- Instantie Kantongerecht Tweede Kanton
- Zaaknummer 77/ 2015
- Uitspraakdatum 09 februari 2015
- Publicatiedatum 03 mei 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het is verwijtbaar gedrag om in een beschonken toestand (hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht is 655 microgram), een auto te besturen.
In casu is er geen causaal verband tussen dit verwijtbaar gedrag van de verdachte en de aanrijding, aangezien de slachtoffers plotseling de straat oprenden. Een ieder zou hen hebben kunnen aanrijden ongeacht of die persoon alcohol genuttigd had of niet.
De enkele omstandigheid dat de verdachte in beschonken toestand zijn auto is gaan besturen is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van gevaarzetting in de zin van art. 2 Rijwet 1971.
Het bewezen feit levert (slechts) op: overtreding van art. 3 lid 1 Rijwet 1971.
SJB
Uitspraak
KANTONGERECHT
D.G.W.K.
Parketnummer : 1-1-001106
Vonnisnummer : 77/ 2015
Datum uitspraak : 9 februari 2015
Tegenspraak
Raadsman : Mr. D.S. Kraag
VONNIS
van de Kantonrechter in het 2e Kanton, zitting houdende te Paramaribo, inzake de vervolgingsambtenaar tegen:
[verdachte] geboren te [district 1], wonende in het [district 2]
Het onderzoek van de zaak
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2014, 24 april 2014, 5 juni 2014, 12 juni 2014, 10 juli 2014, 14 augustus 2014, 27 november 2014, 8 januari 2015 en 9 februari 2015.
De tenlastelegging na toegestane wijziging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I en de wijziging tenlastelegging als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
I. na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, hij de maximum toegestane snelheid heeft overschreden, en 2 doden en 1 zwaar gewonde zijn gevallen;
II. na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat gevaar op de weg en een dodelijk verkeersongeval is veroorzaakt, door gedurende de nacht te rijden zonder onvoldoende rekening te houden met het overig verkeer en zijn rijgedrag onvoldoende daarop aan te passen en vier voor hem op de weg bevindende weggebruikers niet heeft opgemerkt;
III. na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol een personenauto heeft bestuurd.
Ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vervolgingsambtenaar niet- ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging omdat, de verdachte door een onbevoegde hulpofficier in verzekering is gesteld. Vooropgesteld dat niet- ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen voorkomt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan. In casu, staat vast dat er sprake was van een verzuim betrekking hebbende op de toepassing van een vrijheidsbenemend dwangmiddel. Krachtens de wet is de Rechter-Commissaris belast met het toezicht op de toepassing dan wel voortduring van bepaalde tijdens het voorbereidend onderzoek bevolen vrijheidsbenemende dwangmiddelen en kan die aan dergelijke verzuimen rechtsgevolgen verbinden. Tegen het oordeel van de Rechter-Commissaris staat hogere voorziening open bij het Hof van Justitie. Ons gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat bij de behandeling ter terechtzitting niet opnieuw of alsnog een beroep kan worden gedaan op verzuimen bij de inverzekeringstelling die aan de Rechter-Commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. In casu heeft voorlegging aan de Rechter-Commissaris en het Hof ook plaatsgehad en heeft het Hof reeds een beslissing gegeven. Het verweer wordt daarom verworpen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder I, II en III ten laste gelegde. Zij vordert dat de verdachte hiervoor wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht; met diens gevangenneming. De veroordeling tot betaling van een geldboete van SRD 2000,- subsidiair 4 weken vervangende hechtenis. Verder vordert zij als bijkomende straf de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Zij heeft gesteld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gereden. Kort voor het ongeval heeft de verdachte gereden, met een snelheid die niet aangepast was aan de situatie ter plaatse – er bevonden zich mensen op de weg- . De verdachte heeft niet gezien dat de slachtoffers, zich op de weg bevonden en hij heeft hun vervolgens aangereden. Gezien de hoeveelheid alcoholhoudende drank die hij had gedronken, had hij nooit zijn auto mogen gaan besturen. Hij heeft bewust de beslissing genomen om toch te gaan rijden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
In deze zaak ging het om een ongeval waarbij een bestuurder van een personenauto vier verkeersdeelnemers had geschept op de weg. Als gevolg waarvan 2 kwamen te overlijden en 1 zwaar lichamelijk letsel opliep.
Vooropgesteld wordt dat in dit soort zaken de emoties die hierbij spelen, hoe voorstelbaar ook, geen rol mogen en kunnen spelen bij de beantwoording van de zuiver juridische vraag, of aan de verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot zijn handelen. Met andere woorden, het feit dat het verkeersongeval voor het slachtoffer en nabestaanden dramatische gevolgen heeft gehad, weegt niet mee voor die schuldvraag.
De kantonrechter overweegt het volgende:
Om tot een bewezenverklaring van het onder IA en II ten laste gelegde (artikel 20 Rijwet leden 3 en 2) te komen, dient de kantonrechter vast te stellen of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en, zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
Kort samengevat gebeurde het ongeval als volgt:
Op 16 februari 2014 omstreeks 4 uur in de ochtend heeft verdachte na het gebruik van alcohol deelgenomen aan het verkeer. Het was rustig op straat, er was geen verkeer op de weg. Op dat moment was het nacht en regenachtig weer. De straatverlichting was ontstoken en het zicht ter plaatse was goed. Verdachte reed op dat moment naar eigen zeggen met een snelheid van ongeveer 60-80 kilometer per uur vanuit de richting van [straat] en heeft de slachtoffers pas waargenomen kort voor de botsing. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 40 km/u.
Enige minuten voordat verdachte de plaats van de botsing naderde, werd één van de dodelijke slachtoffers achterna gezeten door de twee andere slachtoffers (vader en zoon). Komende uit de [straat 1] en gaande richting [woonplaats]. Op een gegeven moment kwam degene die achterna gezeten werd te vallen ([naam 1]). Hij kwam op de weg terecht. Hij werd toen op die plek onder schot gehouden door de vader ([naam 2]) terwijl de zoon ([naam 3]) hem mishandelde. De zoon stond en de vader was op zijn knieën terwijl, een tweede zoon ([naam 4]) erbij stond. Een getuige die dit meemaakte en, vader en zoon aanmaande om hun handelingen te staken was voornemens zich naar de groep te begeven toen hij verdachte met een snelheid zag aankomen rijden. Uitgaande van de snelheid waarmee verdachte aankwam rijden leidde die getuige af dat verdachte de mensen op de weg niet had waargenomen. Hij probeerde verdachte te wenken dat er mensen op de weg waren, maar het was te laat want verdachte reed hun toch aan.
Verdachte reed eerst een zoon van achteren aan, om vervolgens over [naam 1] die op de weg lag, te rijden en schepte vervolgens de vader en de andere zoon. Ten gevolge van de botsing kwamen de vader en een zoon op een afstand van 20.60 meter van het confrontatiepunt terecht. Na de botsing werd verdachte zijn voertuig op 8.35 m van het confrontatiepunt aangetroffen. De vader,[naam 2], overleed ter plekke. De zonen [naam 4] en [naam 3] werd respectievelijk zwaar lichamelijk- en lichamelijk letsel toegebracht.
Slachtoffer [naam 1] bewoog nog even, maar is niet opgestaan na de botsing en kwam in het ziekenhuis te overlijden. Bij het confrontatiepunt/ de plek waar [naam 1] had gelegen was een bloedplas aan de hoofdzijde op het wegdek waargenomen- gemeten tot de trottoirrand 1 1/2 tot 2 m- en zijn slippers waren op het trottoir aangetroffen.
Anders dan de getuigen [naam 5] en [naam 3] verklaarden, staat naar het oordeel van de kantonrechter uit de verklaring van de getuige [naam 6] en het resultaat van het technisch onderzoek vast dat de latere slachtoffers zich op de weg bevonden ten tijde van de botsing (1 1/2 tot 2 m van de trottoir rand en op ongeveer 33.70m van de kruising [straat 2] en [straat 3], bekeken vanuit de richting [wijk]).
Volgens de verdachte reed hij met een snelheid tussen 60- 80 km/u. Uitgaande hiervan kan de verdachte met een snelheid van 60 kilometer per uur hebben gereden, maar ook met 80 kilometer per uur. In dit verband is relevant, dat voor de snelheid geen technisch bewijs is. We moeten afgaan op de verklaringen van de verdachte en getuigen, hetgeen uiteraard geen precieze vaststelling oplevert van de snelheid waarmee is gereden. Mede gelet hierop moet de verdachte bij eventuele onzekerheid, het voordeel van de twijfel worden gegeven.
Over het feit of verdachte voorafgaande of eerst na de botsing afgeremd heeft bestaat onduidelijkheid. Aangetroffen (blokkeer) sporen op het wegdek zijn niet vastgelegd en geplaatst waardoor het niet mogelijk is de snelheid van verdachte ten tijde van het ongeval vast te stellen. Gezien de stopafstand van 8.35m, althans de plek waar het voertuig na de botsing is aangetroffen en, uitgaande van algemeen bekende snelheidstabellen inzake reactie tijden en stopafstanden kan aangenomen worden dat verdachte met een snelheid van tussen 40- 50 kilometer per uur heeft gereden. Hetgeen geen grove overschrijding van de vastgestelde maximumsnelheid is.
Ofschoon het niet overschrijden van de maximumsnelheid niet aan het oordeel in de weg hoeft te staan dat er gelet op bijzondere omstandigheden ter plaatse toch te hard is gereden, hebben dergelijke omstandigheden zich in deze niet voorgedaan. Ten tijde van het ongeval was het niet druk op straat, zo hebben verschillende getuigen verklaard dat er geen verkeer op de weg was. Gelet hierop hoefde de verdachte niet langzamer te gaan rijden dan de maximumsnelheid.
Anders dan de officier van justitie ziet de kantonrechter derhalve geen grond voor het oordeel dat de verdachte met een snelheid heeft gereden waarmee hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen en niet de nodige voorzorgsmaatregelen heeft getroffen bij het naderen van de slachtoffers.
Uit de ademanalyse na het ongeval bleek dat de verdachte alcohol had gedronken waarbij is vastgesteld dat de hoeveel alcohol per liter uitgeademde lucht 655 microgram bedroeg. Gelet op het vorenstaande is het verwijtbare gedrag van de verdachte gelegen in het in beschonken toestand besturen van een auto.
Thans dient te worden vastgesteld of er causaal verband is tussen dit gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
Van algemene bekendheid is dat deelname aan het verkeer na het drinken van alcoholhoudende drank risico’s met zich brengt. Zo wordt het inschattingsvermogen en het reactievermogen door het drinken van alcohol negatief beïnvloed. Gelet hierop is bij een verkeersongeval na gebruik van alcohol, weinig nodig om te kunnen concluderen dat er sprake is van een overschrijding van de zorgvuldigheidsnorm die in artikel 20 lid 3 Rijwet besloten ligt.
Aan de hand van de verklaringen van de getuigen en verdachte kan de waarneembaarheid op verkeer niet nagegaan worden en kan niet vastgesteld worden op welke afstand het verkeer op de weg voor verdachte zichtbaar was. Getuige [naam 6] heeft aangegeven dat het naderen van het voertuig zo snel gebeurd is. Voorts kon hij niet aangeven op welke afstand hij het voertuig van verdachte opmerkte toen hij hem een waarschuwing gaf. Verdachte heeft verklaard dat het waarnemen van de slachtoffers plotseling gebeurde.
Nu, de waarnemingsafstand niet vastgesteld kon worden kan ook niet berekent worden of het makkelijk was voor verdachte om tijdig te stoppen. Of tenminste een noodstop te maken. Evenwel is komen vast te staan dat de slachtoffers renden en plotseling de rijbaan opkwamen waar de verdachte reed. Een ieder zou de slachtoffers onder de voren geschetste omstandigheden op dat moment hebben kunnen aanrijden, ongeacht of die persoon alcohol genuttigd had of niet. Benadrukt wordt dat hiermee niet gezegd is dat het rijden onder invloed toegestaan of geoorloofd is.
Aan verdachte zijn geen andere concrete omstandigheden verweten dan de omstandigheid dat hij onder invloed verkeerde van alcohol, van welke omstandigheid niet is gebleken in hoeverre deze invloed heeft gehad op en bepalend is geweest voor het rijgedrag van verdachte en het ontstaan van het ongeval. Het enkele feit dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde maakt in deze niet dat daarmee het rijgedrag van verdachte ten tijde van de botsing moet worden aangemerkt als zeer, althans aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig en dat als gevolg daarvan het ongeval heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het causale verband ontbreekt tussen het verwijtbare gedrag en het verkeersongeval. Gelet hierop is het onder IA en II ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 20 leden 2 en 3 Rijwet niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Tevens dient de kantonrechter te bezien of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, als bedoeld in artikel 2 van de Rijwet. Daarbij gaat het erom of de verdachte een reële kans op een ongeval heeft veroorzaakt. De kantonrechter is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat door het aanrijden van c.q. het botsen tegen de slachtoffers gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en evenmin dat het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.Weliswaar zijn de twee slachtoffers overleden c.q. heeft één zwaar lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van de aanrijding, maar in hoeverre het rijgedrag van verdachte waardoor het ongeval is ontstaan heeft bijgedragen kan niet worden vastgesteld. Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 2 Rijwet is tenminste vereist dat enige verwijtbaarheid kan worden vastgesteld.
De enkele omstandigheid dat de verdachte in beschonken toestand zijn auto is gaan besturen, is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van gevaarzetting in de zin van voormelde bepaling. Gelet hierop is evenmin het onder IB ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 2 Rijwet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ademalcoholonderzoek door één in plaats van twee opsporingsambtenaren is verricht hetgeen niet overeenkomstig de wet is. Voorts is het bijgevoegde afschrift van het ademanalyse formulier onleesbaar en kan daarvan niet afgelezen worden wat het resultaat is.Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het niet naleven van het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken, is de kantonrechter van oordeel dat in het procesdossier een origineel en een afschrift van het ademanalyse formulier is aangetroffen. Hoewel het afschrift enigszins onleesbaar is, kan uit het originele ademanalyse formulier afgelezen worden dat het resultaat 655 ug/l is. Artikel 5 besluit Alcoholonderzoeken bepaalt dat het onderzoek gedaan moet worden door een opsporingsambtenaar en uit het proces-verbaal van ademalcohol analyse blijkt dat het bepaalde in dit artikel 5 is nageleefd. De uitkomst van het ademalcoholonderzoek mag derhalve tot bewijs dienen van het verdachte onder 3 ten laste gelegde, zodat het verweer van de raadsman verworpen wordt.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en hetgeen daaromtrent hiervoor is uiteengezet, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder III ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
“hij op 16 februari 2014 als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 2] terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet instaat moest worden geacht vermeld motorrijtuig naar behoren te besturen”.Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMIDDELEN
Ambtsedig opgemaakt uittrekselrapport d.d. 16 februari 2014 opgemaakt door ambtenaar van politie [naam 7] Verkort en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op zondag 16 februari 2014 werd portofonisch bericht ontvangen dat er een aanrijding met materiële schade en persoonlijke ongelukken heeft plaatsgevonden aan de [straat 2]. De autobestuurder [verdachte]A zijn adem riekte sterk naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende dranken, hij had bloed doorlopen ogen en een waggelende gang. Hij werd hangende het verder onderzoek overgebracht naar het bureau.
Het ademanalyse formulier ten name van [verdachte] d.d. 16 februari 2014- starttijd 06:28.- stoptijd 16:32- aangevende het onderzoeksresultaat : 655 ug/l.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op: overtreding van artikel 3 lid 1 Rijwet 1971.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.De verdachte heeft een strafbaar feit begaan door zijn auto te besturen in beschonken toestand. In die staat verkerend is hij met zijn auto betrokken geweest bij een dodelijk verkeersongeval. Dit laatste kan hem echter strafrechtelijk niet worden verweten.
Bij het bepalen van de straf wordt in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij niet eerder is veroordeeld.Gelet op de vrijspraak van het onder I en II ten laste gelegde, wordt de strafeis van de officier van justitie niet gevolgd.
Op voormeld feit zal de kantonrechter op grond van het voorgaande reageren met een voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete.
Tevens zal een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig worden opgelegd. De duur hiervan zal, beperkt worden tot de periode waarover verdachte zijn rijbewijs inmiddels ingenomen is geweest, omdat daarmee reeds een passende reactie zou zijn gegeven op de hem verweten gedraging.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikel 9 en 44 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 19 en 21 leden 1 en 4 van de Rijwet.
De kantonrechter acht, gelet op het bovenstaande, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
DE BESLISSING
De kantonrechter beslist als volgt:
– verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
– verklaart bewezen, dat de verdachte het onder III ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
– verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
– stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
– verklaart de verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) MAANDEN, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
Beveelt, dat deze voorwaardelijke opgelegde straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van SRD 1750 (een duizend zevenhonderd en vijftig Surinaamse Dollars), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) weken hechtenis.
ONTZEGGING RIJBEVOEGDHEID
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 11 van de Rijwet 1971 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest vanaf 16 februari 2014, op de duur van deze bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting gehouden op 9 FEBRUARI 2015
De Griffier,De Kantonrechter,
w.g. R.N.CHOTE-SEWARAM w.g.D.G.W.KARAMAT ALI