SRU-K2-2019-2

  • Instantie Kantongerecht Tweede Kanton
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 14 juni 2019
  • Publicatiedatum 31 juli 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Vrijspraak van verdenking deelname aan terroristische organisatie, rekrutisering, werving voor gewelddadige strijd, voorbereidingshandelingen en overtreding Vuurwapenwet.

Uitspraak

IN NAAM VAN DE REPUBLIEK

Parketnummer : 1-1-03045
Vonnisnummer : …
Datum uitspraak :14 juni 2019
Tegenspraak
Raadslieden : mr. M. Dubois en mr. M. Lau-Kerssenberg

VONNIS

van de Kantonrechter in het Tweede Kanton, zitting houden te Paramaribo
inzake de vervolgingsambtenaar tegen:

[verdachte],
geboren op [datum 1] in [land],
van [beroep],
wonende aan [adres] te [district],

1. Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 januari 2018, 20 februari 2018, 11 april 2018, 14 juni 2018, 16 juli 2018, 17 augustus 2018, 31 oktober 2018, 28 november 2018, 31 januari 2019, 28 februari 2019, 22 maart 2019, 25 april 2019 en 17 mei 2019.

De officier van Justitie heeft gevorderd voor het tenlastegelegde onder I, II, III en IV te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis, onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen munitie en telefoontoestellen.

De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven – bepleit:

a) Dat niet is bewezen dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie; de rechtspraak die de vervolging aanhaalt van de rechtbank Rotterdam (2017:2258) en de Hoge Raad (BW5178) betreft een geheel andere casus, namelijk een casus waar de verdachte heeft toegegeven dat hij zich bij de terreur organisatie heeft aangesloten en handelingen heeft gepleegd om naar Syrië af te reizen; de verdachte heeft nimmer toegegeven zich bij IS te hebben aangesloten; de verdediging verwijst naar de beslissing van de Hoge Raad (BW5161 en 2017:413) ook verwijst de verdediging naar de beslissing van de Rechtbank Limburg (2018:4494); uit deze rechtspraak blijkt dat niet zondermeer kan worden aangenomen dat er sprake is van strafbare deelneming;
b) Dat het niet juist is dat verdachte de persoon van [naam 1] heeft geronseld; uit geen enkele getuigenverklaring blijkt dat verdachte hem heeft geronseld; wat blijkt is dat [naam 1] is geradicaliseerd vanaf zijn bezoeken aan de Moskee gevestigd aan de [straat] en toen, als gevolg van de predikingen van de iman van die moskee, het idee heeft opgevat om naar Syrië af te reizen; verdachte heeft slechts contact met hem gehad in Suriname en ook toen hij al in Turkije was waarbij hij hem ter ondersteuning in zijn levensonderhoud geld heeft gestuurd; van ronselen was geen sprake;
c) Ook is er geen sprake geweest van het ronselen van de personen van [naam 2], [naam 3] of van [naam 4] of [naam 5]; dat blijkt niet alleen uit de verklaringen van deze personen zelf doch ook uit de rechtspraak, met name de beslissing van de Hoge Raad (2018:897);
d) Dat niet is gebleken dat verdachte heeft bijgedragen aan de terroristische strijd, hij heeft slechts eenmalig een bedrag voor de kosten van levensonderhoud overgemaakt ten behoeve van [naam 1], die om hulp had gevraagd omdat hij geen geld meer had; het handelen van verdachte was niet gericht op enige terrorristische strijd.

2. Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet.

Bevoegdheid van de kantonrechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is de kantonrechter bevoegd van het telastegelegde kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn er geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4. Bespreking van de verweren

De vervolging heeft bewijsmiddelen aangevoerd waarmee zij bewezen achtte dat het ten laste gelegde feit is gepleegd.
De verdediging heeft, verwijzend naar de rechtspraak aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie. Immers, zo stelt de verdediging , blijkt uit de rechtspraak dat niet zondermeer kan worden aangenomen dat er sprake is van strafbare deelneming. Ook is niet bewezen dat verdachte [naam 1] heeft geronseld; uit geen enkele getuigenverklaring blijkt dat verdachte hem heeft geronseld; wat blijkt is dat [naam 1] is geradicaliseerd vanaf zijn bezoeken aan de Moskee gevestigd aan de [straat] en toen, als gevolg van de predikingen van de iman van die moskee, het idee heeft opgevat om naar Syrie af te reizen; verdachte heeft slechts contact met hem gehad in Suriname en ook toen hij al in Turkije was waarbij hij hem ter ondersteuning in zijn levensonderhoud geld heeft gestuurd; van ronselen was geen sprake;
Ook is er geen sprake geweest van het ronselen van andere personen; dat blijkt niet alleen uit de verklaringen van deze personen zelf doch ook uit de rechtspraak.
Ook is niet gebleken dat verdachte heeft bijgedragen aan de terroristische strijd, hij heeft slechts eenmalig een bedrag voor de kosten van levensonderhoud overgemaakt ten behoeve van [naam 1], die om hulp had gevraagd omdat hij geen geld meer had; het handelen van verdachte was niet gericht op enige terrorristische strijd.

4.1 De rechtspraak
Zowel de vervolging als de verdediging hebben verwezen naar de jurisprudentie, met name de Nederlandse jurisprudentie.

De volgende jurisprudentie is aangevoerd voor wat betreft de deelneming aan een terroristische organisatie en werving voor een gewelddadige strijd:

De uitspraak van de Hoge Raad van 3 juli 2012 gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2012 : BW5161:
Van deelneming is sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte dient in dat verband te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Ook is niet nodig dat de verdachte moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn gewest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan de organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het plegen van enig misdrijf maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.

De uitspraak van de Hoge Raad van 14 maart 2017 gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2017:413 en de daarbij behorende conclusie van het Parket bij de Hoge Raad van 20 december 2016 gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2016:1510

De beoordeling door het Hof: Verdachte moet lid zijn geweeest van of hebben behoord tot het betreffende duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband. Daarvoor bevat het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs. De verdachte heeft weliswaar veel interesse gehad in en onderzoek gedaan naar de gewapende strijd en diverse terroristische organisaties wier gedachten goed en doelstelling zij wellicht ook aanhing en wilde ondersteunen, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat zij lid was van of behoorde tot het samenwerkingsverband. Zij heeft naar het oordeel van het hof als buitenstaander geld opgestuurd naar tussenpersonen die waren verbonden aan deze organisaties.

De conclusie van de Procureur-Generaal:
Er moet sprake zijn van enige naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreven. Het lidmaatschap dat louter passief is zal niet zonder meer deelneming opleveren.

In deze zaak staat vast dat verdachte geldelijke steun (een al dan niet religieus geinspireerde donatie) heeft verleend. Het gaat hier om de vraag of dat op zich reeds voldoende is voor deelneming of dat daarenboven de betrokkenheid bij het samenwerkingsverband nog een afzonderlijk vereiste is. De steller meent dat reeds het verlenen van geldelijke steun aan een terroristische organisatie kan worden aangemerkt als deelneming.

Deelname of steun kan zodanig gewicht hebben dat daaruit ook de betrokkenheid, het lidmaatschapsvereiste, blijkt. Inderdaad kan aangenomen worden dat een structurele bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie een sterke aanwijzing oplevert. Wanneer daarvan sprake is zal echter van geval tot geval moeten worden beoordeeld en is dus volledig afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

De uitspraak van de Rechtbank Limburg van 15 mei 2018 gepubliceerd onder ECLI:NL:RBLIM:2018:4494
Het hebben van dit soort radicale ideeën is op zichzelf in onze rechtstaat niet strafbaar. Het ronselen voor gewapende strijd op basis daarvan is dat wel.
Werven voor IS betekent werven voor een organisatie die op grote en grove schaal mensenrechten schendt en terreuraanslagen pleegt.

De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 23 maart 2017 gepubliceerd onder ECLI:NL: RBROT: 2017: 2258
Alhoewel de verdachte een weloverwogen keuze heeft gemaakt om zich aan te sluiten wordt bij de strafoplegging in zijn voordeel meegewogen dat er geen aanzwijzingen zijn in hoeverre hij aldaar actief betrokken is geweest bij gevechtshandelingen waarbij mensen zijn gedood, dat hij nadat hij tot inzicht is gekomen het strijdgebied van IS heeft verlaten en dat er geen directe aanwijzingen zijn dat hij in Nederland een misdrijf zal gaan plegen.

De uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2018 gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:897
De werving moet aldus de daadwerkelijke deelname aan dan wel de rechtstreekse inzet bij de strijd beogen. Enkel financiele ondersteuning valt hier niet onder. Niet alleen eigenlijke gevechtshandelingen maar ook het verlenen van concrete hand- en spandiensten, zoals het fouilleren van personen, het controleren van voertuigen en het verlenen van hulp bij het plegen van een aanslag vallen onder het deelnemen aan de gewapende strijd.

Het enkele moreel ideologisch of financieel ondersteunen van de strijd of de strijders, het trouwen met een strijder of het zorgen voor de bezittingen het huishouden en de kinderen zijn echter niet aan te merken als rechtstreekse inzet ten behoeve van en derhalve als deelnemen aan de gewapende strijd.

Beoogd wordt om ook rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen welke betrekking hebben op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamitische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd zonder dat daarbij aantoonbaar sprake zal zijn van deelneming aan enige groep of samenwerkingsverband.

Het werven van personen voor het zorgen voor de bezittingen het huishouden en de kinderen van de strijder is niet zonder meer aan te merken als werven van iemand voor de gewapende strijd.

De uitspraak van het Gerechtshof ‘sGravenhage van 2 oktober 2008 gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSGR:2008:BF3987 en de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2011 gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2011:BP7585
Voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid volstaat het enkele ronselen van personen voor de gewapende strijd. Het komt derhalve aan op de gedraging van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is hoe degene die wordt geworven op dat moment tegenover die strijd staat, en of het werven resultaat heeft of niet.

Het hof overweegt dat het werven over het algemeen geen eenmalige handeling zal betreffen, doch veeleer een proces omvat dat begint met het spotten van een mogelijke bevattelijke rekruut en via het wekken van vertrouwen en kweken van liefde voor de jihad, niet zelden door het tonen van oorlogsfilmpjes eindigt met het daadwerkelijk bewegen van iemand tot deelname aan een gewelddadige strijd.
…………………
Bovenstaande feiten vinden steun in de overige bewijsmiddelen. Gelet op het bovenstaande, feiten en omstandigheden, en gelet op de context waarbinnen zij zich afspeelden, kan, naar het oordeel van het Hof, worden vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die niet anders kunnen worden geduid dan strekkende tot het bewegen van betrokkene tot aansluiting bij dan wel die zagen op het bespelen, beinvloeden en ideologisch rijp maken van betrokkene voor de gewapende strijd.

4.2 De feiten die in de zaak van verdachte als vaststaand kunnen worden beschouwd:

Uit de door de door de vervolging gepresenteerde bewijsmiddelen komen de volgende feiten vast te staan:
– de verdachte had de volle wetenschap van het terroristisch oogmerk van de organisatie IS;
– de verdachte nam deel aan chats met de medeverdachte waarin het gedachtengoed van IS werd ondersteund
– de verdachte heeft tijdens een chat met zijn vriendin geprobeerd haar te interesseren om met hem naar Syrië te gaan;
– de verdachte heeft met zijn [zoon] gesproken over de gewelddadige strijd in Syrië en aan zijn zoon te kennen gegeven dat zij met zijn allen daar naartoe zullen gaan;
– de verdachte heeft tijdens een gesprek met een getuige de opmerking gemaakt dat er niets mis is met de aanslagen van IS en dat hij bommen zal gooien en men hun daarna pas serieus zal nemen;
– de verdachte heeft [naam 1] onderdak geboden de dag voor zijn vertrek en naar Zanderij gebracht toen hij via Turkije naar Syrië ging;
– de verdachte heeft met anderen geld verzameld toen [naam 1] in Turkije in geldnood zat.

Deze handelingen zijn, tegen het licht gehouden van de hiervoor genoemde rechtspraak, niet voldoende om het bewijs te leveren van deelneming aan een criminele organisatie.

De kantonrechter acht ook niet bewezen het onder II en III ten laste gelegde omdat ten aanzien van het vertrek van [naam 1] weliswaar verklaringen zijn afgelegd door getuigen dat volgens hun [naam 1] door verdachte en de medeverdachte is geradicaliseerd, doch wordt dat niet bevestigd door andere feiten. Het lijkt erop dat het weliswaar een sterk vermoeden is van de familieleden van [naam 1] en van de anonieme getuigen, doch zijn uit de bewijsmiddelen geen feiten gebleken die bevestigen dat [naam 1] door verdachte is geworven. Dat blijkt ook niet uit de chats tussen [naam 1] en anderen die in het dossier zijn aangetroffen. Wat wel blijkt is dat verdachte betrokken is geweest bij het vertrek van [naam 1], doch verder is uit geen enkel bewijsmiddel concreet gebleken dat [naam 1] door verdachte is geradicaliseerd en gerekruteerd om naar Syrië te gaan.

Ook het werven van de andere in de ten laste legging genoemde personen is niet komen vast te staan omdat ten aanzien van die personen niet voldoende feiten zijn aangedragen die hun eventuele gang naar Syrië in verband brengen met het plegen van terroristische daden. Ten aanzien van de genoemde personen blijkt uit de getuigenverklaringen dat zij naar Syrië zouden gaan om gewonden te verplegen of om zich in gezinsverband bij de verdachte te voegen indien die zou gaan.

Ook is uit de bewijsmiddelen niet gebleken dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd nu het niet is gebleken dat aan hem geldbedragen zijn gestuurd en dat het geldsbedrag dat hij voor [naam 1] heeft verzameld in verband gebracht kan worden met daden van terrorisme.

De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de feiten I, II en III.

De kantonrechter overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde onder IV, namelijk de overtreding van de vuurwapenwet, dat uit het proces-verbaal van het onderzoek in de woning van de medeverdachte het volgende blijkt:

Het proces-verbaal van het onderzoek in de woning van de [medeverdachte] aan [adres] op 23 juli 2017 opgemaakt door [agent]: “ In de slaapkamer van [medeverdachte] zijn de navolgende goederen in beslag genomen, namelijk: een Laptop van het merk HP, vier dozen 9 mm patronen met in totaal 194 patronen, zes kaliber S&W .40 patronen…..
In de slaapkamer van de broer van genoemde verdachte, genaamd [verdachte], zijn de navolgende goederen in beslag genomen namelijk: … een .223 flessenhals patroon (volgens de [medeverdachte] is dit patroon van hem) ……………… “.

De kantonrechter overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte aan de [weg] woonachtig is. Ook zijn woning is onderzocht. Echter zijn er geen patronen in zijn woning gevonden.

Door het voorgaande bestaat er onduidelijkheid over de vraag of het patroon wel bij de verdachte is aangetroffen, immers het is in de woning van de medeverdachte gevonden. Deze onduidelijkheid is ook ontstaan omdat de medeverdachte blijkens het process-verbaal van 23 juli 2017 heeft verklaard dat het patroon aan hem toebehoort.

Op grond van het voorgaande zal de verdachte ook van feit IV worden vrijgesproken.

5. De beslissing

De kantonrechter beslist als volgt:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder I, II, III en IV van de ten laste legging heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2019 door de kantonrechter – plaatsvervanger in het Tweede kanton, mr. A.C.Johanns, bijgestaan door de fungerend griffier, A.A.Kalloe BSc.

De griffier, De kantonrechter-plaatsvervanger,

A. Kalloe LLB mr. A. C. Johanns