SRU-K1-2021-9

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-203085
  • Uitspraakdatum 24 juni 2021
  • Publicatiedatum 16 juli 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Artikel 28 sub c van de Grondwet, bepaalt dat alle werknemers, ongeacht geslacht, recht hebben op veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Artikel 36 GW bepaalt ook dat een ieder recht heeft op gezondheid en dat de Staat de algemene gezondheidszorg door syste­ma­tische verbetering van leef- en werkomstandigheden bevordert. De kantonrechter is van oordeel dat in objectieve zin seksistische opmerkingen moeten worden beoordeeld als grensoverschrijdend en niet passend binnen een werkkring. Vooralsnog blijkt genoegzaam dat eiser zich op een of andere wijze min of meer seksistisch heeft uitgelaten tegen vrouwelijke medewerkers op de werkvloer. Eiser heeft in het geheel geen onderbouwing bijgebracht van zijn stelling dat het in casu om valse beschuldigingen zou gaan.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 20-3085

24 juni 2021

Vonnis in kort geding

in de zaak van:

[eiser],

wonend te [district],

eiser in conventie, gedaagde in reconventie,

hierna ook [naam 1] genoemd,

gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

 

tegen

 

A. [gedaagde],

wonend te [district],

B. ALGEMENE BOND VAN PERSONEEL MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN, afgekort ABP-BIZA, rechtspersoon,

gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo,

gedaagden in conventie, eisers in reconventie,

hierna ook [naam 2] en ‘ABP-BIZA’ genoemd,

gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat.

  1. Het procesverloop:

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met producties op 14 oktober 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die mondeling genomen is op 05 november 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie met producties en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie met producties en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie met producties en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

  1. De feiten

Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast.

2.1 Aan de Vice President van de Republiek Suriname (hierna Vice President genoemd) heeft [gedaagde] op 30 september 2020 onder meer voorgehouden:

“(…)

Wij

Van de Algemene Bond Personeel Binnenlandse Zaken met diverse meningen, achtergronden, politieke voorkeuren en opleidingsniveaus,

Constateren (…)

Vrouwelijke leden van de bond hebben meerdere malen hun klachten gedeponeerd over seksistische opmerkingen die worden gemaakt op de werkvloer door de vader van de minister [naam 1], welke zonder enige hoedanigheid postvat op het ministerie terwijl er een gebrek is aan ruimtes. (…)”.

2.2 Blijkens schrijven van 05 oktober 2020 informeert de Vice President ABP-BIZA onder meer als volgt:

“(…)

Op woensdag 30 september 2020 heb ik uit handen van een burger, vermoedelijk een lid van het Bestuur van de Algemene Bond Personeel BiZa, een Petitie in ontvangst mogen nemen.

Bij de inhoudelijke behandeling van deze petitie heb ik moeten constateren dat de petitie niet is ondertekend. Er is geen referent genoemd in dit document.

Een Petitie is een instrument van burgers om volksvertegenwoordigers een signaal te geven dat hun handelen noodzakelijk is, zoals dat op 30 september 2020 door de Algemene Bond Personeel BiZa is gedaan.

Hoewel petities over het algemeen niet juridisch bindend zijn, vormen ze wel een sterk signaal aan de beslissingsverantwoordelijken dat er een zekere onvrede bestaat.

Ik breng onder Uw aandacht dat deze petitie niet is ondertekend hetgeen de inhoudelijke behandeling hiervan belemmerd. (…)”

2.3 Blijkens schrijven van 06 oktober 2020 informeert ABP-BIZA de Vice President onder meer als volgt:

“(…)

Middels dit geschrift doet het bestuur van de Bond ABP BIZA u een getekende versie van de op 30 september 2020 aangeboden petitie toekomen. Indien u zich zoals uit de media is vernomen geschoffeerd voelt biedt de bond ABP BIZA zijn oprechte verontschuldigingen aan en geven tevens aan dat de ontstane situatie inmiddels is overgedragen aan de Confederatie COL.

Hopende dat er nu inhoudelijk kan worden ingegaan op de petitie verblijven wij.

Aangehecht treft u een bijlage met presentielijsten van de aanwezigen op de dag der indiening van de petitie. (…)”.

  1. De vordering, de grondslag en het verweer

In conventie

3.1 [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat de kantonrechter

  1. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na de uitspraak of binnen een in goede justitie te bepalen termijn:

de door haar in privé gedane uitlatingen bekend te maken bij wege van een advertentie via de radiostations Apintie, SRS, ABC, Radio 10, Rapar Broadcasting en de televisiestations ABC TV, Rapar TV, STVS, Apintie televisie en ATV in een door [gedaagde] persoonlijk uitgesproken tekst en in de kranten, De Ware Tijd, de West, dagblad Suriname, Times of Suriname en Face-book geplaatste tekst van de volgende inhoud:

Ik, [naam 2], heb op 30 september 2020 bij de aanbieding van een petitie aan de Vice-President van de Republiek Suriname in privé de volgende uitlatingen gedaan:

“Vrouwelijke leden van de bond hebben meerdere malen hun klachten gedeponeerd over seksistische opmerkingen die worden gemaakt op de werkvloer door de vader van de Minister, de heer [naam 1], welke zonder enige hoedanigheid postvat op het ministerie terwijl er een gebrek is aan ruimtes.”

Deze uitlatingen zijn onjuist, onwaar, krenkend en in strijd met de waarheid. Het oogmerk van mijn uitlatingen was/is om de heer [naam 1] te krenken in zijn eer en goede naam en hem daardoor schade toe te brengen in de Surinaamse gemeenschap in het algemeen en het vrouwelijk deel in het bijzonder.

Ik bied de heer [naam 1] voor deze denigrerende uitlatingen mijn diepe verontschuldiging aan.”

  1. ABP-BIZA veroordeelt om binnen twee dagen na de uitspraak of binnen een in goede justitie te bepalen termijn:

de door [gedaagde] in haar hoedanigheid van bestuurslid van ABP-BIZA gedane uitlatingen bekend te maken bij wege van een advertentie via de radiostations Apintie, SRS, ABC, Radio 10, Rapar Broadcasting en de televisiestations ABC TV, Rapar TV, STVS, Apintie televisie en ATV in een door [gedaagde] persoonlijk uitgesproken tekst en in de kranten, De Ware Tijd, de West, dagblad Suriname, Times of Suriname en Face-book geplaatste tekst van de volgende inhoud:

“Ik, [naam 2], heb in mijn hoedanigheid als bestuurslid van de Algemene Bond van Personeel Ministerie van Binnenlandse Zaken afgekort ABP BIZA op 30 september 2020 bij de aanbieding van een petitie aan de Vice-President van de Republiek Suriname in privé de volgende uitlatingen gedaan:

“Vrouwelijke leden van de bond hebben meerdere malen hun klachten gedeponeerd over seksistische opmerkingen die worden gemaakt op de werkvloer door de vader van de Minister, de heer [naam 1], welke zonder enige hoedanigheid postvat op het ministerie terwijl er een gebrek is aan ruimtes.”

Deze uitlatingen zijn onjuist, onwaar, krenkend en in strijd met de waarheid. Het oogmerk van mijn uitlatingen was/is om de heer [naam 1] te krenken in zijn eer en goede naam en hem daardoor schade toe te brengen in de Surinaamse gemeenschap in het algemeen en het vrouwelijk deel in het bijzonder.

De Algemene Bond van Personeel Ministerie van Binnenlandse Zaken afgekort ABP BIZA bied de heer [naam 1] voor deze denigrerende uitlatingen zijn diepe verontschuldiging aan.”

III. Een en ander onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000, – per dag voor elke dag of keer dat [gedaagde] en of ABP-BIZA in gebreke mochten blijven aan dit vonnis te voldoen.

Voorts is veroordeling van [gedaagde] en ABP-BIZA in de proceskosten gevorderd.

3.2 Aan zijn vordering legt [eiser], kort gezegd, ten grondslag dat de uitlatingen als geciteerd in het petitum het oogmerk hebben hem te beledigen, in een kwaad daglicht te stellen bij de Surinaamse gemeenschap in het algemeen en het vrouwelijk deel in het bijzonder. Ook zijn de uitlatingen in onnodig krenkende vorm gedaan. Voorts zijn de uitlatingen in strijd met de waarheid en [gedaagde] had moeten weten dat zij daarmee schade toebracht aan [eiser]. Die schade is aangebracht in zijn maatschappelijke, religieuze, humanitaire en financiële leven en beleving. [gedaagde] heeft niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen. De krenkende uitlatingen komen voort uit een persoonlijke en politieke animositeit die tussen haar en [eiser] bestaat. [gedaagde] heeft de uitlatingen ongevraagd en niet uit zelfverdediging gedaan. Zij behoorde bovendien te weten en begrijpen dat haar uitlatingen door de schrijvende, sprekende en beeldende media alsook op Face-book wereldkundig zouden worden gemaakt.

[eiser] stelt een spoedeisend belang bij het gevorderde te hebben, omdat hij in zijn dagelijks leven en werkzaamheden leed, last en hinder, maar bovenal materiële en immateriële schade ondervindt.

3.3 [gedaagde] en ABP-BIZA voeren als verweer, kort gezegd, dat [gedaagde] door het voorlezen van de petitie de mening die onder leden van de bond leeft, heeft verwoord. Op 11 augustus 2020 heeft ABP-BIZA tijdens een bestuursvergadering het besluit genomen een klachtencommissie in te stellen. De klachtencommissie heeft na zorgvuldig onderzoek haar bevindingen aan het bestuur kenbaar gemaakt per brief van 25 september 2020. De bevindingen zijn meegenomen in de petitie die aan de Vice President zou worden aangeboden. Zij behelzen een aantal punten of zaken die naar de mening van leden van de bond verkeerd gaan op het ministerie. [gedaagde] heeft de petitie slechts opgelezen. Van de juistheid en waarheid daarvan overtuigd, hebben [gedaagde] en ABP-BIZA geweigerd aan de sommatie tot rectificatie bij exploot van 6 oktober 2020 gevolg te geven. Zij beroepen zich op de rechtsregel van vrijheid van meningsuiting die doorwerkt in privaatrechtelijke verhoudingen en aldus tussen de bond en haar leden enerzijds en [eiser] anderzijds.

In reconventie

3.4 [gedaagde] en ABP-BIZA vorderen in reconventie dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [eiser] veroordeelt de noodzakelijkerwijs gemaakte kosten voor juridische bijstand van, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van USD, SRD 15.000, – vermeerderd met de wettelijke rente.

Voorts is veroordeling van [eiser] in de proceskosten gevorderd.

3.5 Daaraan leggen [gedaagde] en ABP-BIZA ten grondslag dat zij door de vexatoire conventionele vordering van [eiser] noodzakelijke juridische bijstand moesten inwinnen.

3.6 [eiser] voert verweer, dat voor zover van belang, hierna wordt besproken.

  1. De beoordeling

In conventie

4.1 In de onderhavige zaak bestrijdt [eiser] op grond van artikel 8 lid 2 van de statuten van ABP-BIZA, dat [gedaagde] bevoegd was de bond te vertegenwoordigen. [eiser] stelt daartoe dat het dagelijks bestuur wordt gevormd door de voorzitter, ondervoorzitter en de secretaris. Het dagelijks bestuur vertegenwoordigt de bond binnen en buiten rechte. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] als deel van het dagelijks bestuur daarom niet de bevoegdheid ABP-BIZA buiten rechte te vertegenwoordigen. Bovendien is niet gebleken dat zij daartoe gemachtigd was.

4.2 ABP-BIZA stelt dat [gedaagde] zijn bestuurslid is en door hem impliciet is afgevaardigd om namens het bestuur op te treden. Bovendien heeft het bestuur nimmer afstand genomen van de handelingen die [gedaagde] in dit verband heeft gepleegd. ABP-BIZA voert verder aan dat na het aanbieden van de petitie de Vice President zowel [gedaagde], als voorzitter van de bond, en de COL voor een onderhoud heeft uitgenodigd. Dat de inhoud van de petitie door de leden ondersteund wordt, blijkt volgens ABP-BIZA uit de handtekeningenlijst tevens presentielijst van 30 september 2020. Ook stelt de bond dat [eiser] door in de onderhavige zaak de bond voor een gelijkluidende vordering als tegen [gedaagde] te betrekken, hij in de kern bevestigt dat [gedaagde] ABP-BIZA vertegenwoordigde bij het aanbieden van de petitie.

4.2.1 Het had allereerst op de weg van [eiser] gelegen de statuten of de artikelen uit de statuten als door hem gesteld, in het geding te brengen. [eiser] heeft zulks evenwel nagelaten. Ook overigens heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door ABP-BIZA niet de nodige onderbouwing door het stellen van concrete feiten en omstandigheden aangebracht. De stelling dat [gedaagde] niet bevoegd was ABP-BIZA te vertegenwoordigen bij het aanbieden van de petitie wordt op voorgaande gronden verworpen.

4.3 Voorts overweegt de kantonrechter de stelling van [eiser] dat geen presentielijst van de vermeende namen van leden van de bond is aangeboden aan de Vice President. Het verweer door ABP-BIZA dat de overgelegde presentie- en handtekeningenlijst alsnog aan de Vice President is aangeboden acht de kantonrechter voldoende onderbouwd. Immers, [eiser] heeft noch de inhoud van het schrijven van 06 oktober 2020 – hiervoor in randnummer 2.3 – noch de inhoud van de bij antwoord overgelegde lijsten bestreden, zodat de inhoud van deze processtukken tussen partijen vaststaat. Aldus staan vast de in kopie overgelegde lijsten met aantallen registraties en handtekeningen als volgt: op het eerste blad totaal 28, op het tweede blad totaal 32, op het derde blad totaal 27, op het vierde blad totaal 31, op het vijfde blad totaal 33, op het zesde blad totaal 33, op het zevende blad totaal 32, op het achtste blad totaal 24, op het negende blad totaal 20, op het tiende blad totaal 7 en op het elfde blad totaal 6. Dat [eiser] de productie met daarop onder meer de tekst: “6/10/’20 Gecorrigeerde Versie Ondertekening van Petitie ABP-Biza/ presentielijst Aan: De VP v/d Rep. Suriname Zijne Excellentie Ronnie Brunswijk” die van een handtekening is voorzien, voor een papier ex artikel 1902 BW houdt, doet aan het voorgaande niet af. De kantonrechter slaat er tevens acht op dat ABP-BIZA binnen een dag op het schrijven van de Vice President d.d. 5 oktober 2020 (hiervoor in randnummer 2.2) heeft geantwoord.

4.3.1 De conclusie uit het voorgaande is dat op grond van de presentie- en handtekeningenlijst van 30 september 2020 en de brief van 6 oktober 2020 met bijlage voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van bestuurslid van ABP-BIZA de petitie namens leden van de bond aan de Vice President heeft aangeboden. Daarbij merkt de kantonrechter – voor zover van belang – nog op dat uit het beeld- en geluidfragment dat bij het verzoekschrift is gevoegd, voldoende blijkt van het aanbieden van een petitie namens ABP-BIZA door middel van voorlezing van het thans in het proces als petitie vaststaand document, aan een hoogwaardigheidsbekleder, in casu de Vice President.

4.4 Voorgaande conclusie brengt met zich dat de vordering tegen [gedaagde] in persoon geen stand houdt. De deelvordering onder ‘I’ van het petitum zal daarom worden afgewezen.

4.5 [eiser] stelt dat de gewraakte uitlatingen jegens hem hun bedding vinden in een persoonlijke en politieke vijandschap tussen hem en ‘gerekestreerde(n)’, de kantonrechter begrijpt [gedaagde] en ABP-BIZA. Waarin die persoonlijke en politieke vijandschap bestaat, heeft [eiser] op geen enkele wijze onderbouwd dan wel concreet gemaakt, zodat de kantonrechter aan deze stelling voorbijgaat.

4.6 [eiser] weerspreekt dat hij seksistische opmerkingen tegen vrouwelijke medewerkers op de werkvloer maakt of heeft gemaakt. Tegelijkertijd stelt hij dat hoewel de klachtencommissie andere wegen had kunnen bewandelen, zij openlijk haar ongenoegen heeft geuit door het gewraakte gedeelte in de petitie in het openbaar voor te lezen. De klachtencommissie bedient zich daarbij van algemeenheden in plaats van concreet de gewraakte handelingen te noemen.

4.6.1 ABP-BIZA stelt hiertegenover dat het aanbieden van de petitie aan de President van de Republiek Suriname op dezelfde wijze als aan de Vice President zou plaatshebben. Voor de bond staat niet vast dat de reactie van [eiser] in dat geval anders zou zijn geweest. Aangifte bij de politie is voor ABP-BIZA geen optie geweest, zo voert hij aan, omdat de strafbaarheid van seksistische opmerkingen op de werkvloer niet helder is.

4.6.2 Een Lex specialis ter toetsing van de onderhavige kwestie is niet voorhanden. Tot nog toe is sprake van een ‘Ontwerpwet houdende bepalingen betreffende het voorkomen en tegengaan van geweld en seksuele intimidatie inzake arbeid (Wet Geweld en Seksuele Intimidatie Arbeid)’. Voor nu wordt aansluiting gevonden in artikel 28 sub c van de Grondwet, GW, waarin onder meer is bepaald dat alle werknemers, ongeacht geslacht, recht hebben op veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Artikel 36 GW bepaalt ook dat een ieder recht heeft op gezondheid en dat de Staat de algemene gezondheidszorg door syste­ma­tische verbetering van leef- en werkomstandigheden bevordert. De kantonrechter is van oordeel dat in objectieve zin seksistische opmerkingen moeten worden beoordeeld als grensoverschrijdend en niet passend binnen een werkkring.

4.7 Tegenover de betwisting van de seksistische opmerkingen door [eiser] staan de geregistreerde handtekeningen ter ondersteuning van onder meer het in de petitie gewraakte punt. Op grond van de lijsten blijkt vooralsnog genoegzaam dat [eiser] zich op een of andere wijze min of meer seksistisch heeft uitgelaten tegen vrouwelijke medewerkers op de werkvloer. Voorts heeft ABP-BIZA terecht gesteld dat hij in de petitie de kwestie heeft geadresseerd door het hanteren van een formulering die strikt tot het zakelijke is beperkt. De kantonrechter volgt [eiser] daarom niet in zijn stelling dat de gewraakte uitlatingen concreet omschreven hadden moeten zijn. Moeilijk valt in te zien dat als [eiser] enerzijds reeds de zinsnede “seksistische opmerkingen” als krenkend en beschadigend ervaart, hij anderzijds concretere omschrijvingen bij die opmerkingen behoeft. Komt daarbij dat [eiser] in het geheel geen onderbouwing heeft bijgebracht van zijn stelling dat het in casu om valse beschuldigingen zou gaan. De stellingname van [eiser] is dan ook onhoudbaar. Daarom kan geen rechtvaardiging gevonden worden voor het door [eiser] gevorderde.

4.8 Onweersproken is dat de Vice President de petitie in behandeling neemt en met ABP-BIZA en de Confederatie COL in gesprek gaat. Het komt de kantonrechter dan ook voor dat het (algemeen) belang van ABP-BIZA als vertegenwoordiger van haar leden om door de Vice President gehoord te worden over de in de petitie genoemde punten ook meegewogen zal moeten worden bij de beoordeling van de spoedeisendheid. De kantonrechter is er onvoldoende van overtuigd dat er thans sprake is van een zodanig acute noodsituatie voor [eiser] dat het noodzakelijk is om met een voorlopige voorziening vooruit te lopen op bedoeld gesprek met de Vice President. Op grond van voorgaande overwegingen oordeelt de kantonrechter dan ook dat onvoldoende spoedeisend belang bestaat bij de vordering in conventie.

4.9 Het voorgaande brengt met zich dat de deelvordering ‘II’ van het petitum eveneens zal worden afgewezen.

4.10 Aan een bespreking van de overige stellingen en weren in conventie wordt niet toegekomen, nu zulks niet tot een ander oordeel leidt.

4.11 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

In reconventie

4.12 De in reconventie gevorderde advocaatkosten zullen als niet op de wet gegrond worden afgewezen.

4.13 ABP-BIZA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

  1. De beslissing

De kantonrechter in kort geding

In conventie

5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.

5.2 Veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van ABP-BIS tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

In reconventie

5.3 Weigert de gevraagde voorzieningen.

5.4 Veroordeelt ABP-BIZA in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, en uitgesproken op donderdag 24 juni 2021 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.