straat 1]-, [straat 2]- en [straat 3] te [wijk] te [plaats] te staken totdat gedaagde sub. B beschikt over een rechtsgeldig tot stand gekomen bouwvergunning.

B. Te schorsen althans op te schorten de werking van de door gedaagde sub. A aan gedaagde sub. B verleende bouwvergunning zolang de litigieuze vergunning niet voldoet aan de in het verzoekschrift omschreven materiele en formele vereisten.

C. Gedaagde sub. A te gelasten de bouwwerkzaamheden op het perceel op de hoek van [straat 1]-, [straat 2]- en [straat 3] te [wijk] te [plaats] te doen staken en gestaakt te houden zolang een rechtsgeldige bouwvergunning met in achtneming van de materiele en formele vereisten aan gedaagde sub. B is verleend.

D. Al het voorgaande onder verbeurte van een dwangsom van SRD 150.000, – (een honderd vijftigduizend Surinaamse dollar) per dag voor iedere dag dat gedaagden in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelen.

3.2. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde sub. A aan gedaagde sub. B een bouwvergunning heeft verleend zonder dat voldaan is aan de in acht te nemen procedure.

3.3. Gedaagden hebben verweer gevoerd, welk verweer erop neer komt dat gedaagde sub. B stelt dat hij zich heeft gehouden aan de in de bouwvergunning gestelde voorwaarden. Gedaagde sub. A stelt dat de bouwvergunning is verleend met in achtneming van de daarvoor gestelde procedure. Op dit verweer komt de kantonrechter terug in de beoordeling voor zover van belang voor de beslissing van deze zaak.

In het incident

3.4. Eiser heeft bij conclusie gevraagd de eis te mogen wijzigen stellende dat blijkens het exploot no. 625 de dato 22 oktober 2020 van deurwaarder R. Sontono in kort geding zijn opgeroepen de staat Suriname met name het Ministerie van Openbare Werken en het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu. Voorts dat de Staat Suriname het verzoekschrift in bovenvermelde zin heeft begrepen en verstaan getuige de door de staat Suriname overgelegde machtiging vervat in de brief van de Procureur-Generaal de dato 23 oktober 2020 kenmerk C.V. no. 186/20.

3.5. Gedaagde sub. A is van oordeel dat zij reeds heeft geantwoord als gemachtigde van de staat namelijk voor het Ministerie van Openbare Werken en het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu. Gedaagde sub. B is van mening dat eiser door de wijziging van eis op een subtiele wijze de eis heeft vermeerderd en het onderwerp van de eis gewijzigd door zaken te stellen die niet gesteld zijn in het inleidend verzoekschrift. Voorts dat het geding, als gevolg van het voorgaande, onredelijk wordt vertraagd.

  1. De beoordeling

In het incident

4.1. Eiser stelt dat blijkens het exploot no. 625 de dato 22 oktober 2020 van deurwaarder R. Sontono in kort geding zijn opgeroepen de staat Suriname met name het Ministerie van Openbare Werken en het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu. Voorts dat de Staat Suriname het verzoekschrift in bovenvermelde zin heeft begrepen en verstaan getuige de door de staat Suriname overgelegde machtiging vervat in de brief van de Procureur-Generaal de dato 23 oktober 2020 kenmerk C.V. no. 186/20. Eiser doet op grond van artikel 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het verzoek het inleidend verzoekschrift te wijzigen in diervoege dat ook het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu wordt betrokken en opgeroepen in de onderhavige zaak. Gedaagde sub. A is van oordeel dat zij reeds heeft geantwoord als gemachtigde van de staat namelijk voor het Ministerie van Openbare Werken en het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu. Gedaagde sub. B is van mening dat eiser door de wijziging van eis op een subtiele wijze de eis heeft vermeerderd en het onderwerp van de eis gewijzigd door zaken te stellen die niet gesteld zijn in het inleidend verzoekschrift. Voorts dat het geding, als gevolg van het voorgaande, onredelijk wordt vertraagd.
De kantonrechter is van oordeel dat de noodzaak tot het afzonderlijk oproepen van het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu in deze zaak niet is gebleken nu de gevolmachtigde van de staat Suriname reeds voor het Ministerie van Regionale Ontwikkeling heeft geantwoord. Gelet op het voorgaande zal het afzonderlijk oproepen van het Ministerie van Regionale Ontwikkeling en Milieu in deze zaak de voortgang van deze zaak onredelijk vertragen. Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter de wijziging van eis, welke inhoud het afzonderlijk oproepen van het Ministerie van Regionale Ontwikkeling en Milieu in deze zaak, afwijzen.

In de hoofdzaak

4.2. Eiser stelt dat gedaagde de aan hem verstrekte bouwvergunning niet rechtmatig heeft verkregen. Eiser stelt dat de in 7.1. van het inleidend verzoekschrift omschreven procedure en advisering niet hebben plaats gevonden. Voorts stelt eiser dat als gevolg van de door gedaagde sub. B ontplooide bouwwerkzaamheden inbreuk wordt gemaakt op zijn woongenot.
Gedaagde sub. B stelt dat hij doende is het bouwwerk af te bouwen en dat hij daarvoor een vergunning heeft. Gedaagde sub. B stelt dat de Districtscommissaris bij schrijven van 17 oktober 2019 DC no. 2145/19, een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven voor de bouw van het pand en dat de overige omwonenden bij akte gedateerd 18 november 2020 hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door hem ontplooide bouwactiviteiten voor het opzetten van een magazijn. Gedaagde sub. A stelt dat de bouwvergunning aan gedaagde sub. B is verleend conform de regels die gelden voor het verkrijgen van een bouwvergunning. De kantonrechter is van oordeel dat de door eiser gestelde procedure van advisering van gedaagde sub. A door de districtscommissaris reeds in 2019 is geschied, en dat het consulteren van de omwonenden heeft plaats gevonden. Eiser heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat de bouwvergunning aan gedaagde sub. B is verleend zonder dat de procedure voor het verkrijgen van de bouwvergunning in acht zijn genomen.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bouwvergunning welke door gedaagde sub. A is verleend aan gedaagde sub. B zonder dat de vereiste procedure tot het verkrijgen van een dergelijke vergunning doorlopen is, de kantonrechter de vordering tot schorsing van de bouwvergunning en het staken van de bouwwerkzaamheden zal afwijzen.

4.3. De kantonrechter zal op de overige stellingen en weren van partijen niet ingaan nu deze hem niet langer relevant voorkomen. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van gedaagden.

  1. De beslissing

De kantonrechter in kort geding:

In het incident

5.1. wijst af de gevorderde wijziging van eis,

In de hoofdzaak

5.2. wijst af het gevorderde,

5.3. veroordeelt eiser in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de gedaagden en tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, C.A. Wallerlei, en in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter mr. S.J.S. Bradley op 25 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.