SRU-K1-2021-4

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR - 210733
  • Uitspraakdatum 24 maart 2021
  • Publicatiedatum 25 maart 2021
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Kort Geding opschorting de mond- en neusbedekkingsplicht.

    De kantonrechter weigert de gevraagde voorzieningen en overweegt dat
    Er sprake is van buitengewone omstandigheden.
    De inzichten van de WHO en andere internationale en nationale public health deskundigen, en het Outbreak Management Team, leiden tot de conclusie dat de maatregel wel effectief is.
    De gedaagde voldoende heeft onderbouwd dat de maatregel effect heeft, althans dat zij hier in redelijkheid van mag uitgaan.
    De gedaagde voldoende heeft onderbouwd dat de maatregel niet tot zodanige nadelige effecten voor de gezondheid leidt, dat de maatregel niet had mogen worden doorgevoerd, althans dat zij hier in redelijkheid van mag uitgaan.

Uitspraak

Kantonrechter in Kort geding

A.R. no. 210733
24 maart 2021

Vonnis in de zaak van

A. [eiser sub A], wonende aan [adres 1] te [district],
B. [eiser sub B], wonende aan de [adres 2] te [district],
procederend in persoon,
eisers in kort geding,
tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Volksgezondheid, ten deze vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, gevestigd en kantoorhoudende aan de Limesgracht 92 te Paramaribo,
gemachtigden: mr. C.B. Lachman en mr. M. Babulall, advocaten,
gedaagde in kort geding.

1. Het proces verloop:
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift, met producties, dat op 9 maart 2021 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
  • de conclusie van eis d.d. 11 maart 2021,
  • de mondelinge conclusie van antwoord, met producties, aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van 11 maart 2021;
  • de conclusie van repliek, met producties,
  • de conclusie van dupliek, met producties,
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens eisers.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kort geding is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Ingevolge de Wet van 7 augustus 2020 houdende algemene regels in verband met de uitvoering van een burgerlijke uitzonderingstoestand afgekondigd ingevolge artikel 23 jo 72 onder c van de Grondwet (SB 2020 no. 151), genoemd de Wet Uitvoering Burgerlijke Uitzonderingstoestand, zijn bij Presidentieel besluit van 25 juli 2020 (SB 2020 no. 143 / PB 16/2020) een aantal maatregelen vastgesteld.

2.2 Artikel 1 van het Presidentieel besluit luidt alsvolgt:
“Vanaf 26 juli 2020 tot nader orde worden de volgende maatregelen voor een ieder verplicht gesteld:
a. het dragen van een mond- en neusbedekking;
b. het aanhouden van 1,5 meter fysieke afstand, de zogeheten Covid afstand en
c. het regelmatig desinfecteren van de handen. “

2.3 Naar de effectiviteit en de gevolgen van het dragen van een mond- en neusbedekking is door verschillende instanties onderzoek gedaan.

3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 De vordering
Eisers vorderen, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
– De maatregelen voortvloeiende uit de Wet Uitvoering Burgerlijke Uitzonderingstoestand, welke omstreeks juni 2020 in werking is getreden, waarbij het dragen van een mond- en neusbedekking c.q. mondkapje voor burgers van Suriname verplicht is gesteld om verspreiding van Covid-19 tegen te gaan, opschort totdat deze middels een definitieve voorziening zal zijn opgeheven;
Subsidiair:
– De gedaagde veroordeelt om naast het aanbevelen van mondkapjes de bevolking omstandig te informeren over het bestaan van wetenschappelijk bewijs dat mondkapjes medisch niet effectief zijn en dat zij integendeel zelfs schadelijk zijn voor de gezondheid, en voorts
Primair en subsidiair:
– Gedaagde veroordeelt in de proceskosten.

3.2 De grondslag
Eisers hebben als grondslag voor het gevorderde vier gronden aangevoerd:

1. Het dragen van een mond- en neuskap draagt niet bij aan het tegengaan van de gevolgen van Covid-19
Het verplicht voorschrijven van het dragen van mond- en neusbedekking draagt niet bij aan het tegengaan van de gevolgen van Covid-19. Er bestaat geen enkel serieus bewijs dat mond- en neuskapjes helpen.
Op basis van veertig jaar wetenschappelijk onderzoek is er onvoldoende bewijs dat mond- en neuskapjes effectief zijn in het voorkomen van de verspreiding van virussen zoals het Covid-19 virus.
Eisers verwijzen naar de resultaten van de onderzoekers Ha’eri en Wiley uit 1980, onderzoekers van de Universiteit van Minnesota van oktober 2020, onderzoeken naar de effectiviteit van het dragen van maskers in de operatiekamer van 11 verschillende onderzoeksteams, van de onderzoekers van MacIntyre et al., van de Amerikaanse CDC, van de Deense RCT, van Oostenrijkse wetenschappers, van wetenschappers in de Amerikaanse staat Kansas, van professor dr. I. Kappstein van het Robert Koch Instituut, van professor Sarah Lebeer aan de Universiteit van Antwerpen, een onderzoek aan de Faculteit der Technologische Wetenschappen in Suriname, van Fikenzer et al. van juni 2020, van Yanis Roussel et al. en van de WHO zelf van onder andere juni 2020.
In meerdere rechtzaken in Nederland is door de rechter geoordeeld dat het nut van het dragen van mondkapjes beperkt en omstreden is.

2. Het dragen van mond- en neusbedekking is juist aantoonbaar schadelijk voor de gezondheid van burgers zowel fysiek als psychisch
Er is bij het dragen van een mond- en neuskap een risico op een toename van infecties van virussen, bacteriën en schimmels door langdurig en niet hygiënisch gebruik van mondkapjes, ook kunnen er allerlei andere negatieve gezondheidseffecten optreden. Voorts kan bij langdurig dragen van mondkapjes door burgers blijvende schade worden veroorzaakt. Het is niet rechtvaardig om zo verregaand in te grijpen in de grondrechten van burgers door ze te verplichten om een mondkapje te dragen terwijl het dragen schadelijk is en niet helpt. Gedaagde heeft zich niet gehouden aan het zorgvuldigheidsbeginsel bij de besluitvorming welke geleid heeft tot het verplichten van mondkapjes.

3. De verplichting om mond- en neusbedekking te dragen is in strijd met fundamentele mensenrechten zoals opgenomen in de Grondwet en Verdragen
Het verplichten tot het dragen van mond- en neusbedekking staat op gespannen voet met verschillende grondrechten zoals opgenomen in de Grondwet en Verdragen. De verplichting tot het dragen van een mond- en neusbedekking druist in tegen het universele grondrecht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zoals geformuleerd in artikel 16 leden 1 en 2 en artikel 17 lid 1 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM.
Ook is er sprake van een onrechtmatige inbreuk op het recht op leven, welk recht in artikel 14 van de Grondwet is opgenomen. De schade welke op verschillende manieren aangericht wordt aan de gezondheid van burgers door het verplicht dragen van mond- en neusbedekking tast de kwaliteit van het leven van personen aan en kan hun leven potentieel zelfs in gevaar brengen. Burgers worden gedwongen om hun gezondheid en hun leven potentieel in gevaar te brengen.
Het staat niet ter discussie dat gedaagde een belangrijke taak heeft bij de bestrijding van infectieziekten zoals Covid-19. Echter kunnen fundamentele grondrechten niet zonder meer worden ingeperkt door gedaagde. Het verplicht stellen tot het dragen van een mond- en neusbedekking is een ernstige inperking van fundamentele grondrechten. Inbreuk op grondrechten zou slechts gerechtvaardigd zijn als vaststaat dat een dergelijke inbreuk bij wet geregeld is, een legitiem doel dient, strikt noodzakelijk, proportioneel en effectief is en niet schadelijk is voor de gezondheid.

4. Er is sprake van misleiding van de samenleving
Het doel van de mondkapjesmaatregel is om de bevolking wereldwijd psychologisch te manipuleren. Men probeert opzettelijk een klimaat van continu gevaar te creëren om de bevolking angst in te boezemen, zodat de bevolking makkelijk instemt met zelfs de meest draconische maatregelen, maatregelen die thuishoren in een politiestaat. Dat verklaart ook waarom de bevolking vanaf het begin wordt overspoeld met dagelijkse berichten over het aantal Covid-19 besmettingen en doden terwijl het al vroeg duidelijk was dat het Covid-19 virus niet gevaarlijker bleek te zijn dan andere virussen in omloop. Gelijktijdig met de angst campagne vanuit de staat en de media werd elk tegengeluid wereldwijd zwaar gecensureerd, niet alleen in de reguliere media maar ook op social media. Ook in wetenschappelijke kringen werd er gecensureerd. Onder het voorwendsel van de pandemie hebben autoriteiten in sommige landen hardhandig gereageerd met veiligheidsmaatregelen en noodmaatregelen om afwijkende meningen de kop in te drukken, onafhankelijke verslaggeving het zwijgen op te leggen en activiteiten van niet-gouvernementele organisaties te beperken.
Het voorgaande geldt ook voor Suriname. Het is gedaagde samen met de media gelukt om een grimmig klimaat te scheppen waar er een constante angst heerst hetgeen door de maatregelen van gedaagde langzaam verergerd wordt.
De gedaagde heeft in strijd met artikel 7 lid 1 van de Wet Uitvoering Burgerlijke Uitzonderingstoestand de bevolking misleid door de burgers de indruk te geven dat het dragen van mondkapjes medisch effectief is terwijl er overweldigend wetenschappelijk bewijs is dat mondkapjes medisch niet effectief zijn tegen de verspreiding van Covid-19 en zelfs schadelijk zijn voor de gezondheid. Hierdoor handelt de gedaagde onrechtmatig.

Het spoedeisend belang
Er is een spoedeisend belang. Een groot deel van de bevolking loopt als gevolg van de mondkapjes plicht het risico om daarvan grote en blijvende schade te ondervinden. Een onmiddellijke voorziening bij voorraad om een einde te maken aan het in gevaar brengen van de bevolking door gedaagde c.q. het onrechtmatig handelen van gedaagde tegen de bevolking is daarom dringend noodzakelijk.

4. Het verweer
Gedaagde heeft verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

5. De Beoordeling
5.1 Gedaagde heeft als verweer onder andere het volgende aangevoerd: 1. dat eisers geen belang hebben bij de vordering; zij stellen dat er fundamentele rechten geschonden zijn, echter heeft de Staat ingevolge artikel 23 van de Grondwet in verband met de Covid-19 pandemie de Wet Uitvoering Burgerlijke Uitzonderingstoestand uitgevaardigd waardoor de maatregelen wel getroffen hadden mogen worden; door gedaagde is ingesteld het Outbreak Management Team, bestaande uit medische experts en public health deskundigen; dit Outbreak Management Team geeft op basis van de geldende wetenschappelijke inzichten van onder andere de WHO, de Carfa en de CDC, adviezen aan de regering ter indamming en controle van de Covid-19 pandemie; 2. dat eisers geen spoedeisend belang hebben; de maatregelen dateren van augustus 2020; thans zijn wij zeven maanden verder waardoor niet kan worden gesteld dat er een spoedeisend belang is; immers, dan zouden de eisers eerder de vordering ingediend moeten hebben; 3. dat het niet uit de stellingen van eisers is gebleken dat het dragen van een mondkap nadelig is voor de gezondheid van de burgers en dat er geen gevallen bekend zijn in de Surinaamse samenleving waarbij burgers het door eisers genoemde gezondheidsnadeel hebben ondervonden van het dragen van een mondkap; dat aan die stelling dan ook voorbij gegaan moet worden; 4. dat het niet juist is dat uit onderzoek is gebleken dat mondkapjes nadelig zijn voor de gezondheid van de burgers; het onderzoek door de eisers aangehaald uit Denemarken is bekend; ook is bekend dat dat onderzoek is gedaan onder 0,1 % van de populatie waardoor het niet representatief is; het bedoelde onderzoek wordt internationaal gekwalificeerd als niet-doorslaggevend; 5. dat de onderzoeken door de eisers aangevoerd dateren van lang voor de Covid-19 pandemie en derhalve geen onderzoeken zijn die in verband met de pandemie zijn uitgevoerd of in verband gebracht kunnen worden met de pandemie; 6. dat uit een onderzoek van de International Journal of Environmental Research and Public Health van 11 augustus 2020, overgelegd door gedaagde, is gebleken dat bij gezonde personen, personen zonder luchtwegklachten, het opzetten van een masker voor langere tijd zelfs, geen veranderingen laat zien in de zuurstof- en koodioxide concentratie en tevens dat het opzetten van een masker geen effect heeft op het volume per inademing en op de ademhalingssnelheid; er is een lichte stijging van drie procent in de ademweerstand gezien, doch zonder verdere gezondheidsnadelen; ook is melding gemaakt van een negatieve impact van het dragen van maskers met name bij personen met een voorgeschiedenis van hoofdpijn; bij hun bleek dat bij het lang opzetten van een masker hoofdpijn optreedt; de onderzoekers stelden echter dat de voordelen met betrekking tot de besmettingsreductie en daaraan gekoppeld de infectie-complicaties en mortaliteit, vele malen groter waren dan het ongemak van hoofdpijn; 7. dat een toenemend aantal onderzoeken heeft uitgewezen dat het universeel beleid voor het dragen van maskers in verband kan worden gebracht met een vermindering van het aantal en het percentage van infecties en sterfgevallen; in deze onderzoeken wordt geen onderscheid gemaakt tussen de soorten maskers, stof, chirurgisch of N95 die in de gemeenschap worden gebruikt; deze associatie wordt verstrekt om dat in veel gevallen andere mitigatie strategieën zoals bijvoorbeeld sluiting van scholen en werkplekken, aanbevelingen voor sociale afstand en handhygiëne al waren toegepast voordat het beleid voor het dragen van maskers werd ingevoerd waarna de verminderingen werden waargenomen; een studie waarin de veranderingen en toenames in percentages in 15 staten in Amerika voor en na maskerplicht werden onderzocht toonden aan dat de infecties toenamen voordat de maskerplicht was ingevoerd en daarna aanzienlijk verminderden toen de maskerplicht kwam en verminderden naarmate de maskerplicht langer van kracht was; 8. dat uit de door gedaagde overgelegde onderzoeksrapporten en publicaties blijkt dat het dragen van mondmaskers wel effectief is bij het tegengaan van de spreiding van Covid-19, en daardoor bij het tegengaan van complicaties en mortaliteit en geen nadelig effect heeft op de gezondheid van dragers.

5.2 Eisers hebben gereageerd op het verweer van gedaagde en hebben daarbij onder andere het volgende aangevoerd: 1. dat zij wel een belang hebben en ook een spoedeisend belang omdat de gezondheid van de burgers in het geding is; 2. dat gedaagde de stellingen dat het dragen van mondkapjes niet effectief is en nadelig is voor de gezondheid, niet heeft weersproken; 3. dat gedaagde slechts heeft verwezen naar de Wet betreffende de uitzonderingstoestand terwijl er fundamentele rechten geschonden worden; ook heeft een ieder het recht op gezondheid ingevolge artikel 36 lid 1 en 2, waardoor de maatregel die nadelig is voor de gezondheid niet kan worden getolereerd; 4. dat er inderdaad in Suriname geen gegevens zijn over het nadelig effect van de mondkapjes op de gezondheid van burgers doch dat daardoor juist de vraag gesteld kan worden waarom een maatregel wordt opgelegd waarvan de effecten niet duidelijk zijn; dat geldt temeer nu er studies zijn gedaan in het buitenland waaruit het gezondheidsnadeel blijkt; eisers verwijzen daarbij nogmaals naar het onderzoek van MacIntyre et al. uit 2015; ook is uit de onderzoeken het risico op virale en bacteriële infecties gebleken en het risico op gezondheidsschade als gevolg van zuurstofgebrek of een kooldioxide-vergiftiging; 5. dat zij erbij blijven dat er maatregelen zijn doorgevoerd zonder dat de effectiviteit ervan is bewezen en zonder dat het korte- en lange termijn effect op de gezondheid voldoende bekend is; 6. dat het enkele feit dat enkele van de door hun aangehaalde wetenschappelijke studies van vóór de Covid-19 periode dateren, nog niet met zich meebrengt dat deze niet kunnen worden gebruikt voor het beleid van 2021; wereldwijd wordt dagelijks gebruik gemaakt van oudere wetenschappelijke studies; 7. dat het onderzoek van Denemarken wel representatief is; er hebben zesduizend personen aan meegedaan en de studie betrof een RCT studie; RCT studies worden beschouwd als de gouden standaard voor klinisch onderzoek; de overgelegde producties van gedaagde worden niet alszodanig beschouwd; de conclusies uit het kapsalon onderzoek waar 139 personen aan meededen zou dan ook als kleinschalig moeten worden aangemerkt; 8. dat ook het onderzoek op de USS Theodore Roosevelt niet kan worden gebruikt voor het maken van beleid omdat daar 382 personen aan hebben deelgenomen die en grotere kans op blootstelling hadden en alle informatie was gebaseerd op zelfrapportage; in dat onderzoek waren verschillende interventies gelijktijdig doorgevoerd waardoor het niet mogelijk is om te concluderen welke interventie heeft geleid tot het resultaat; 9. dat het door de gedaagde genoemde resultaat van een verhoging van 3% ademhalingsweerstand afkomstig is uit een onderzoek met een computersimulatie; uit een onderzoek onder proefpersonen gedaan door Fikenzer et al. in juni 2020 bleek dat er wel aanzienlijke negatieve effecten optreden bij het dragen van een masker; 10. dat het gebruik van computersimulaties ook in het begin van de pandemie hebben geleid tot verregaande maatregelen omdat met een computersimulatie was voorspeld dat er miljoenen doden zouden vallen; de voorspelling bleek niet lang daarna totaal verkeerd te zijn en niet in overeenstemming met de realiteit; 11. dat gedaagde de maatregelen verplicht stelt doch daar zelf niet in gelooft omdat regeringsleiders de maatregelen zelf niet naleven; zij verwijzen daarbij naar een aantal keren dat regeringsleiders zich niet aan de mondkapjesplicht hielden.

5.3 De kantonrechter overweegt met betrekking tot het belang en het spoedeisend belang dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben. Zij stellen zich onder andere op het standpunt dat de verplichting tot het dragen van mond- en neuskapjes nadelig is voor de gezondheid en dat het stellen van die verplichting in strijd is met grondrechten van de burgers. Die grondslag brengt met zich mee dat het een zaak is die spoedeisend is en waarvoor een voorziening bij voorraad gevorderd zou moeten kunnen worden, ongeacht het feit dat de verplichting reeds geruime tijd bestaat. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het desbetreffende verweer van gedaagde.

5.4 De kantonrechter overweegt dat de vraag die partijen verdeeld houdt de vraag betreft of er gronden zijn om de verplichting om een mond- en neusbedekking te dragen op te schorten.
In hun grondslag noemen eisers – kort weergegeven – een viertal gronden namelijk:

1. Het dragen van een mond- en neuskap draagt niet bij aan het tegengaan van de gevolgen van Covid-19; er is onvoldoende bewijs dat het effectief is;

2. Het dragen van een mond- en neuskap is aantoonbaar schadelijk voor de gezondheid van burgers zowel fysiek als psychisch;

3. De verplichting om een mond- en neuskap te dragen is in strijd met fundamentele mensenrechten zoals opgenomen in de Grondwet en Verdragen

4. Gedaagde misleidt de samenleving door de burgers de indruk te geven dat het dragen van mond- en neuskapjes medisch effectief is terwijl wetenschappelijk bewezen is dat dat niet het geval is en het dragen van mond- en neuskapjes zelfs schadelijk is voor de gezondheid. De gedaagde handelt hierdoor onrechtmatig jegens haar burgers.

5.5.1 De kantonrechter stelt voorop dat het betreft een verplichting die bij Wet is opgelegd, zoals hierboven onder de feiten opgenomen, en wel in het uitvoeringsbesluit van de Wet van 7 augustus 2020 houdende algemene regels in verband met de uitvoering van een burgerlijke uitzonderingstoestand afgekondigd ingevolge artikel 23 jo 72 onder c van de Grondwet (SB 2020 no. 151). Het betreft het Presidentieel besluit van 25 juli 2020 (SB 2020 no. 143 / PB 16/2020).

5.5.2 De kantonrechter acht het van belang allereerst de artikelen van de Grondwet te bespreken die relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil.

5.5.3 Ingevolge artikel 80 lid 2 van de Grondwet zijn alle wetten onschendbaar, behoudens het bepaalde in de artikelen 106, 137 en 144 lid 2. In dit verband is een verwijzing naar de Wet Algemene Bepalingen (SB 1945 no. 112) ook van belang, met name artikel 12 waarin is bepaald: “De rechter moet volgens de wettelijke bepalingen rechtspreken; hij mag in geen geval hare innerlijke waarde of billijkheid beoordelen.”

5.5.4 Ingevolge artikel 70 van de Grondwet is het vaststellen van wetten in formele zin opgedragen aan de Nationale Assemblee en de Regering gezamenlijk.

5.5.5 De Grondwetgever heeft met artikel 80 de toetsingsbevoegdheid van de rechter, om wetten te toetsen, afgebakend. Buiten het kader van de Grondwetsbepalingen heeft de rechter geen bevoegdheid om de innerlijke waarde van een wet te toetsen. In artikel 80 zijn de bepalingen genoemd die een uitzondering vormen op bedoelde onschendbaarheid. Het betreft, zoals hiervoor reeds genoemd, de artikelen 106, 137 en 144 lid 2 van de Grondwet. In artikel 106 van de Grondwet is bepaald dat binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke bepalingen geen toepassing vinden, wanneer deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten, die hetzij voor, hetzij na de totstandkoming van de voorschriften zijn aangegaan. In artikel 137 van de Grondwet is bepaald dat voor zover de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval toepassing van een bepaling van een wet strijdig oordeelt met één of meer der in hoofdstuk 5 genoemde grondrechten, de rechter die toepassing ongeoorloofd verklaart. In artikel 144 lid 2 van de Grondwet komt de bevoegdheid van het Constitutioneel Hof aan de orde. (vide tevens het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 28 maart 2019; SRU-K1-2019-4)

5.6 De kantonrechter overweegt dat de vordering van eisers zo begrepen moet worden dat zij vorderen dat de bepaling met betrekking tot de verplichting van de mond- en neuskapjes wordt geschorst totdat door de rechter in een bodemprocedure of het Constitutioneel Hof een oordeel is gegeven over de vraag of de bepaling strijdig is met een ieder verbindende bepalingen van een verdrag of één of meer der in hoofdstuk 5 van de Grondwet genoemde grondrechten. Zij stellen als grondslag voorts dat inbreuk op grondrechten slechts gerechtvaardigd zou zijn als vaststaat dat een dergelijke inbreuk bij wet geregeld is, een legitiem doel dient, strikt noodzakelijk, proportioneel en effectief is en niet schadelijk is voor de gezondheid.

5.7 Eisers beroepen zich in hun grondslag op strijdigheid met de volgende grondrechten:
• het grondrecht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zoals geformuleerd in artikel 16 leden 1 en 2 en artikel 17 lid 1 van de Grondwet;
• het grondrecht opgenomen in artikel 9 lid 1 van de Grondwet, het zelfbeschikkingsrecht, het recht van een ieder op fysieke, psychische en morele integriteit;
• het grondrecht opgenomen in artikel 14 van de Grondwet, namelijk het recht op leven.

5.8 Gedaagde heeft in haar verweer op dit verwijt aangevoerd dat artikel 23 van de Grondwet de gedaagde de bevoegdheid geeft om in geval van – onder andere – een uitzonderingstoestand de in de Grondwet genoemde grondrechten bij wet te onderwerpen aan beperkingen. De gedaagde stelt dat er sprake is van een uitzonderingstoestand omdat er een pandemie heerst die de volksgezondheid ernstig in gevaar brengt. Op 7 augustus 2020 is de Wet Uitvoering Burgerlijke Uitzonderingstoestand vastgesteld in verband met de bescherming van de volksgezondheid, de economie en de algemene veiligheid van burgers. De maatregelen waar eisers op doelen zijn enigszins beperkend, doch moesten getroffen worden in het belang van de volksgezondheid.

5.9 Eisers hebben op dat verweer gereageerd waarbij zij aanvoerden dat een ieder recht heeft op gezondheid en dat een beperking van de gezondheid van de burger niet kan worden toegestaan. Zij zijn verder gebleven bij hun stellingen dat het gebruik van mond- en neuskapjes niet effectief is en schadelijk is voor de gezondheid.

5.10 Gedaagde heeft met betrekking tot de effectiviteit van de maatregel en door eisers genoemde nadelige gevolgen voor de gezondheid aangevoerd dat de maatregel wel effectief is en dat het niet juist is dat het dragen van mondkapjes zodanige nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid dat de maatregel daarom niet genomen had mogen worden.

5.11 Beide partijen hebben producties overgelegd om hun respectieve stellingen te onderbouwen.

5.12.1 De kantonrechter overweegt dat voor de beoordeling van het geschil, naast de hiervoor besproken Grondwetsartikelen, tevens de rechtspraak van belang is. In casu is er immers sprake van dat gedaagde gebruik maakt van haar bevoegdheid ingevolge artikel 23 van de Grondwet doch stellen eisers dat gedaagde dat op een wijze doet die ongeoorloofd is. Het toetsingskader dat in de Nederlandse rechtspraak gehanteerd is, en voor de Surinaamse rechtspraktijk ook een goed toetsingskader vormt, is onder andere te vinden in de hierna volgende uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft daarin geoordeeld over een vordering in verband met een maatregel die bij wet was opgelegd in verband met de Covid-19 pandemie.

5.12.2 Het betreft een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:285) waarbij het Hof onder andere alsvolgt overwoog:

“De vraag welke maatregelen moeten worden getroffen ter bestrijding van de coronacrisis en of die maatregelen proportioneel en subsidiair zijn vergt primair een politieke afweging. Dat die politieke afweging met betrekking tot de invoering van de avondklok ook heeft plaatsgevonden, blijkt zowel uit de toelichting bij de Voortduringswet als uit het besluit van het kabinet om voorafgaand aan het instellen van de avondklok de Tweede Kamer te raadplegen. De civiele rechter – en zeker de rechter in kort geding – moet zich daarom terughoudend opstellen bij de beoordeling van de keuzes die de Staat binnen de grenzen van zijn beoordelings- en beleidsvrijheid maakt. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat dus in redelijkheid niet voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, of wanneer de Staat een bevoegdheid aanwendt zonder dat daarvoor in de gegeven omstandigheden een wettelijke grondslag bestaat, is plaats voor rechterlijk ingrijpen…..”

“ In deze procedure is de vraag aan de orde of er sprake is van buitengewone omstandigheden die invoering van de avondklok noodzakelijk maken.
6.7.
Het begrip buitengewone omstandigheden is in de wet of de wetsgeschiedenis ………….niet gedefinieerd. Naar het oordeel van het hof is het zonder meer duidelijk dat er sprake is van buitengewone omstandigheden…………………….. Ondanks vele (vaak vergaande) maatregelen is het Covid-19 virus nog steeds niet uitgedoofd en is dit aan het muteren in (veelal) nog besmettelijkere varianten. Het wachten is uiteindelijk op voldoende vaccinatiemogelijkheden, maar zover is het nu nog niet, terwijl bovendien onzeker is of de thans bestaande vaccins onverminderd werken bij de nieuwe varianten.
6.8.
Volgens de regering is de situatie zeer zorgelijk, omdat twee epidemiologische situaties zich naast elkaar ontwikkelen, te weten het ‘oude’ Covid-19 virus en de veel besmettelijkere buitenlandse varianten die naar verwachting de boventoon zullen gaan voeren. Alles op alles moet worden gezet om het aantal besmettingen zo laag mogelijk te houden en zo te voorkomen dat Nederland wordt overspoeld met een derde golf bovenop de tweede. De regering baseert zich hierbij op het OMT (met specifieke deskundigheid), dat in verband hiermee dringend adviseert tot invoering van de avondklok omdat geen gelijkwaardige alternatieven voorhanden zijn.
6.9.
Naar het oordeel van het hof mag het kabinet in beginsel op de adviezen van het OMT afgaan. Niet voor niets is dit orgaan verantwoordelijk voor het tot stand komen van het best mogelijke professionele advies over de te nemen crisismaatregelen.7 De omstandigheid dat niet exact gewogen kan worden in hoeverre de tevens dringend geadviseerde bezoekbeperking mede effect sorteert, maakt niet dat daarmee de noodzaak van de avondklok ontbreekt of is vervallen. De Staat heeft voldoende onderbouwd dat de avondklok ook effect heeft, althans dat hij hier in redelijkheid van mag uitgaan…..”.
“……………… heeft nog gesteld dat het invoeren van de avondklok niet noodzakelijk is omdat het aantal besmettingen terugloopt, evenals de ziekenhuis- en IC-bezetting, terwijl het aantal besmettingen bovendien niet gelijk staat aan even zovele zieken en het om een ‘vrij onschuldig’ virus gaat. …………….. miskent hiermee dat het OMT ondanks de verminderde druk op de zorg uitvoerig en wetenschappelijk onderbouwd heeft toegelicht dat verder ingrijpen noodzakelijk is, met name in verband met de toename van de nieuwe varianten. Dit ter voorkoming van het risico – dit is geen zekerheid en hoeft en kan ook geen zekerheid (te) zijn – van versneld oplopende ernstige besmettingen en daarmee (over)belasting van de zorg. De stelling dat de “donkere wolk” die door het OMT is geschetst “nog nooit regen heeft opgeleverd” is een miskenning van de feitelijke toestand waarin Nederland sinds ongeveer een jaar verkeert en waarvan het kabinet mag oordelen dat die zodanig is dat een verergering moet worden voorkomen…..”
6.11.
“Al met al heeft de Staat daarom in redelijkheid kunnen oordelen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die invoering van de avondklok noodzakelijk maakten. …..
Uiteraard dienen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bij de daadwerkelijke inzet van de Wbbbg wel in acht te worden genomen. Het hof zal hierna deze aspecten toetsen.
Proportionaliteit en subsidiariteit
6.12.
Niet in geschil is dat met de invoering van de avondklok diverse grondrechten worden beperkt, die onder meer zijn verankerd in internationale verdragen. Het gaat daarbij om het recht op bewegingsvrijheid (artikel 2 Vierde Protocol EVRM), het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM en artikel 10 Grondwet – Gw) en indirect de vrijheid van vergadering, betoging en het belijden van godsdienst en levensovertuiging (artikel 9 en artikel 10 EVRM en artikel 6 en artikel 9 Gw).
6.13.
Deze grondrechten bieden ruimte voor een inperking daarvan (onder meer) als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid. De Staat is tot deze bescherming verplicht op grond van artikel 22 Gw en de artikelen 2 en 8 EVRM. Een dergelijke inperking is mogelijk voor zover deze (i) een legitiem doel dient, (ii) bij de wet is voorzien en (iii) noodzakelijk is in een democratische samenleving. In dat laatste criterium ligt besloten dat de inperking van de grondrechten proportioneel moet zijn en dat er geen andere (lichtere) middelen moeten zijn om het beoogde doel te verwezenlijken. De Staat heeft hierbij een grote beoordelingsvrijheid (a wide margin of appreciation).
6.14.
Vast staat dat de inperking (i) een legitiem doel dient en (ii) bij wet is voorzien. De Staat heeft aangevoerd (iii) dat de maatregel ook proportioneel is. …………………………..
6.15.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de klemmende situatie waar de Staat blijkens het voorgaande vanuit mocht gaan, de maatregel van deze avondklok (iii) proportioneel en voldoet deze ook aan de eisen van subsidiariteit. Afwachten hoe de situatie zich ontwikkelt, ………….heeft de Staat in redelijkheid niet willen en hoeven doen. ….”

5.12.3 De kantonrechter acht op grond van de hiervoor genoemde wetgeving en rechtspraak het volgende kader van belang bij de beoordeling:
• er moet sprake zijn van buitengewone omstandigheden;
• de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moeten in acht genomen worden bij het doorvoeren van maatregelen waarbij grondrechten worden beperkt;
• de civiele rechter, en zeker de rechter in kort geding, moet zich terughoudend opstellen bij de beoordeling van de keuzes die de gedaagde binnen de grenzen van zijn beoordelings- en beleidsvrijheid maakt, omdat de vraag welke maatregelen moeten worden getroffen ter bestrijding van de coronacrisis en of die maatregelen proportioneel en subsidiair zijn primair moet worden beantwoord door de regering en de wetgevende macht; alleen als het evident is dat de gedaagde bij het beperken van de grondrechten onjuiste keuzes maakt, dus in redelijkheid niet voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, is er plaats voor rechterlijk ingrijpen.

5.13 De kantonrechter overweegt dat er sprake is van buitengewone omstandigheden, evenals in de casus van het hiervoor bedoeld vonnis van het Hof. Daarom was gedaagde genoodzaakt de uitzonderingstoestand af te kondigen. Beoordeeld moet worden of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen en of er sprake is van een situatie waarbij gedaagde bij het beperken van de grondrechten onjuiste keuzes heeft gemaakt waarbij in redelijkheid niet voor het gevoerde beleid gekozen had kunnen worden.

5.14 De kantonrechter overweegt dat de stellingen van eisers hierop neerkomen dat gedaagde onjuiste keuzes heeft gemaakt. De twee gronden die zij daarbij aanvoeren staan in verband met de proportionaliteit. Zij stellen in hun grondslag dat inbreuk op grondrechten slechts gerechtvaardigd zou zijn als vaststaat dat een dergelijke inbreuk strikt noodzakelijk, proportioneel en effectief is en niet schadelijk is voor de gezondheid.

5.15.1 Eisers stellen allereerst dat het dragen van mond- en neuskapjes niet effectief is. Zij stellen dat de verplichting om die reden niet doorgevoerd had mogen worden. In hun stellingen wijzen zij erop dat nu de maatregel niet effectief is, deze niet mocht worden doorgevoerd, temeer niet nu deze maatregel een inbreuk vormt op de grondrechten. Deze stellingen betreffen het proportionaliteitsbeginsel.

5.15.2 De gedaagde heeft op deze grond verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat het wel is gebleken dat de maatregel effectief is. Om haar verweer te onderbouwen heeft zij acht en twintig producties overgelegd waaronder een publicatie van de Centers for Disease Control and Prevention van november 2020 waarin is geconcludeerd dat verschillende onderzoeken leiden tot de slotsom dat het gebruik van mond- en neuskapjes leidt tot de vermindering van de spreiding van het Covid-19 virus en een tussentijdse richtlijn van de WHO van 1 december 2020 (pagina 8 en verder) waarin wordt geadviseerd over te gaan tot het dragen van maskers in de gevallen van “community or cluster transmission”.

5.15.3 De kantonrechter overweegt dat enerzijds eisers, blijkens de opsomming onder de grondslag, circa dertien onderzoeken hebben aangevoerd voor het onderbouwen van hun stelling. Anderzijds heeft gedaagde haar stelling onderbouwd met een achtentwintigtal publicaties, eveneens resultaten van wetenschappelijk onderzoek. De kantonrechter overweegt dat het evident is dat er in de wetenschappelijke wereld verschillende meningen bestaan over de effectiviteit en de gevolgen van het gebruik van mond- en neuskapjes. De kantonrechter overweegt dat, ondanks de meningsverschillen, uit het door gedaagde gevoerd verweer en de overgelegde producties, voldoende aannemelijk is geworden dat de inzichten van de WHO en andere internationale en nationale public health deskundigen, en het Outbreak Management Team, op wiens adviezen de besluiten van de gedaagde zijn gebaseerd, tot de conclusie leiden dat de maatregel wel effectief is. Zoals ook in de hiervoor genoemde rechtspraak is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde in beginsel op de adviezen van het Outbreak Management Team mag afgaan. De gedaagde heeft voldoende onderbouwd dat de maatregel effect heeft, althans dat zij hier in redelijkheid van mag uitgaan.

5.16.1 Eisers stellen ten tweede dat het dragen van mond- en neuskapjes schadelijk is voor de gezondheid van burgers, zowel fysiek als psychisch. Daardoor zou de verplichting om mond- en neuskapjes te dragen niet als maatregel mogen zijn doorgevoerd. Zij hebben om deze stelling te onderbouwen verwezen naar verschillende onderzoeken met betrekking tot het effect van de mondkapjes op het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed en het verhogen van het risico van virale en bacteriële besmettingen.

5.16.2 De gedaagde heeft ook op deze grond verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat het niet is gebleken dat het dragen van een mond- en neuskap een noemenswaardig effect heeft op het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed. Verder heeft zij aangevoerd dat er weliswaar ongemakken zijn gebleken doch dat deze ongemakken niet opwegen tegen het positieve effect dat het dragen van mond- en neuskapjes heeft op het indammen van de verspreiding van de pandemie en de daarmee gepaard gaande complicaties en mortaliteit. Om die reden hebben de WHO en andere internationale en nationale public health deskundigen, en het Outbreak Management Team, geadviseerd het dragen van een mond- en neuskap wel te verplichten. Ook ten aanzien van deze weren zijn door gedaagde enkele publicaties met onderzoeksresultaten overgelegd waaronder een publicatie van de American Thoracic Society waarin resultaten van een onderzoek zijn opgenomen betreffende de fysiologische effecten van het gebruik van mond- en neuskapjes. In die publicatie is de conclusie opgenomen dat er geen noemenswaardige gezondheidsproblemen ontstaan voor wat betreft het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed bij het dragen van een mond- en neuskap. Ook is in die publicatie ingegaan op het feit dat er geen redenen zijn om bezorgd te zijn over de veiligheid van het gebruik van de mond- en neuskapjes. Voorts is overgelegd een publicatie van de International Journal of Environmental Research en Public Health waarin is ingegaan op de fysiologische effecten van het dragen van een mond- en neuskap, waaronder het ontstaan van hoofdpijn, pijn aan het gezicht, acne, jeuk en huiduitslag. In die publicatie wordt echter geconcludeerd dat de hiervoor genoemde effecten veelal kunnen worden vermeden door een ander soort mond- en neuskap te gebruiken. In het artikel wordt gesteld dat het voordeel dat bereikt wordt door het gebruik van mond- en neuskapjes veel zwaarder wegen dan de nadelen die zijn genoemd. In de tussentijdse richtlijn van de WHO van december 2020 is op pagina 6 ingegaan op de nadelige effecten van het gebruik van mond- en neuskapjes en is op pagina 5 ingegaan op maatregelen die getroffen kunnen worden om de nadelige gevolgen van het dragen van een mond- en neuskap te vermijden.

5.16.3 De kantonrechter overweegt dat uit het door gedaagde gevoerd verweer en de overgelegde producties, voldoende aannemelijk is geworden dat de inzichten van de WHO en andere internationale en nationale public health deskundigen, en het Outbreak Management Team, op wiens adviezen de besluiten van de gedaagde zijn gebaseerd, tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van zodanige nadelige gevolgen op de gezondheid door het dragen van een mond- en neuskap, dat de maatregel niet had mogen worden doorgevoerd. Evenals hiervoor overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde in beginsel op de adviezen van het Outbreak Management Team mag afgaan. De gedaagde heeft voldoende onderbouwd dat de maatregel niet leidt tot zodanige nadelige effecten voor de gezondheid van de dragers van een mond- en neusbedekking, dat de maatregel niet had mogen worden doorgevoerd, althans dat zij hier in redelijkheid van mag uitgaan.

5.17.1 De kantonrechter overweegt dat op grond van het hiervoor overwogene, de grondslag van eisers voor wat betreft de punten 1, 2 en 3 niet aannemelijk is geworden, met name de grondslag dat de maatregel niet had mogen worden doorgevoerd omdat de maatregel grondrechten beperkt terwijl de maatregel niet effectief is en schadelijk is voor de gezondheid.

5.17.2 De kantonrechter zal het deel van de grondslag, genoemd onder punt 4 van de grondslag, met betrekking tot de misleiding van de samenleving niet beoordelen nu dat deel van de grondslag niet valt onder de uitzondering op de onschendbaarheid van wetten zoals genoemd in artikel 80 lid 2 van de Grondwet.

5.18 De kantonrechter zal op grond van het voorgaande de gevraagde voorzieningen weigeren.

5.19 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en eisers, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten.

6. De beslissing
6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen;

6.2 Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter in kort geding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van woensdag 24 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.