SRU-K1-2021-21

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer A.R. No. 21-3667
  • Uitspraakdatum 09 december 2021
  • Publicatiedatum 16 oktober 2022
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Geconstateerd wordt dat de exemplaren van de examenwerken die de Staat heeft overgelegd niet volledig zijn. Bij het examenwerk van eiser zijn de antwoorden op de vragen 8 en 14 niet volledig. De antwoorden op de vragen 9, 15, 16 en 17 ontbreken.
    Bij het examenwerk van [naam 2] zijn de vragen 8, 13 en 20 niet volledig. De antwoorden op de vragen 14 en 15 ontbreken. De Staat is in de gelegenheid gesteld om producties middels een conclusie over te leggen, maar heeft onvolledige exemplaren overgelegd. Om die reden zal de Kantonrechter aan de hand van de antwoorden op de overige vragen (1,2,3,4,5,6,7,10,11,12,18,19 en 20) beoordelen of aannemelijk is dat eiser al dan niet heeft samengewerkt met [naam 2].

    Gelet op de bewoordingen van de antwoorden is de kantonrechter voorshands van oordeel dat
    niet aannemelijk is geworden dat eiser en [naam 2] hebben samengewerkt. Dat de vorm en
    opzet hetzelfde zijn en dat zij beiden vraag 3 fout hebben, maakt het niet anders. De gevraagde voorziening onder punt 3.1 sub b is constitutief van aard. Nu de aard van het kort geding zich verzet tegen dergelijke beslissingen, omdat in kort geding slechts beslissingen van condemnatoire aard worden gegeven, zal eiser op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in de door hem gevraagde voorziening.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 21-3667
09 december 2021
NNA

Vonnis in kort geding
in de zaak van:

[eiser],
wonende aan de [adres] te [district],
eiser, hierna te noemen: ‘[eiser]’,
gemachtigde: mr. Ch. Algoe, advocaat,

tegen

A. DE STAAT SURINAME in deze het ministerie van JUSTITIE EN POLITIE,
vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
gevestigd en kantoorhoudende aan Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde sub A, hierna te noemen: ‘de Staat’,
gevolmachtigde: mr. I. Markiet, jurist op het ministerie van Justitie en Politie en verbonden aan het Buro Landsadvocaat,

B. [gedaagde sub B], pro sé q.q. in hoedanigheid van Voorzitter van de Examencommissie Kaderopleiding 2019-2020,
kantoorhoudende aan de Duisburglaan 43-45 te Paramaribo,
gedaagde sub B, hierna te noemen: ‘[gedaagde sub B]’,
procederend in persoon.

1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en – handelingen:
• het inleidend verzoekschrift dat op 08 november 2021 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
• de mondelinge conclusie van eis d.d. 11 november 2021;
• het verleend verstek tegen de behoorlijk opgeroepen doch niet verschenen [gedaagde sub B];
• de verschijning van [gedaagde sub B] op de gehouden comparitie d.d. 15 november 2021 waarbij het tegen hem verleend verstek is gezuiverd;
• de gehouden comparities van partijen d.d. 11 november en 15 november 2021 en de daarvan opgemaakte processen-verbaal;
• de conclusie van antwoord met producties zijdens de Staat;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens [eiser].

1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 [eiser] is brigadier van Politie en cursist van de Kaderopleiding 2019-2020.

2.2 Voor het vak Strafrecht werd op 20 september 2020 een take-home tentamen gegeven aan de cursisten met de instructie dat samenwerking niet was toegestaan. [eiser] heeft het take-home tentamen afgelegd en ingeleverd.

2.3 Bij schrijven d.d. 17 november 2020 heeft de docent Strafrecht, mr. [naam 1], aan [gedaagde sub B] te kennen gegeven dat [eiser], tegen de gegeven instructies, vermoedelijk heeft samengewerkt met een andere cursist, zijnde [naam 2] (hierna: [naam 2]).

2.4 Naar aanleiding van voormeld schrijven heeft [gedaagde sub B] bij schrijven d.d. 19 november 2020 [eiser] verweer aangezegd.

2.5 [eiser] heeft zich verweerd en heeft vanaf 19 november 2020 tot en met 17 maart 2021 deelgenomen aan de overige tentamen, welke hij heeft behaald.

2.6 Bij schrijven d.d. 22 april 2021 heeft [gedaagde sub B] aan [eiser] medegedeeld dat besloten is dat het resultaat van hem ten aanzien van het examen Strafrecht conform artikel 17 lid 4 van het Onderwijs- en Examenreglement (OER), ongeldig wordt verklaard door de examencommissie en dat hij alsnog wordt uitgesloten van deelname aan de overige examens.

2.7 Tegen voormeld schrijven is [eiser], bij schrijven van 05 mei 2021, in beroep gegaan bij de Korpschef, op welk schrijven [eiser] nimmer enige reactie heeft ontvangen van de Korpschef.

2.8 Bij exploot van deurwaarder M.K. Jaggi d.d. 18 oktober 2021 no. 401 heeft [eiser] de Korpschef aangemaand om het daarheen te leiden dat het schrijven van [gedaagde sub B] d.d. 22 april 2021 wordt herroepen c.q. nietig wordt verklaard en dat [eiser] als geslaagde cursist zijn diploma en cijferlijst zal ontvangen en de daaraan verbonden bevordering zal verwerven.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [eiser] vordert dat de kantonrechter in kort geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de Staat en [gedaagde sub B] zal veroordelen om binnen 1 (één) week na deze uitspraak, althans door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, het schrijven van [gedaagde sub B] d.d. 22 april 2021 te herroepen c.q. nietig te verklaren en [eiser] als geslaagde cursist zijn diploma en cijferlijsten te overhandigen;
b. de Staat en [gedaagde sub B] zal veroordelen om binnen 2 (twee) weken na deze uitspraak, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, [eiser] te bevorderen in de rang van Majoor van Politie c.q. de rang verbonden aan de geslaagden van de Kaderopleiding 2019-2020 met dezelfde ingangsdatum als de mede cursisten en met behoud van de rangorde op de ranglijst;
c. bij niet toekennen van bovengenoemde vorderingen, een zodanige voorziening te geven dat de schendingen van het zorgvuldigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden weggenomen;
d. de Staat en [gedaagde sub B] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen, bij wege van dwangsom, het bedrag ad SRD 50.000,= voor elke dag of keer dat zij in strijd handelen met het gevorderde onder sub a en b.

3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de beslissing, zoals geformuleerd in het schrijven van [gedaagde sub B] d.d. 22 april 2021, een late en onterechte beslissing is. Het besluit is onrechtmatig en in strijd met het systeem van sanctioneren, waarbij straffen nimmer met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd, aldus [eiser].

3.3 Zowel de Staat als [gedaagde sub B] voeren (uiteindelijk) verweer. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang is voldoende aannemelijk voor de kantonrechter. [eiser] wordt daarom ontvangen in het kort geding.

4.2 Tijdens de gehouden comparities hebben de Staat en [gedaagde sub B] onder meer betwist dat het besluit onrechtmatig is. Volgens hen hebben [eiser] en [naam 2], tegen de instructies in, samengewerkt hetgeen de reden is van het besluit.
Ter onderbouwing hiervan heeft de Staat de examenwerken van [eiser] en [naam 2] overgelegd. Volgens de Staat vertonen de examenwerken, conform de constatering van de docent Strafrecht, op onderstaande 3 punten sterke gelijkenissen:
• opzet en vorm (format) zijn het hetzelfde,
• antwoorden vertonen woordelijk veel overeenkomsten en
• materieel zijn de foute/goede antwoorden nagenoeg conform.

4.3 In reactie hierop heeft [eiser] aangevoerd dat de Staat de volgende antwoorden heeft gehighlight waaruit – volgens de Staat – zou moeten blijken dat hij en [naam 2] hebben samengewerkt: antwoord 3, 9, 10, 12, 14 en 19.
Volgens [eiser] levert heft feit dat zowel hij en [naam 2] vraag 3 fout hebben, geen enkel bewijs van fraude op. Het is een multiple choice vraag en kunnen meerdere cursisten dit fout hebben. Ten aanzien van vraag 9 en 10 voert [eiser] aan dat er wel degelijk significante verschillen zijn in de redactie van de antwoorden. Ten aanzien van vraag 12 voert [eiser] aan dat het bekend is dat in een antwoord een deel van de vraag wordt herhaald. De overeenkomsten in het eerste deel van het antwoord is dan ook daaraan te wijten. Ten aanzien van vraag 14 voert [eiser] aan dat het antwoord rechtstreeks uit het Wetboek van Strafrecht komt en is toch niet te verwachten dat hij zulks gaat parafraseren? Ten aanzien van vraag 19 voert [eiser] aan dat de redactie van het antwoord grote verschillen vertoont.

4.4 Geconstateerd wordt dat de exemplaren van de examenwerken die de Staat heeft overgelegd niet volledig zijn. Bij het examenwerk van [eiser] zijn de antwoorden op de vragen 8 en 14 niet volledig. De antwoorden op de vragen 9, 15, 16 en 17 ontbreken.
Bij het examenwerk van [naam 2] zijn de vragen 8, 13 en 20 niet volledig. De antwoorden op de vragen 14 en 15 ontbreken.
Gelet op het voorgaande mede in acht nemende hetgeen de kantonrechter aan de Staat heeft voorgehouden ter comparitie d.d. 15 november 2021 met name dat de Staat had nagelaten een conclusie van antwoord te nemen, doch alsnog in de gelegenheid is gesteld de producties over te leggen middels een conclusie, hetgeen hij heeft gedaan doch onvolledige exemplaren heeft overgelegd, zal de kantonrechter aan de hand van de antwoorden op de overige vragen (1,2,3,4,5,6,7,10,11,12, 18,19 en 20) beoordelen of aannemelijk is dat [eiser] al dan niet heeft samengewerkt met [naam 2].

4.5 Gelet op de bewoordingen van de antwoorden is de kantonrechter voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] en [naam 2] hebben samengewerkt. Dat de vorm en opzet hetzelfde zijn en dat zij beiden vraag 3 fout hebben, maakt het niet anders.

4.6 Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing welke vervat is in het schrijven van [gedaagde sub B] d.d. 22 april 2021 herroepen c.q. nietig verklaard dient te worden, daargelaten het onweersproken feit dat [eiser] alsmede de overige cursisten nimmer een OER hebben ontvangen. De gevorderde voorziening onder punt 3.1 sub a is derhalve toewijsbaar.

4.7 De gevraagde voorziening onder punt 3.1 sub b is constitutief van aard. Nu de aard van het kort geding zich verzet tegen dergelijke beslissingen, omdat in kort geding slechts beslissingen van condemnatoire aard worden gegeven, zal [eiser] op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in de door hem gevraagde voorziening.

4.8 De gevorderde dwangsom komt de kantonrechter bovenmatig voor, zodat zulks zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna in het dictum is beslist.

4.9 De kantonrechter acht de bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig, daar zij niet tot een andere uitkomst zullen leiden.

4.10 De Staat en [gedaagde sub B] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld om op grond van het Procesreglement voor Civiele Zaken bij het Hof van Justitie en de Kantongerechten in Suriname een bedrag van SRD 7.500,- aan [eiser] te betalen, zijnde het salaris van de gemachtigde van [eiser].
De Staat en [gedaagde sub B] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten omvatten op de dag van de uitspraak:
– het vastrecht ad SRD 50,=,
– de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 800,=,
en zijn in totaal dus begroot op SRD 850,=.

5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding

5.1 Veroordeelt de Staat en [gedaagde sub B] om binnen 1 (één) maand na betekening van deze uitspraak, het schrijven van [gedaagde sub B] d.d. 22 april 2021 te herroepen en [eiser] als geslaagde cursist zijn diploma en cijferlijsten te overhandigen.

5.2 Verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in de door hem gevraagde voorziening onder punt 3.1 sub b van dit vonnis.

5.3 Veroordeelt de Staat en [gedaagde sub B] tot betaling van een dwangsom ad SRD 10.000,= (tienduizend Surinaamse dollar) per dag voor iedere dag dat zij weigeren om aan dit vonnis te voldoen tot een maximum van SRD 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse dollar).

5.4 Veroordeelt de Staat en [gedaagde sub B] tot betaling van het bedrag van SRD 7.500,- (zevenduizend en vijfhonderd Surinaamse dollar) aan [eiser], zijnde het salaris van de gemachtigde van [eiser].

5.5 Verklaart hetgeen is beslist onder 5.1, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.

5.6 Veroordeelt de Staat en [gedaagde sub B] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 850,- (achthonderd en vijftig Surinaamse dollar).

5.7 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen en uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. I. Sonai ter openbare terechtzitting op donderdag 09 december 2021 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.