SRU-K2-2022-3

  • Instantie Kantongerecht Tweede Kanton
  • Zaaknummer 51
  • Uitspraakdatum 31 januari 2022
  • Publicatiedatum 28 februari 2022
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van haar bijzondere vertrouwenspositie en heeft het in haar gestelde vertrouwen in ernstige mate geschaad.

    Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en haar mededaders waarbij er duurzaam en in structureel verband is samengewerkt en daarbij wettelijke bepalingen zoals vervat in het Wetboek van Strafrecht, de Anti-Corruptiewet en de Bankwet doelbewust zijn vertrapt, met het enig oogmerk financiering van de overheidsuitgave ten nadele van de staatsinstelling in deze de moederbank(CbvS), waarbij aan die ernstig financieel nadeel is toegebracht.

Uitspraak

KANTONGERECHT

Vonnisnummer: 51
Datum uitspraak: 31 januari 2022
Tegenspraak
Raadslieden: mr. M. Dubois en mr. R. Lobo

VONNIS
van de Kantonrechter in het Tweede Kanton, zitting houdende te Paramaribo, in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte:

Naam: HAUSIL, FARANAAZ gehuwd ALIBAKS,
Geboren op [datum] in [district 1],
Wonende aan de [adres] in het district [district 2].

De verdachte is in persoon verschenen en wordt bijgestaan door haar raadslieden als hierboven voornoemd, advocaten bij het Hof van Justitie.

HET ONDERZOEK VAN DE ZAAK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 oktober 2020, 26 november 2020, 12 januari 2021, 28 januari 2021, 4 maart 2021, 9 maart 2021, 6 april 2021, 11 mei 2021, 29 juni 2021, 29 juli 2021, 17 augustus 2021, 29 oktober 2021, 22 december 2021 en 31 januari 2022.

De Kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. C. Klein – Jules, van hetgeen verdachte en zijn raadslieden mr. M. Dubois en mr. R. Lobo naar voren hebben gebracht en hetgeen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen is gebleken.

DE GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
Volgens de verdediging is hetgeen ten laste is gelegd onder I A en III A en V van de dagvaarding nietig, daar de bepalingen van de Bankwet met name artikel 18 via een sluiproute, middels artikel 13 lid 1 van de Anti Corruptiewet ten laste is gelegd en wordt zulks ervaren als een obscuur libel van de dagvaarding. De officier van justitie verwijst naar artikel 242 van het Wetboek van Strafvordering en stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en geldig is. De kantonrechter is komt tot het oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 242 van het wetboek van Strafvordering en de dagvaarding geldig.

DE BEVOEGDHEID VAN DE KANTONRECHTER
Krachtens de wettelijke bepalingen is de kantonrechter bevoegd om van het ten laste gelegde kennis te nemen.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De verdediging stelt zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vordering omdat:
• artikel 18 lid 1 en lid 4 van de Bankwet is gecombineerd met de artikelen 13 lid 1 a van de Anti- Corruptiewet en deze als een geheel wordt vastgelegd in de tenlastelegging, hetgeen lijdt tot een onbegrijpelijke dagvaarding/obscuur libel. In artikel 13 lid 1 van de Anti -Corruptiewet is er geen uitleg gegeven met betrekking tot de term “wettelijk voorschrift”;
• de vervolging is ingesteld krachtens artikel 13 van de Anti -Corruptiewet en de Commissie als bedoeld in artikel 2 van voormelde wet ten tijde van de vervolgimg van verdachte nog niet ingesteld was. De vervolging van verdachte heeft dus plaatsgevonden zonder dat de Commissie daarvan kennis heeft genomen. De Anti -Corruptiewet kan pas van kracht zijn nadat de commissie is geinstalleerd. In casu is de anti corruptiewet niet van toepassing omdat de commissie nog niet was geinstalleerd ten tijde dat de vervolging tegen verdachte werd ingesteld.

De officier van justitie stelt daartegenover:
• dat de term ‘wettelijk voorschrift’ niet nader is omschreven in de Anti -Corruptiewet, doch is uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat verdachten in strijd hebben gehandeld met de Bankwet. In het Wetboek van Strafrecht is als bestanddeel opgenomen artikel 65 welke luidt: “ Niet strafbaar is een gedraging gepleegd ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. De rechtspraak en literatuur (verwijzend naar de HR 26 juni 1899 W 7307 en tekst en commentaar Strafrecht vijfde druk pag. 301, art. 42 aantekening 4 Nederlands Wetboek van Strafrecht) hebben ten aanzien van de term wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 65 van het Wetboek van Strafrecht, welke overeenkomst met artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht Nederland, nader uitleg gegeven: met ‘wettelijk voorschrift’ in artikel 65 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht, welke overeenkomst met artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht Nederland, wordt gedoeld op wetten gegeven door machten aan welke wetgevend vermogen is toegekend. Het kan dus ook gaan om wetten van lagere bestuursorganen en verdragen. Ook voorschriften van lagere wetgevers worden aangemerkt als wettelijk voorschrift ( HR 30 november 2014 NJ 1915 no. 282). Niet vereist is dat een voorschrift een verplichtend karakter heeft, voldoende is dat het een meer vrijblijvende bevoegdheid geeft (HR 30 januari 1928 NJ 1928 no. 215). De geldende tekst van de Bankwet 1956 SB 2010 no. 173 is immers aangenomen door de wetgevende instantie en bij resolutie door de President van Suriname bekrachtigd en afgekondigd en opgenomen in het Staatsblad van de Republiek Suriname, ten einde raadpleging daarvan te vergemakkelijken.” In essentie is een ‘wettelijk voorschrift’ elke regelgeving, uitgevaardigd door een daartoe bevoegd instituut c.q autoriteit. Als voorgaande definitie wordt toegepast op artikel 18, kan niet worden miskend dat die bepalingen wettelijke voorschriften zijn. Het zijn namelijk regels gebaseerd op de Bankwet welke wet is uitgevaardigd door de regering van Suriname, inhoudende regels waaraan de Bank zich dient te houden en dus een voorschrift volgens de definitie in de rechtswetenschap. Hetgeen voornoemde wettelijke bepaling, met name artikel 18 van de Bankwet, voorschrijft, betreft een verbodsbepaling, waaraan men zich strikt dient te houden c.q na te leven. De wetgever heeft zulks noodzakelijk geacht en derhalve in de Bankwet geïncorporeerd. Elke verrichte handeling die niet is gestoeld op de wet, levert evenzeer een tegenstrijdigheid op. In dit strafrechtelijk onderzoek wordt het gevolg van de strijdigheid gekenmerkt door een enorme financiële schade voor de CBvS, waarmee de Bank heden ten dage mee te kampen heeft. Taalkundig gezien is er in principe geen verschil tussen de begrippen verbod en gebod. Een gebod is een bevel van een hogere autoriteit of een leefregel, terwijl verbod aanduidt om iets na te laten. Als het gebod een bepaalde handeling verbiedt, spreekt men van een verbod. In politieke eenheden spreekt men niet van een gebod maar van een wet. Deze definitie is terug te leiden tot de bepaling van artikel 18 van de Bankwet, welk artikel een verbod is en daarnevens een gebod tot het nalaten van de daarin vastgelegde handelingen uitgevaardigd door de regering als politiek instituut en dus een wettelijk voorschrift.

• voor wat betreft de stelling van de verdediging dat het Openbaar- Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat de vervolging is ingesteld krachtens artikel 13 van de Anti – Corruptiewet en de Commissie als bedoeld in artikel 2 van voormelde wet nog niet ingesteld is, voert de officier van justitie het volgend verweer. Voormelde redenering is onbegrijpelijk en niet valide. Onze strafrechtwetgeving geeft duidelijk aan op grond van welke bepalingen er een strafrechtelijk onderzoek dan wel een vervolging kan worden ingesteld door het Openbaar-Ministerie. Ook blijkt nergens uit de Anti-Corruptiewet dat het hebben van een Commissie de noodzakelijke voorwaarde is om een strafrechtelijke vervolging in te stellen, noch kan ergens uit worden afgeleid dat de wet niet uitvoerbaar is zonder instelling van de Anti-corruptie Commissie. Ook is dat niet af te leiden uit de Memorie van Toelichting. De Commissie als bedoeld in de wet heeft slechts taken m.b.t. regulering en monitoring van het preventiebeleid. Het verband dat de verdediging probeert te leggen tussen het installeren van de Anti-corruptie Commissie en het instellen van een strafrechtelijk onderzoek op grond van artikel 13 van de Anti-Corruptiewet snijdt dan ook geen hout.
Vast staat dat het strafrechtelijk onderzoek werd aangevangen, nadat er aangifte is gedaan door functionarissen van de CBvS, in opdracht van de gewezen minister van Financiën. Conform de regels van strafvordering- in casu art. 113 Sv- heeft de Procureur – Generaal instructies gegeven tot het verrichten van een onderzoek. Artikel 18 van de Anti-Corruptiewet vermeldt dat bepalingen als bedoeld in het 1ste en 2de lid van artikel 17 van dezelfde wet worden gekwalificeerd als misdrijven en is het Openbaar – Ministerie dan ook bevoegd tot het vervolgen van gepleegde strafbare feiten (zie art 3 Wet RIS). Bovendien staat in de M.v.T. van voormelde wet op pagina 28 het volgende: “De (repressieve) bestrijding van corruptie en de bepaling van de opportuniteit van de opsporing en vervolging in corruptiezaken valt onder de exclusieve bevoegdheden van het Openbaar Ministerie en de Procureur-generaal.” Voorts verwijst de M.v.T. op pag. 31 naar strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht die aanvankelijk zouden worden opgenomen in de Anti-Corruptiewet en vermeld: ‘’Deze vernieuwing van de bestaande bepalingen met betrekking tot anti-corruptie in het herziene Wetboek van Strafrecht waren aanvankelijk onderdeel van deze wet. Aangezien het herziene Wetboek van Strafrecht reeds eerder de goedkeuring heeft verkregen van De Nationale Assemblée, zijn bedoelde verruimde anti-corruptie bepalingen uiteraard niet meer opgenomen in deze wet.’’ Op grond hiervan houdt de stelling van de verdediging geen stand en moet daaraan worden voorbijgegaan.

Het oordeel van de Kantonrechter
De officier van justitie heeft de door de verdediging opgeworpen formele verweren gemotiveerd weersproken op de wijze zoals hierboven is vermeld. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de verweren van de raadslieden geen stand houden en is de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.

DE SCHORSING VAN DE VERVOLGING
Er zijn geen redenen gebleken om de vervolging te schorsen.

DE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte kopie van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Het ten laste gelegde komt erop neer dat de verdachte zich – kort en zakelijk weergegeven – schuldig heeft gemaakt aan:
I *A en I B: Medeplegen cq medeplichtigheid aan overtreding van de anti – corruptiewet, zoals genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-Ccorruptiewet S.B. 2017 no. 8 juncto artikel 72 en 73 van het Wetboek van Strafrecht.
II A en II B: Medeplegen cq medeplichtigheid aan verduistering van geld of geldswaardig papier, zoals genoemd in artikel 423 van het wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 juncto artikel 72 en 73 van het Wetboek van Strafrecht.
III A en III B: medeplegen cq medeplichtigheid aan overtreding van de Aanti – Ccorruptiewet S.B. 2017 no. 8 juncto artikel 72 en 73 van het Wetboek van Strafrecht.
IV A en IV B: medeplegen cq medeplichtigheid van ambtsverduistering, zoals genoemd in artikel 423 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 72 en 73 van het Wetboek van Strafrecht.

DE VORDERING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder I A, II B, III A en IV B van de dagvaarding. Zij verwijst naar de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaringen van de verdachte, getuigen en deskundigen afgelegd bij de politie, tijdens het Gerechtelijk Vooronderzoek en op de terechtzitting. Daarbij wordt gevorderd dat verdachte wordt veroordeelt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 (vier) jaren, onder aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een geldboete tot een totaal van SRD 100.000,– subsidiar 10 maanden hechtenis en haar gevangenhouding.

HET STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING
De verdediging is – kort en zakelijk weergegeven – van mening dat de ten laste gelegde feiten niet zijn bewezen. Uit de processtukken blijkt niet dat verdachte heeft samengewerkt met de heer Gilmore Hoefdraad en Robert van Trikt en is het bewijs van medeplegen en medeplichtigheid aan de verdachte ten laste gelegde feiten ook niet geleverd. De verdediging concludeert tot vrijspraak voor de verdachte. De verdediging voert de volgende materiele verweren aan:
• het Openbaar – Ministerie heeft in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De directeur Bankbedrijf en Bancaire zaken [persoon 1] en de directeur Monetaire en Economische aangelegenheden [persoon 2] die werkzaam waren bij de CBvS zijn vanwege een vertrouwensbreuk buiten functie gesteld, omdat ze te laat aan de bel hebben getrokken ten aanzien van de financieel nadelige contracten die verdachte heeft gesloten met het Belgisch adviesbureau Clairfield en desondanks zijn deze twee personen niet door het Openbaar – Minsiterie vervolgd. Het Openbaar – Ministerie heeft de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] als bewijsmiddel tegen verdachte gebruikt en dat is geheel ten onrechte;
• artikel 327 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht geeft aan dat de verklaringen van medeverdachten alleen te hunner aanzien gelden en dient de kantonrechter voorzichtig om te gaan met de verklaringen van medeverdachten. Het betreft hier de verklaringen van de getuige Van Trikt, Robert – Gray die als medeverdachte wordt aangemerkt;
• als we kijken naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [persoon 1]. [getuige 2] en de confrontatie verklaring tussen verdachte enerzijds en Van Trikt, Robert – Gray anderzijds, dan kunnen wij uit de inhoud van hun verklaringen constateren dat verdachte geen rol heeft gespeeld bij de aankoop van de overheidspanden, dat zij niets afwist van de conceptbrieven die naar mede verdachte Hoefdraad werd geschreven, dat verdachte met het “ out of de box denken” doelde op het geven van juridisch correcte adviezen en dat ze pas na de aankoop van de tweede tranche panden op de hoogte is gesteld van de verwikkelingen. Het is dus onjuist om te vermelden dat verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders de aan haar verweten feiten heeft gepleegd. De intensiteit van de samenwerking tussen verdachte en haar mededaders is niet tot uitdrukking gekomen (Hausil had helemaal geen goede verstandhouding met Van Trikt) noch de onderlinge taakverdeling tussen verdachte en haar mededaders. Er was dus geen opzet op de samenwerking en ook geen opzet op het grondfeit. Uit geen enkel feit blijkt dat verdachte heeft meegewerkt aan de overdracht van de panden ter financiering en heeft zij zich derhalve niet schuldig gemaakt aan overtreding van de Anti – Corruptiewet.
• ten aanzien van (ambts)verduistering is de verdediging van mening dat verdachte op geen enkel moment gelden danwel geldwaardig papier onder zich heeft gehad en die aan haar ambtelijke bestemming zou hebben onttrokken.

HET OORDEEL VAN DE KANTONRECHTER
De Kantonrechter acht op grond van de inhoud van de hieronder genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder I A, II B, III A en IV B ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat zij:
Primair onder feit IA: dat zij verdachte, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname; tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën, zijnde publieke functionarissen in de uitoefening van hun publieke functies als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB 2017 no 85 en KROMOSOETO, GINMARDO BUDIONO, verboden handelingen heeft verricht en besluiten heeft genomen waarbij aan een staatsinstelling te weten de Centrale Bank van Suriname, opzettelijk financieel nadeel is toegebracht of financieel nadelige voorwaarden zijn bedongen, waarbij door haar en haar voornoemde mededaders in strijd is gehandeld met de ter zake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften of procedures teneinde voor zichzelf en ten behoeve van (een) ander te weten die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën, enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen, welk feit strafbaar wordt gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht medeplegen.

Subsidiar onder feit II B: dat zij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en), althans enig geld of geldswaardig papier, dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in zijn bediening onder zich had, door een ander te weten voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE werd verduisterd, welk feit strafbaar wordt gesteld in artikel 423 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 voor wat betreft medeplichtigheid aan voornoemd strafbaar feit artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht.

Primair onder feit IIIA: dat zij verdachte, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode november 2019 tot en met februari 2020, in de jaren 2019 en 2020, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname, tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 201secretaris no 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën, zijnde één of meer publieke functionarissen in de uitoefening van hun publieke functies als bedoeld in artikel 1 van de Anti-corruptiewet SB 2017 no 85 en KROMOSOETO, GINMARDO BUDIONO en één of meer tot nog toe onbekend gebleven personen, verboden handelingen heeft verricht en besluiten heeft genomen waarbij aan een staatsinstelling te weten de Centrale Bank van Suriname, opzettelijk financieel nadeel is toegebracht of financieel nadelige voorwaarden zijn bedongen, waarbij door haar en haar voornoemde mededaders in strijd is gehandeld met de terzake geldende voorwaarden of wettelijke voorschriften of procedures teneinde voor zichzelf en ten behoeve van (een) ander te weten die HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE als minister van Financiën, enig onrechtmatig voordeel te verkrijgen, welk feit strafbaar wordt gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht medeplegen.

Subsidiair onder feit IV B: dat zij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode juni 2019 tot en met september 2019, in het jaar 2019, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname tezamen en in vereniging met VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in de zin van artikel 1 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 en HOEFDRAAD, GILLMORE ANDRE, als minister van Financiën (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en), althans enig geld of geldswaardig papier, dat voornoemde VAN TRIKT, ROBERT – GRAY als de president van de Centrale Bank van Suriname in zijn bediening onder zich had, door een ander te weten voornoemde HOEFDRAAD, GILLMORE werd weggenomen of werd verduisterd, welk feit strafbaar wordt gesteld in artikel 423 Wetboek van Strafrecht S.B. 2015 no. 44 voor wat betreft de medeplichtigheid aan voornoemd strafbaar feit artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder I A, II B, III A, IV B van de ten laste gelegde feiten.
I. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 26 november 2020 waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – heeft verklaard: De missive heb ik niet eerder gezien. De missive is in verband te brengen met de tweede tranche panden van december. Ik ben in de war gekomen en verklaar dat ik een brief heb opgesteld voor ROGB. Door [persoon 1] ben ik achteraf geconfronteerd. We kregen daarna nog een keer de opdracht om advies uit te brengen. Er waren twee momenten. De eerste was in juli, waarbij de opdracht door Van Trikt werd gegeven voor de minister van Financiën over schuldverrekening. Vanwege het tweesporen beleid waren wij tegelijk bezig om de NV’s op te richten en met de wijzigingen van de Bankwet. Voor het opzetten van rechtspersonen heeft de CBVS de bevoegdheid daarvoor. De wijzigingen waren in het kader van de meerdere onroerende goederen. In het verleden heeft de CBVS rechtspersonen opgericht en daarnaar heb ik gehandeld. Toen waren er geen andere goederen in ondergebracht vanwege artikel 18 lid 4 en lid 2. Dat staat daar aangegeven. De CBVS had wel een dekking voor betaling van de schuld. In de brief van de Minister van Financiën is een heel belangrijk woord opgenomen. Ik ben achteraf geconfronteerd voor wat er nog mogelijk was om met een mogelijke oplossing te komen. Ik heb naar beste eer en geweten gehandeld. Op het moment dat [persoon 1] mij met de getekende brieven van de Minister van Financien confronteerde, had [persoon 1] reeds uitbetaald voor de panden. Het enige dat ik kon doen was damage control. Mijn conceptbrief ging over schuldverrekening van 2,3 miljard. Ik begrijp niet dat die brief een betalingsgrondslag in het leven had geroepen. In de mail van zondag 29 december 2019 was inderdaad het woord monetaire financiering gevallen. Toen [persoon 1] aangaf dat de gelden van de twee tranches panden waren betaald heb ik geprobeerd damage control te doen. Als ik niets had gedaan zou ik tekortschieten, het was dit of dat. Er was een meningsverschil met Van Trikt. Na een reis naar Belgie kwamen we tot de ontdekking dat er een wet moet zijn om de NV’s op te richten. Van Trikt was die mening niet toegedaan. De uitvoering van SPIM is blijven sudderen. Het feit is dat [persoon 1] heeft uitbetaald. Ik heb hem aangegeven om de documenten terug te sturen naar d8xe Minister van Financiën om de zaak op te lossen. De beperkingen van de Bankwet zijn vanaf het begin met Van Trikt besproken. In België werd het duidelijk. De besluiten van Van Trikt over de panden en de onroerende goederen zijn niet in het voordeel van de CBVS. Van Trikt was verantwoordelijk voor de besluiten en [persoon 1] voor het uitvoeren, want hij was belast met de uitbetaling van de twee tranches. In mijn perceptie zouden de panden doorvloeien naar NV SPIM. Pas in november wist ik dat SPIM was verlaten, omdat er was betaald voor de panden. Tot december zijn de conceptstatuten doorgestuurd. Ik heb niet willens en wetens de Bankwet overtreden. U moet het zien als de gedachte dat SPIM werd gedragen door de werkgroep. In de functie van algemeen secretaris heb ik alle moeite gedaan om de zaken in goede banen te leiden, niet om willens en wetens de CBVS te benadelen. Ik heb niet opgelicht, niet misleidt en ik ben ook niet het brein geweest. Dat waren Kromosoeto, Hoefdraad en Van Trikt. Ik sta erbuiten. Ik was niet betrokken bij de plannen. Ik heb tijdens de white board sessies aangegeven dat er tekortkomingen zijn in de Bankwet.

II. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2021 waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – heeft verklaard: Ik was niet op de hoogte van de gesprekken die werden gevoerd ten aanzien van de panden. Ik ben achteraf geconfronteerd door [persoon 1] dat er voor de panden was betaald, maar dat die niet overgemaakt konden worden. Ik heb daarbij nog geschreeuwd en gezegd dat het monetaire financiering was. Toen moest ik een brief schrijven om de transacties terug te laten draaien. In mijn concept was er sprake van schuldverrekening en niet van schuldfinanciering. Ik ben pas gecontact toen er een concept notaris akte van notaris Ramautar naar de afdeling is gestuurd. Vóór oktober was ik niet op de hoogte van de eerste tranche betalingen. Ik ben pas achteraf benaderd geworden om een oplossing te vinden. Bij het opzetten van de NV’s zouden de panden als assets worden ingezet en dat zou weer in strijd zijn met de Bankwet. Het voorstel van het oprichten van twee NV’s was een idee van Van Trikt. Ik kreeg beperkte informatie en uit het e-mail bericht van Kromosoeto heb ik begrepen dat de panden overgedragen zouden worden aan de CBVS. Van Trikt had aan mij en [persoon 1] gezegd om de gedachtegang van de panden over te brengen in twee NV’s.

III. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2021 waar de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – heeft verklaard: Ik was wel op de hoogte dat men de panden in een NV wilde overbrengen, maar ik hield de governer Van Trikt voor dat het niet mogelijk was. Ik ben achteraf op de hoogte gesteld dat men voor de panden gelden had overgemaakt, maar dat die panden notarieel niet overgemaakt konden worden. De constructie voor het plaatsen van de panden in een NV is dan achteraf via de e-mail door Van Trikt geforward op 16 of 17 juni of juli en op basis daarvan moest er een conceptbrief worden opgesteld ten aanzien van de schuldverrekening. Ik was niet op de hoogte van het royement. Ik had de informatie van Van Trikt gekregen dat de fase om de panden te verkrijgen een onderdeel van SPIM zouden zijn. Ik weet niet of Van Trikt het mondeling had gevraagd om advies uit te brengen ten aanzien van de Royalty’s. Ik wist niet dat er perikelen waren ten aanzien van de Royalty’s. De enige informatie die wij hadden was dat Van Trikt zich zorgen maakte over het dalen van de deviezenvoorraad. Ik had materiaal bestudeerd en nadat [persoon 1] had ge-e-mailed dat wij moesten zoeken naar andere mogelijkheden en het bleek dat [persoon 3] al een methode had gebruikt, besloot ik naar die mogelijkheid te kijken. Toen het voor mij niet duidelijk was in welk kader ik adviezen moest geven, maakte ik contact met de Minister van Financiën om te vragen in welk kader er advies gegeven moest worden. Dat deed ik voor de duidelijkheid. Ik moest terugkoppelen met de governer Van Trikt maar vanwege de slechte relatie met hem was ik uitgeweken naar de minister. Daarna heb ik teruggekoppeld met Van Trikt, maar we kwamen er niet uit, omdat Van Trikt mij vaker had bedreigd te zullen ontslaan stuurde ik een WhatsApp bericht naar de minister om te vragen hoe ik de opdracht moest zien. Die heeft toen een voice – app bericht gestuurd en toen vroeg ik de afdeling om een advies uit te brengen. Van Trikt heeft toen het advies ondertekend. Ik had niet de indruk dat we met de externe advokaten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Het origineel concept is denk ik met [persoon 4] opgesteld en daaruit is mijn brief uitgekomen. Als [persoon 4] zegt dat ze haar punten niet herkent in het concept dan weet ik het niet. Daar heb ik geen antwoord op. Ten aanzien van de constructie van panden is een e-mail naar de governer Van Trikt gestuurd. De kritische kanttekeningen zijn meegenomen. Ik heb tekstueel wat gecorrigeerd. Ten aanzien van de Royalties is de tekst wat aangepast, maar ten aanzien van de panden is de memo precies zo naar de governer gestuurd. Ten aanzien van de tekstuele veranderingen kan ik me niet herinneren dat ik zulke kardinale veranderingen heb aangebracht. Nadat ik de tekstuele correcties heb aangebracht heb ik Van Tikt een e-mail gestuurd en daar ben ik zeker van, omdat het een cruciale was. Ten aanzien van de kritische kanttekeningen van [persoon 4] die ik niet had doorgestuurd voor Van Trikt, dat is gebeurd omdat ik [persoon 4] wilde beschermen, want ik weet dat Van Trikt niet happig zou zijn met het voorstel. Als persoon heb ik ook in overweging genomen om de governer niet boos te maken. Ik en de juristen van de bank hadden Van Trikt gewezen op de beperkingen van de Bankwet. Hij was op de hoogte dat er beperkingen zijn en toen heeft hij gezegd om te kijken naar wat de constructie zal uitwijzen. In het jaar 2020 werden er white board sessies gehouden in het kader van waar gaat de bank naartoe. Daarbij waren er juristen aanwezig, de directeuren e.a. Er zijn geen verslagen van die white board sessies gemaakt. Toen Van Trikt zei dat er panden gekocht zouden worden stond ik erop dat er eerst taxatierapporten overgelegd zouden worden om de governer van advies te dienen. Van Trikt was op de hoogte dat er in strijd werd gehandeld met artikel 18 van de Bankwet, want daarna kwam hij met het oprichten van de NV’s. De white board sessies met Van Trikt zijn nooit genotuleerd.

IV. Het proces – verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2021, inhoudende een confrontatieverhoor tussen de verdachte en de getuige Van Trikt, Robert Gray, kort en zakelijk weergegeven:
De kantonrechter leest voor, een passage uit het procesverbaal van vrijdag 31 juli, opgemaakt door [verbalisant 1] a.v.p. 1e kl. onder meer inhoudende de verklaring van de getuige bij de politie afgelegd betreffende een forward e-mail, voorzover zakelijk weergegeven als volgt: ‘Deze forward e-mail van dhr. van Trikt krijg ik zonder instructies. Die instructies krijg ik naderhand mondeling van dhr. Van Trikt. Op basis van mondelinge instructies van dhr. Van Trikt heb ik een conceptbrief opgesteld op 22 juli 2019’.

De kantonrechter houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray vervolgens voor: Hausil zegt, zij heeft de mondelinge instructies van u gehad en u zegt dat is niet juist, u heeft haar nimmer instructies gegeven om de conceptbrief van 22 juli 2019 op te stellen.

De getuige, Van Trikt reageert daarop kort en – zakelijk weergegeven – als volgt: Ik blijf bij mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. Ik heb de e-mail geforward op 10 juli 2019. Mw. Hausil verklaart, dat ik met [persoon 1] en haar heb gesproken op kantoor en daar mondelinge instructies heb gegeven. Ik wil haar hierop attenderen, dat ik nooit de instructies had gegeven voor het opstellen van een brief voor de minister. Mw. Faranaaz Hausil was in die periode helemaal niet in het land. Zij is op 10 juli 2019 afgereisd naar New York met de minister en is op 24 juli 2019 teruggekeerd in Suriname dan is zij 26 juli 2019 op de bank. Dat is allemaal geregistreerd in een overzicht. Ik ben dus helemaal niet betrokken bij het opstellen van die brief.

De verdachte, Hausill reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Dhr. Van Trikt heeft die mondelinge instructie aan [persoon 1] en mij gegeven, omdat [persoon 1] zijn bijdrage moest geven t.a.v. de hoogte van de langlopende schuld. [persoon 1] heeft in de e-mailwisseling ook die informatie gegeven. Ik heb op 22 juli 2019 de conceptbrief opgesteld en doorgestuurd. Ik was toen al terug in Suriname. Ik weet niet uit het hoofd wanneer ik ben teruggekeerd, maar ik heb voor 27 juli 2019 de mondelinge instructie van dhr. Van Trikt gehad.
Ik blijf erbij dat ik in Suriname was toen dhr. Van Trikt mij de mondelinge instructie heeft gegeven.

De kantonrechter leest voor, een passage uit voornoemd proces-verbaal – voor zover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Hausil zegt: De heer van Trikt heeft mij geen enkele instructie gegeven, dat de bank geld zou uit betalen aan de staat’. U zegt: hetgeen Hausil heeft verklaard klopt van geen kant.’ Hausil weet als geen andere dat er bij de overdracht van de panden er een betaling zou plaatsvinden, dat is logisch en dat heeft niets te maken met de conceptbrief van haar op 22 juli 2019 en de brief van Hoefdraad van 26 juli 2019. Uiteindelijk heeft Hoefdraad besloten om het geld van de panden zijnde: 50 miljoen en 60 miljoen EURO, niet te gebruiken ter aflossing van de langlopende rekening. Het moest n.l. dat de Centrale Bank het geld kon trekken ter verrekeningvan de langlopende rekening. De minister had geld nodig om overheidsuitgaven te kunnen dekken, hetzij salarissen, vakantiegelden en twk, maar ook lonen moesten worden uitbetaald. Ik heb hem voorgehouden, dat er geen blanco kredieten konden worden verstrekt aan de overheid. O.g.v. art 21 van de Bankwet had hij reeds 670 miljoen SRD getrokken bij de Centrale Bank. Naar aanleiding hiervan n.l. dat hij geen geld kon trekken bij de Centrale Bank. Op grond van artikel 21 van de Bankwet heeft hij het geld van de panden getrokken hetgeen op de rekening stond.’

De kantonrechter reageert als volgt:
Als ik het goed begrijp zijn de panden verkocht. De Centrale Bank heeft het geld voor de Staat Suriname overgemaakt en de minister van Financien die trekt dezelfde gelden bij de Centrale Bank voor de betalingen die verricht moesten worden, zoals overheidssalarissen. Dus van de verrekening van de langlopende rekening is er geen sprake meer, omdat het geld voor een andere doel is gebruikt dan aanvankelijk de afspraak was.

De getuige Van Trikt, Robert Gray antwoordt – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Dat is juist.

Op de vraag van de kantonrechter: U zegt Hausil was hiervan op de hoogte? verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb gezegd dat er bij de overdracht van de panden een betaling zou plaatsvinden als het beschikbaar was op de rekening, want op dat moment moet je de besteding van de gelden per brief ontvangen van de minister van Financiën. Hij geeft per brief aan wat de bestemming was van de gelden.

De kantonrechter houdt de getuige het volgende voor:
Wanneer u zegt bij de politie, dat er bij de overdracht van de panden een betaling zou plaatsvinden zijn er twee plaatjes. Je hebt de schuldverrekening en het geld wordt achteraf gebruikt voor een ander doel. De afspraak was dat het geld dat de Centrale Bank heeft gestort t.b.v. de staat zou worden gebruikt voor de schuldverekening.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Dat is juist en mw. Hausil was daarvan op de hoogte.

Op de specifieke vraag van de kantonrechter: Was Hausil op de hoogte, dat het geld later is gebruikt voor het betalen van salarissen en dat het niet meer is gebruikt voor de schuldverekening? Verklaart de getuige – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Nee, Hausil was daarvan niet op de hoogte, want dat valt onder bankdomein van [persoon 1].

De kantonrechter houdt de getuige een passage voor uit voornoemd proces-verbaal voorzover – zakelijk weergegeven – als volgt:
‘De politie houdt u verder voor dat uit het onderzoek bij politie blijkt, dat er na de brief van 22 juli 2019 van de minister van Financien dhr. Hoefdraad een brief naar u was toegestuurd op 26 juli 2019. Zij hebben de brief aan u getoond. Het viel op dat deze brief deels verschilt met de conceptbrief van mw. Hausill van 22 juli 2019 en dat tenminste 4 onroerende goederen uit de brief van 22 juli 2019 wel voorkomen in de brief van Hoefdraad van 26 juli 2019. U zegt: ja, u bent bekend met de brief van Hoefdraad. De politie stelt u de vraag: waarom is er een verschil in de conceptbrief van mw. Hausill van 22 juli 2019 en die van dhr. Hoefdraad van 26 juli 2019? U zegt: u heeft er geen idee. Het was tussen Hoefdraad en Hausill, u denkt dat zij in opdracht heeft gehandeld van de minister vandaar het verschil.’

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb geen idee van wat er destijds is gebeurd. Ik heb de brief ontvangen en verder afgehandeld.

De verdachte Hausill reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik wil dhr. Van Trikt in herinnering brengen, dat nadat ik de conceptbrief heb opgesteld ik het heb gestuurd naar zowel de minister van financiën als hem. Hij heeft op de e-mail gereageerd en daarbij aangegeven dat twee van de onroerende goederen eruit gehaald moesten worden met name voor zover ik mij kan herinneren: Ornamibo en….Ik weet het niet zo uit het hoofd meer, maar ik heb gehandeld op instructie van dhr. Van Trikt, want hij heeft gezegd dat twee uit de lijst van de onroerende goederen moesten. Het onderwerp in die brief was nog steeds schuldverrekeningen, omdat ik heb gewerkt op basis van de instructie, de schuldverrekening. Dat is vastgesteld in een e-mail wisseling.

De getuige van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik kan mij niet herinneren dat ik mw. Hausil de instructie heb gegeven om twee van de panden uit de lijst te halen. Het is altijd schuldverrekening geweest en dat heb ik ook altijd verklaard.

De kantonrechter houdt de verdachte voor – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Door de politie wordt de vraag gesteld: was Hausil daarvan op de hoogte? Zo ja op welke manier en wat was haar reactie? Van Trikt zegt: Ja, want zij heeft de brief van 26 juli ook ontvangen. Zij had ook toegang tot mijn e-mailbox waarin ik deze brieven heb ontvangen.
Hausil heeft bij de politie aangegeven, dat u ( van Trikt) en Hoefdraad haar conceptbrief van 22 juli 2019 hebben veranderd, zonder dat zij daarvan iets wist en u zegt het is een pertinente leugen. U verandert geen brieven.’

De verdachte om een toelichting gevraagd op het voorgaande verklaart – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: In de ondertekende brief die vanuit de minister is teruggekomen, is er sprake van schuldverrekening of schuldfinanciering en dat zijn twee verschillende zaken. Dhr. Van Trikt heeft wel wijzigingen aangebracht in de brief, die ik daarnet heb aangegeven, nl. dat twee van de onroerende goederen eruit moesten worden gehaald. De brief is toen wederom verzonden naar de minister en dhr. Van Trikt. Ik heb geen getekende versie ontvangen, omdat de werkwijze van zulke brieven is, dat het per e-mail wordt verstuurd vanuit het secretariaat van het Ministerie, naar het secretariaat van de president, waar [persoon 5] toen secretaresse was. Zij heeft haar eigen e-mail adres. De brieven worden in hardcopy per gesloten enveloppe afgeleverd persoonlijk aan de secretaresse van de president van de bank. Dit soort brieven worden niet per e-mail ontvangen. Deze brief is niet per e-mail van dhr. Vvan Trikt, waarop hij mij op de forward had, ontvangen. Wij waren in feite op de forward, [persoon 5] en ik op het e-mailadres van dhr. Van Trikt, die in feite de algemene internationale organisatie e-mails ontving. Maar de werkwijze en procedure is dat deze brief in hardcopy bij [persoon 5] is aangekomen en niet in een mailbox. Er zijn veranderingen geplaatst op instructie van meneer van Trikt en het is vastgelegd in een e-mail. Wat vanuit de bank is verstrekt was schuldverrekening. De wijzigingen die daarna zijn aangebracht heeft de minister aangepast naar zijn eigen inzichten denk ik, en ik denk dat hij degene was die de brief moest ondertekenen. Ik weet niet of de veranderde inzichten in die brief ook in samenspraak zijn geplaatst met dhr. Van Trikt.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb niets in samenspraak met de minister gedaan of een forward brief ontvangen. Ik heb in die zin niet gereageerd of gecommuniceerd naar de minister.

De kantonrechter houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: De vraag wordt verder aan u gesteld: ‘waarom er in die brief van 26 juli 2019 geen gebruik is gemaakt van taxatierapporten maar een geschatte marktwaarde EURO 45 miljoen. U zegt: u weet het niet.’

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb wel gevraagd naar taxatierapporten. Er zaten een paar taxatierapporten bij in de e-mail. Ik heb het toen overgedragen aan [persoon 1] om het verder op te pakken.

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb daar geen antwoord op, omdat ik bij dat gedeelte niet betrokken was. Ik ben achteraf betrokken toen er geen overdracht van de panden kon plaatsvinden. En dat is in de periode van november, want ondertussen was er al een tweede tranche panden, waarbij [persoon 1] mij uitlegde dat de Staat Suriname was uitbetaald. En ik was eigenlijk verbaasd, omdat ik ervan uitging dat mijn concept praat over schuldverrekening en dat er afgehandeld was op basis van schuldverrekening. Ik was niet betrokken bij de tweede tranche panden. Ik geef u aan en het is ook door [persoon 1] aangegeven dat in november hij mij met beide tranches confronteerde.

De kantonrechter houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray voor, dat hij bij de politie heeft verklaard dat mw. Hausil betrokken was bij de tweede tranche panden vanwege haar taakstelling en vraagt hem om een nadere toelichting hierop.

De getuige Van Trikt, Robert Gray antwoordt – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Toen [persoon 1] en ik terugkwamen uit USA, heeft hij opdracht gegeven om te starten met het onderzoek naar de tweede Tranche panden. In een vergadering waarin [persoon 1] aanwezig was werd bekend gemaakt dat de panden van de tweede tranche niet op naam staan van de Staat Suriname. Ik heb bij de politie verklaard dat mw. Hausil vanwege haar taakstelling betrokken is bij de tweede tranche panden, omdat [persoon 1] ook daarover met de juridische afdeling heeft afgestemd. Ik ga ervan uit dat uit hoofde van haar taakstelling als director legal affairs zij daarmee bekend moet zijn. Ik kan niet zeggen dat zij daarmee belast is en dat zij daarbij betrokken is.

De kantonrechter houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt:
De vraag wordt verder gesteld bij de politie: ‘Ik houd u voor, dat Hausil in haar analyse van 19 december 2019 aangeeft dat de onroerende goederen in een NV zullen worden geplaatst. Zij praat over project SPIM. U zegt: ik heb haar analyse niet gelezen. Ik lees het nu pas, nu u het aan mij toont. Ten aanzien van de panden kan ik kort zijn. Die zouden nimmer in een NV of project SPIM worden geplaatst. Hetgeen Hausil aangeeft is niet juist.

Aan u wordt gevraagd: Was Hausil daarna bekend dat de panden niet in NV SPIM zouden worden geplaatst en zo ja vanaf wanneer was zij daarmee bekend? Want zij zegt al die tijd dat zij in de veronderstelling verkeerde, dat de panden in NV SPIM zouden worden geplaatst, dat was aanvankelijk de bedoeling en dat zijn de afspraken geweest. Later is er afgeweken van de afspraken en zij zegt, dat u haar nimmer op de hoogte heeft gesteld dat de zaken een andere wending zouden krijgen. En gezien het feit dat u zegt, dat die panden nooit in een NV en in een project SPIM zouden worden geplaatst. Hoe komt het dat zij nog steeds in de veronderstelling verkeert dat het nog steeds gaat om project SPIM. Zij zegt: u hebt daarover niet met haar gecommuniceerd, niet meer althans.

De getuige, Van Trikt, Robert Gray verklaart – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Dat verbaasd mij, want er zijn uitgebreide sessies geweest met Clairefield erbij, waar mw Hausil bij was en ook op de hoogte gesteld is en heeft geweten dat er niet langer sprake zou zijn van het plaatsen van de panden in NV SPIM. NV SPIM is de participatiemaatschappij zoals andere centrale banken dat ook hebben, die valt onder de structuur van de Centrale Bank maar de Staat Suriname is nog steeds 100 procent eigenaar, want het zijn nog steeds de assets van de Staat die daarin worden opgenomen. Als ik de langlopende schuld verreken of het geld beschikbaar stel voor overheidssalarissen dan behoren de panden niet meer voor alle honderd procent aan de Staat Suriname maar aan de Centrale Bank. Dus in een NV, waarvan de staat 100 procent eigenaar is zou ik de panden nooit kunnen plaatsen.

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik blijf bij mijn stelling dat er nooit meer met mij is gesproken dat de panden niet meer in NV SPIM zouden worden ondergebracht. Al die tijd dat ik de opdrachten uitvoerde verkeerde ik nog steeds in die veronderstelling. Samen ook in de werkgroep, omdat die ook in de veronderstelling door is gegaan. Wij hebben door gewerkt aan het opzetten van de rechtspersonen tot in december. In december hebben wij de finale documenten doorgestuurd. Omdat wij in november van Clairfield ook een lastdraft van dat concept hebben ontvangen. Ik wil dhr. Van Trikt ter herinnering brengen, dat ik niet de enige aanwezige persoon was op de dienstreis naar België met Clairfield. Het heel team die samen heeft gewerkt met project SPIM was daarbij aanwezig. Er is op geen enkel moment aan de orde geweest dat de staat al had uitbetaald. Wat aan de orde is geweest is zoals dhr. Van Trikt aangeeft dat er een felle discussie was over hoe wij dat gedeelte van de eigendommen van de Staat Suriname moeten zien. Het ging erom of de nv van de staat gewoon een normale nv zou zijn zoals de rechtspersoon die zou worden opgericht door de Centrale Bank. Want als wij het Belgisch voorbeeld naast ons voorbeeld moesten zetten, was het uitgangspunt van België dat de nv die opgezet is geworden in België, door de wetgever goedgekeurd is. Het wordt dan een rechtspersoon Sui Generis die door de assemblee goedgekeurd wordt. Dat was de felle discussie. Dhr. Van Trikt heeft tijdens die discussie nimmer aangehaald dat er uitbetalingen waren geweest voor panden. Er is tijdens die bespreking op geen enkel moment aan de orde geweest dat de Centrale Bank op basis van de eerste brief, want dan praten wij over de periode van de eerste brief, een uitbetaling had gedaan. Die discussie was heftig omdat het uitgangspunt verschilde.

Op de daartoe strekkende vraag van de kantonrechter antwoordt de getuige Van Trikt, Robert Gray – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb aan mw. Hausil en de medewerkers heel concreet en duidelijk aangegeven dat de panden niet meer zouden worden ondergebracht in N.V. SPIM, want dat was nooit de bedoeling van de eerste tranche.

De kantonrechter houdt voor, dat de politie een e-mail bericht heeft getoond waarin de verdachte Hausil een verklaring heeft afgelegd. In het e-mail bericht is het volgende weergegeven:
‘Beste allen,
‘Door de minister is via de president van de Bank kenbaar gemaakt dat de weg van wetgeving niet werkbaar is. De minister verwacht een werkbare en juridisch correcte manier van oplossing in deze waarbij hij voorstelt dat er gekeken moet worden in overeenkomsten naar het mogelijke zonder dat wetswijziging aan de orde is. Wetswijziging geschiedt op een later moment. De minister heeft ondertussen vrij duidelijk aan haar voorgesteld waar [persoon 4] en verwacht dat u daar een veel betere bijdrage kan leveren en ook jullie gedachten laten gaan om out of the box te denken en werkbare oplossingen voor te dragen.
U zegt u kent dit Hoefdraad had haast omdat hij in die periode het lening plafond had overschreden. Een van de reden was de Opperheimer lening van 2016 (eind oktober 2019). Hij wilde niet wachten totdat de wetgeving was veranderd omdat hij vond dat de weg naar DNA tijdrovend was en Hausil had mij gevraagd als dat wel kon.’

De kantonrechter houdt de verdachte voor hetgeen [persoon 4] bij het GVO heeft verklaard – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: [persoon 4] zei o.a. dat wetgeving in deze wel noodzakelijk was.

De kantonrechter stelt de verdachte vervolgens de vraag: Kijkt u daar achteraf anders tegen, dat er wel wetgeving had moeten komen voordat de zaken geconcretiseerd zouden worden?

De verdachte Hausill reageert daarop – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Achteraf bekeken zou ik zeggen, ja, er zou wetgeving plaats moeten vinden, maar dan vanwege het feit dat de Centrale Bank vanwege Royalties agreement is gaan uitbetalen. Ik geef nog eens een keer aan dat bij het opstellen van de conceptovereenkomst het nimmer de bedoeling was dat de Centrale Bank op basis van Royalties agreement een uitbetaling zou doen. Was dat wel het geval, dan zou ik niet in artikel 3 opnemen, dat er sprake gaat zijn van schuldverrekening. In het eerste geval heeft men de schuldverrekening niet gedaan, want [persoon 1] had mij ondertussen de verrekening van de panden al gewezen. Ik ging ervan uit dat ik ervoor moest waken dat de Centrale Bank niet overgaat tot uitbetaling vandaar dat ik dan heb aangegeven, (Ik ben geen econoom), maar er komt een geldstroom naar binnen en op de balans zou je dan een evenwicht voor moeten hebben. Vandaar dat ik dus heb aangegeven dat evenwicht gaat worden bereikt in de schuldverrekening van de langlopende schuld. Ik onderstreep nogmaals van Ja, als ik achteraf bekijk dan moest er wel wetgeving zijn maar men heeft mij nimmer op de hoogte van gesteld, dat er al een uitbetaling heeft plaatsgevonden op basis van die royalties agreement. Ik ben daarmee geconfronteerd bij de rechter-commissaris toen zij het geldsbedrag aangaf wat er aan SRD was uitbetaald. Ik vroeg mijzelf af hoe dat kan, want er moest schuldverrekening plaatsvinden. Ik wil ook in herinnering brengen, in het gesprek die dhr. Van Trikt heeft gehad met mij en [persoon 1] heeft dhr. Van Trikt ook zijn ernstige bezorgdheid geuit over de hoogte van de langlopende staatsschuld vandaar dat ik consequent in de oplossingen die langlopende schuld heb meegenomen niet wetende dat men in feite boven mijn hoofd reeds andere uitvoeringen aan heeft gegeven om achteraf daarmee geconfronteerd te worden.

De kantonrechter stelt de verdachte Hausil de volgende vraag: Wie zou boven uw hoofd de andere opdracht hebben gegeven voor de andere uitvoeringen?

De verdachte Hausill antwoordt – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
De enige opdracht voor uitbetaling kan alleen dhr. Van Trikt geven aan [persoon 1] en dhr. Van Trikt moet op zijn beurt de opdracht hebben gehad van de minister van Financiën want de betalingen zijn standaard. De uitbetalingen van de panden, de eerste en tweede tranche zijn buiten mij en mijn directoraat om gegaan.

De getuige, Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Het is altijd geweest schuldverrekening. Dat hebben wij binnen de Bank besproken. Het is altijd de intentie geweest van de Centrale Bank om van de langlopende schulden, het schuldplafond te verlagen. De minister heeft inderdaad contact met mij opgenomen in oktober vanwege het schuldplafond. Wij hebben de gelden beschikbaar gesteld op de rekening met dien verstande dat, zoals het in de normale praktijk toegaat, een schrijven van de minister aangeeft wat de bestelling is van die gelden. Wij hebben een goed voorbeeld voor de verrekening van de schulden van de Hakrinbank en de VCB, dat op schrijven van de minister bij een bankbedrijf wordt aangegeven welke betalingen worden geschiedt. Bij ons is het in elk geval duidelijk geweest. Dit is daarna de discussie geweest met de minister dat er gelden worden gebruikt voor consumptief gebruik.

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik denk dat hier aan de orde is, de uitbetaling die de bank heeft gedaan op basis van de brieven die ik heb opgesteld waarbij het uitgangspunt was schuldverrekening. Als dhr. Van Trikt zegt dat het uitgangspunt altijd schuldverrekening is geweest; waarom is er dan uitbetaald geworden? Want dan is er geen rechtsgrond.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Wij hebben een aparte rekening geopend zelfs daarvoor, om het te parkeren, zodat de brieven van de minister kunnen aangeven wat de bestemming wordt van de gelden. U kunt de waarnemend president of de bankbedrijfdirecteur vragen hoe dat te werk gaat, want dat is de normale werkwijze bij een bank.

De verdachte Hausil reageert verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Wat hier aan de orde is, is: heeft de Centrale Bank een valide rechtsgrond gehad om uit te betalen? Op basis van mijn conceptbrief niet. De uitvoering van de betaling is hier niet aan de orde.

De kantonrechter gaat over tot de confrontatie tussen de verdachte en de getuige met betrekking tot het 2e vervolgdossier van het aanvullend dossier van woensdag 15 juli. (p.60)

De kantonrechter leest de verdachte voor, een passage uit de verklaring van de verdachte bij de politie, opgemaakt door, [verbalisant 1] a.v.p. 1e kl., d.d. 25 augustus. (p. 60) – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Ik houd u voor, dat dhr. Van Trikt met deze verklaring is geconfronteerd en daarbij heeft aangegeven, dat hij niet het idee had om aan schuldverrekening te doen, door de panden van de overheid over te laten nemen door de Centrale Bank. Hij heeft wel aangegeven dat …(waarde) van de overheid zocht voor schuldverrekening. U zegt daarop: Van Trikt verklaart niet de waarheid. Hij heeft mij duidelijk de instructies gegeven, dat de panden van de overheid zouden worden geplaatst in een nv van de staat. Ik wil daarbij ook aangeven dat de panden zouden worden geplaatst in een nv van de staat.

De verdachte reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik blijf bij mijn standpunt, want het eindresultaat is ook geweest dat er geen concepten worden gestuurd voor dhr. van Trikt rond 30 december, waarbij conceptstatuten voor de staat voor de rechtspersoon van de staat en conceptstatuten voor de rechtspersoon de Centrale Bank. Het uitgangspunt van SPIM was altijd dat er twee rechtspersonen zouden zijn omdat de staat zijn eigendommen niet kan plaatsen in een nv die toebehoort aan de Centrale Bank. Die uitleg, als ik het goed begrijp, heeft dhr. Van Trikt ook gegeven.”

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Nee, ik heb geen instructie gegeven, dat de panden van de overheid zouden worden geplaatst in een nv van de staat. Ik kan mij echt niet voorstellen dat ik zou zeggen schuldverrekening als de panden in een nv komen van de staat, want dan is er geen sprake van schuldverrekening.

De kantonrechter leest voor een passage uit voornoemd proces-verbaal – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Ik houd u voor dat dhr. Van Trikt is geconfronteerd met de verklaring, dat de overheidspanden in de nv zouden worden geplaatst. Hij heeft toen aangegeven dat dit niet juist is. Volgens van Trikt zouden de overheidspanden nimmer in de nv van de staat worden geplaatst, omdat de Centrale Bank de eigenaar van de panden zou worden en de staat daarna geen enkele invloed of bemoeienis zou hebben en het plaatsen in een nv helemaal niet ter sprake was. U zegt: hetgeen Van Trikt nu zegt over de overheidspanden, had hij mij eerder niet voorgehouden. Kunt u aantonen, dat dhr. Van Trikt u had aangegeven dat de overheidspanden in een nv zouden worden geplaatst? Nee. ik kan dat niet aantonen maar de personen van de werkgroep kunnen het wel aangeven. dat zijn [persoon 4], [getuige 2] en [persoon 6].’

De verdachte verklaart – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik zeg, dat deze personen het wel kunnen aantonen en ik niet, omdat dit in feite vaker de discussiepunt is geweest maar in de uitwerking van de opdracht is ook geleverd geworden, door de werkgroep onder mijn leiding, het opzetten van twee rechtspersonen en dat is bevestigd in een e-mailwisseling van 30 december van mij naar dhr. Van Trikt. De drie personen, [persoon 4], [getuige 2] en [persoon 6] zijn hierin niet meegenomen. Nadat ik heb gemaild naar dhr. Van Trikt, heb ik het eindresultaat in een separate e-mail, toen ook voor de werkgroep ge – e- maild in een separate e-mail, omdat als wij e-mailen naar de president in feite de werkwijze op de Centrale Bank is dat de laatst verantwoordelijke e-mailt en dan weer met de werkgroep terugkoppelt. Ik heb deze e-mail gestuurd naar de drie voornoemde personen t.a.v. het eindrapport zodat zij daaruit konden concluderen, dat dhr. Van Trikt de opdracht had gegeven om de overheidspanden in een nv van de overheid te plaatsen. Dhr. Van Trikt heeft mij dit vanaf het begin gezegd en de werkgroep heeft consequent daaraan doorgewerkt. Misschien is er mogelijk verwarring bij dhr. Van Trikt. Dhr. Van Trikt heeft dit oorspronkelijk idee vanaf het begin gehad, dat heb ik ook aangegeven. Heel vroeg vanaf het aantreden van dhr. Van Trikt hebben wij uitvoerige discussies hierover gehad tezamen met de werkgroep. Wat in feite niet aan mij is doorgegeven en wat in feite dus een verandering heeft gebracht in het oorspronkelijk idee van SPIN is die uitbetaling die toen geweest is. Daarvan was ik niet op de hoogte tot november.

De getuige van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Als het goed is, waren er 20 getuigen in de zaal toen ik op de Whiteboardsessie heb gezegd dat panden van de overheid niet in SPIM geplaatst kunnen worden. Clairfield, de minister, [persoon 1] een ieder zat in de zaal. Dus mw. Hausil kan niet nu aangeven dat het niet besproken is of dat het niet de bedoeling is. Ten tweede als ik de panden in een overheids nv plaats, behoren zij toe aan de overheid. Dat kan ik niet op schuld verrekenen, it makes no sense. Ik kan mij die mailwisseling niet heugen, want 30 december is al eindejaarsviering. Ik heb waarschijnlijk niet eens meer naar gekeken en op 2 januari begon deze hele confrontatie.

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Dhr. Van trikt heeft Whiteboardsessies gehad. Ik wil hem aangeven, dat ik niet zeg dat de overheidsgebouwen in de nv van de Bank zouden komen. Daarom zei ik, er zouden twee nv’s worden opgericht. Wat dhr. Van Trikt niet meer prettig vond, en dat was toen een heel felle discussie in november waarbij de werkgroep mij nog had geattendeerd dat het opzetten van de nv door de staat niet die nv had kunnen zijn die de Centrale Bank zou kunnen opzetten zijnde het opzetten van een gewone, maar dat de nv van de staat door het parlement goedgekeurd moest worden en hierover hebben dhr. Van Trikt en ik nog een heel heftige discussie gehad, omdat meneer van Trikt het niet eens was. Ik wil even aangeven dat er geen verwarring moet ontstaan tussen wat in feite oorspronkelijk het doel was voor het opzetten van de rechtspersonen wat men achteraf toch niet heeft gedaan. Dat is dan de uitbetaling die men is gaan doen. Dat heeft gemaakt dat SPIM niet meer uitgevoerd kon worden op de wijze zoals voorgesteld door dhr. Van Trikt en van de betalingen daarvan was ik niet op de hoogte. Dat brengt in feite de totale omslag in hoe ik verder ben gaan uitvoeren, en hoe dhr. Van Trikt verder is gaan uitvoeren. Mogelijk heeft dhr. Van Trikt over het hoofd gezien dat hij mij moest zeggen of ging hij ervan uit dat ik het wist, maar ik wist het niet. Ik ben geconfronteerd met de uitbetalingen door [persoon 1], toen hij met die twee brieven naar mij toe kwam. [persoon 4] stond er ook bij.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik blijf erbij dat de Whiteboard sessies uitgebreid aan de orde heeft gebracht, dat de panden nimmer zouden worden geplaatst in de nv van de staat.

De verdachte, Hausil reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Dat is juist aan de orde geweest. Daarom zou er een nv voor de staat moeten komen, omdat de staat zou participeren via zijn nv.

De kantonrechter gaat over confrontatieverhoor over de toegang tot de e-mailadressen van dhr. Van Trikt. De kantonrechter leest de verdachte voor een passage uit haar verklaring bij de politie afgelegd, – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt:
U zegt: Omtrent de toegang tot alle werk e-mailadressen wil ik kort zijn. Ik had slechts toegang tot een gemeenschappelijk e-mailadres en dat was het adres waarop internationale organisaties mailen. Ik ken dat adres niet uit het hoofd. Ik wil expliciet erbij vermelden dat dhr. Van Trikt meerdere e-mailadresen had waartoe ik geen toegang had.

De getuige Van Trikt reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kan hierover kort zijn. Mw. Hausil had toegang tot alle e-mailadressen, van de e-mailadressen binnen de bank zijn twee doorgestuurd naar het e-mailadres van mw. Hausill. Zowel de ICT als [persoon 1] kunnen dat bevestigen.

De verdachte Hausil reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
In tegenstelling tot hetgeen dhr. Van Trikt zegt, had ik een forward op basis van een e-mailadres samen met [persoon 5] en niet twee e-mailadressen. Dat was het algemeen secretariaat e-mailadres waarop in feite de internationale organisaties de meeste e-mail berichten versturen.

De kantonrechter houdt de verdachte het volgende voor, – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘U had de vorige keer aangegeven, dat u geen inzage had in al die stukken die binnenkwamen, omdat dhr. Van Trikt verschillende e-mailadressen had. Van u werd verwacht, dat u hem advies gaf over de binnenkomende e-mailberichten die betrekking hadden op het juridisch gedeelte. Dhr. Van Trikt verklaart daarop, dat u toegang had tot al de e-mailadressen en dat hij van u verwachtte, dat uit hoofde van uw functie hij u geen opdracht behoefde te geven, omtrent het geven van adviezen.’

De verdachte Hausil antwoordt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Het is niet juist als meneer van Trikt zegt dat ik toegang had tot alle e-mail adressen en dat van mij verwacht werd dat ik zelf in de e-mailberichten moest kijken wat relevant was voor het geven van advies. Ik handelde op basis van instructie waarbij dhr. Van Trikt een aantekening maakte van wat naar de verschillende afdelingen moest. Ook kreeg ik mondelinge instructie, omdat het ook gebeurde dat dhr. Van Trikt bij mij binnenstapte en mij voorhield van; ‘mw. Hausil doet u dit’.

Het is een ‘standaard procedure’ op de Centrale Bank, en [persoon 5] hanteerde die werkwijze wel, dat wanneer er een e-mailbericht binnenkomt, zij in een vloeiboek in feite alle e-mails ging uitprinten en daarop gaf dhr. Van Trikt een aantekening naar wie of naar welk land het moest gaan. Dat was de werkwijze. Dhr. Van Trikt zelf heeft zich daaraan gehouden, omdat ik documenten heb waarvan hij een aantekening heeft, gaarne advies of graag advies of dit doen of dat doen maar niet op basis van een forwardmail.

De getuige van Trikt, Robert Gray reageert – kort zakelijk weergegeven – als volgt:
Mw. Hausil behoefde niet te wachten op mijn instructie, omdat haar taak was om mij te adviseren over de zaken die binnenkwamen. Ik zou niet zomaar mw. Hausil koppelen aan mijn e-mailadresen en aan alle e-mailadressen. De ICT en [persoon 1] kunnen het bevestigen. Wat dat betreft is [persoon 1] hoofd van de ICT en wij hebben het hierover gehad.

De verdachte reageert – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Als dat zo is. Dan vraag ik mij wel af waarom [persoon 5] al die moeite heeft gedaan om die vloeiboeken te plaatsen want er was elke middag postbespreking. Uit de forwardmail werden alle posten meegenomen. Ze werden onder de aandacht gebracht van dhr. Van trikt. De secretaresse zat met dhr. Van Trikt die de instructies heeft gegeven.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Die handelswijze van oudsher binnen de bank was er ook nog.

De kantonrechter houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray voor als volgt:
Er waren meerdere werkwijzen:
• aan de ene kant besprak u de e-mailberichten die de secretaresse, [persoon 5], binnenbracht en u gaf de instructie wat er naar de afdeling moest.
• Aan de ander kant verwachtte u ook dat uit hoofde van mw. Hausill haar functie zij dan zelf initiatieven zou nemen om te kijken wat er in de inbox was aan relevante informatie om u daarover te informeren.

De getuige van Trikt, Robert Gray reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Hetgeen u mij daarnet hebt voorgehouden is juist.

De verdachte reageert – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Dhr. Van Trikt heeft mij niet met zoveel woorden gezegd dat wij moeten werken, zoals dhr. Van Trikt aangeeft, op basis van die ‘standard procedure’. Als wij daarvan waren afgeweken zou ik dat moeten weten.

De kantonrechter leest voor – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Duidelijk blijkt dat de Centrale Bank geld zou betalen aan de staat. Er wordt in het bericht een bedrag genoemd van SRD 75.56192,18 tegen een EURO koers van 1 op 8,46. U zegt u heeft het inderdaad gelezen maar dat is niet de instructie geweest van dhr. Van Trikt. Ik heb de instructie uitgevoerd die was gegeven door dhr. Van Trikt. Het was duidelijk dat er verekening moest plaatsvinden met de langlopende schulden van de staat. De vraag wordt gesteld: Waarom heeft u van Trikt niet voorgehouden dat de Centrale Bank geen panden mag kopen op bezitten tenzij die nodig zijn voor de uitoefening van het bedrijf? Waarom moet u juist uw medewerking verlenen tot het totstandkomen van de aankoop van de eerste tranche onder het mom van schuldverrekening. U zegt: Ja, dat heb ik gedaan nl. Hem wijzen op de beperkingen in de bankwet, maar veel eerder. Dat was toen hij aantrad als governer bij de Centrale Bank en aangaf panden van de overheid te willen plaatsen in een nv. Ik heb hem toen voorgehouden dat de bankwet hierop ristricties heeft.

Op de vraag van de kantonrechter aan de getuige Van Trikt, Robert Gray: heeft mw. Hausil u voorgehouden dat de Bankwet restricties heeft? Verklaart de getuige – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Nee, Mw. Hausil heeft mij niet op de hoogte gesteld over de restricties in de Bankwet. mw. Hausil zei dat al aan het begin dat wij al panden hadden van de nv, dat klopt niet helemaal. Aan het begin hebben wij gewoon gezegd het gaat over de assets en de panden die er als eerst waren, waren voor eigen gebruik. We hebben het over sociale zaken en de panden erom heen. Dus niets klopt wat dat betreft.

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb dhr. Van Trikt wel gewezen op de restricties in de bankwet, daarom zijn de rechtspersonen in het concept gekomen. Het idee van SPIM was al daar en dat hebben wij uitgevoerd en dat was op instructie van de president van de bank. Als ik dhr. Van Trikt niet op de restricties op de bankwet heb gewezen, hoefden wij geen rechtspersonen op te zetten. De rechtspersoon voor de bank was opgezet naar het voorbeeld van Asfis. De nationale munt veel eerder waarbij het uitgangspunt was dat als de bankwet restricties heeft en de situatie van dien aard wordt dat de Centrale Bank op enig moment zou moeten kunnen handelen, dat die werkwijze is gekozen voor het opzetten van rechtspersonen. Dat was veel eerder toegepast en niet door dhr. Van Trikt. De nationale munt was onder [persoon 7]. Onder [persoon 8] was ASFIS opgezet. Anders was er geen noodzaak om een rechtspersoon op te zetten of het idee voor te bereiden.

De kantonrechter leest voor – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Aan de hand van uw antwoord kan gevoeglijk worden aangenomen dat u voor het emailbericht van Kromosoeto reeds op de hoogte was dat de Centrale Bank de overheidspanden zou overnemen. U zegt: u heeft de informatie van dhr. Van Trikt. Ik hou u voor dat er in een e-mail bericht van Kromosoeto staat vermeld over schuldverrekening. Waarom schrijft u over schuldverrekening in uw conceptbrief en in het mailtje? U zegt: dat was de instructie van Van Trikt. Die instructie had [persoon 1] over hem gehad nl. Schuldverrekening. Ik hou u voor, dat uit het onderzoek van de politie naar voren is gekomen dat u rond 22 juli 2019 te weten bent gekomen dat de langlopende schuld van de staat bij de Centrale Bank SRD 2,3 miljard betrof. Verder dat u in de maand oktober 2019 via [persoon 1] werd geconfronteerd met de aankoop van de tweede tranche panden die eveneens voor schuldverekening was aangegaan. Waarom heeft u desondanks uw medewerking verleend aan de overeenkomst van 1 november 2019 m.b.t. tot de royalties eveneens voor schuldverrekening als u aan de hand van een simpele vergelijking kon uitmaken dat er sinds 22 juli 2019 t.a.v. de eerste en de tweede tranche panden nimmer een schuldverrekening had plaatsgevonden? U zegt: omdat [persoon 1] aan mij had voorgehouden dat de …..van twee panden ….van Hoefdraad door de Centrale Bank was uitbetaald door de staat en er nimmer schuldverrekening heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heb ik meegewerkt aan de overeenkomst van 1 november 2019 omdat de Centrale Bank inkomsten moest verwerven. Als u naar de overeenkomst van 1 november 2019 kijkt, zult u niet zien vermeld dat de uitbetalingen op basis van deze overeenkomst aan de staat moet geschieden. Dat de andere uiteindelijk een andere uitvoering hebben gegeven aan deze overeenkomst is buiten mij omgegaan.’

De verdachte Hausil, reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik blijf nog steeds bij mijn verklaring die u mij daarnet hebt voorgehouden.

De kantonrechter houdt de verdachte voor – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: ‘De politie vermoedt dat zoals van Trikt heeft aangegeven, u hier een adviserende rol heeft gehad waarbij u hem nimmer heeft voorgehouden, dat er hier in strijd wordt gehandeld met de Bankwet. Dhr. Van Trikt heeft ook aangegeven dat u hem nimmer heeft voorgehouden, dat er restricties zijn in de Bankwet, integendeel heeft u een belangrijke rol gespeeld bij de voltooiing van deze verkoop aan de Centrale Bank. U verklaart daarop: Ik heb meegewerkt omdat de achterliggende gedachte van Van Trikt was dat de gebouwen cq panden in een nv van de staat zouden worden geplaatst. De Bankwet zou ook worden aangepast cq veranderd. U heeft de vorige keer al gezegd dat vooruitlopend op de verandering van de Bankwet dat deze handelingen zijn gepleegd. Ik hou u voor, dat bij de politie het vermoeden bestaat; dat, Hoefdraad, Kromosoeto en van Trikt steeds naar mogelijkheden zochten om de staat te financieren ten koste van de Centrale Bank en dat u daarbij als, directeur legal compliance and international affairs heeft gewerkt, om deze constructies die in strijd zijn met de Bankwet, legaal te doen overkomen.’ U zegt: u heeft te goeder trouw gehandeld op instructies van, Van trikt en u blijft erbij dat u van Trikt op de hoogte heeft gesteld van restricties van de Bankwet.

De verdachte verklaart – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Dhr. Van Trikt en ik hebben een politioneel e-mailconfrontatie gehad en daarbij had dhr. Van Trikt aangegeven ik hem dat mogelijk wel heb geïnformeerd en niet alleen ik, maar meerdere juristen hadden hem gewezen op de restricties in de Bankwet.

De getuige Van Trikt, Robert Gray verklaart daarop – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik blijf bij mijn verklaring dat mw. Hausil mij niet heeft gewezen op de restricties in de Bankwet.

De kantonrechter houdt de verdachte voor – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Het onderzoek van de politie heeft aangetoond dat u heeft gewerkt aan een lening van 80 miljoen EURO door de staat bij de Hakrinbank door de VCB gekoppeld aan een termijndeposito. Verder, dat er bij deze constructie aan geldschepping is gedaan daar er geen sprake is van cash EUROS maar er wel sprake is van cash SRD nadat de staat de euro’s had gekocht van de Centrale Bank. U zegt: ik moet aan u verklaren dat dit een bestaande overeenkomst was voordat ik aantrad als algemeen secretaris en het een gangbare constructie was. Ik heb het van [persoon 2] vernomen. Ik had geen idee dat het in deze gaat om geldschepping. [persoon 2] heeft mij dat niet voorgehouden. Indien hij toen wist dat er geldschepping zou plaatsvinden, diende hij dat zeker aan mij voor te houden en zou ik nimmer mijn medewerking hebben verleend aan deze constructie.’

Op de specifieke vraag van de kantonrechter aan de verdachte: Had u als jurist niet moeten weten dat artikel 21 van de Bankwet werd overtreden?

De verdachte verklaart daarop – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Nee, ik zou die informatie van [persoon 1] moeten krijgen, omdat daar de balans wordt bijgehouden en cijfermateriaal niet gaat door de juridische afdeling. Indien er op enig moment kennis zou zijn geweest zou artikel 21 van de Bankwet in stemming gebracht moeten worden. Dit betekent dat de brief van dhr. Van Trikt moet gaan naar de minister, om hem 45 dagen speling te geven, waarna de minister zou moeten antwoorden hoe hij een plan zou aangeven van hoe er uiteindelijk betaald zou moeten worden. En voorzover ik weet is die stap op geen enkel moment gedaan dus ik had geen – of onvoldoende informatie van de vraag: is er nu wel of geen sprake van overschrijding van het plafond.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kan mij niet terugvinden in de verklaring van mw. Hausil. Mw. Hausil kon – of moet als directielid op de hoogte zijn dat er sprake zou zijn van monetaire financiering omdat er hierover gesprekken zijn geweest. Iedereen was erbij waaronder de directeur [persoon 1], [persoon 2], Staffunctionarissen waren erbij en Mw. Faranaaz Hausil is erbij als zij aanwezig is in Suriname. Zij heeft de Whiteboard sessies en obstructies meegemaakt van Le Garde die in de royalties, per resolutie van de Republiek Suriname zijn gesteld. Zij heeft een contract opgesteld bij Le Garde. Dus het verbaasd mij dat zij dan zegt: “ik ben niet op de hoogte”. Er zijn uitgebreide sessies geweest waarbij dit punt aan de orde is gekomen en de week balans wordt elke week gepubliceerd. Ik vind het raar dat op een gegeven moment je in een directeurschap zou zijn en niet kijkt naar de publicaties van de bank.

De verdachte reageert – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
U heeft mij eerder ook de vraag gesteld: of ik aanwezig was op de vergaderingen van de Hakrinbank waarin deze zaak bediscussierd is geworden. Ik was niet aanwezig. Wat daarna is gebeurd is dat zowel dhr. Van Trikt als [persoon 2] na die mogelijke meeting bij mij naar binnen zijn gestapt. Dhr. Van Trikt gaf mij toen de opdracht om die overeenkomst op te stellen en toen gaf [persoon 2] aan, dat ik geen overeenkomst hoefde op te stellen maar dat dit een staand iets was en het zou vormen. Zoals dhr. Van Trikt aangeeft waren de Le Garde sessies daar. Maar dan geef ik nog eens een keer aan, o.a. de royalties waren ook een onderdeel van de Le Garde sessie. Maar het uitgangspunt van de Le Garde sessie was nimmer de bedoeling, dat de Centrale Bank in 1 keer alle gelden zou betalen. Dat is het verschil. Bij de royalties overeenkomst is het achteraf aan mij medegedeeld, dat er uitbetaald is geworden en dat brengt dan het verschil in inzicht, omdat ik dan beperkt geïnformeerd ben geworden. Ik was niet op de hoogte van de uitbetalingen en ik bleef maar doorwerken aan wat aan mij oorspronkelijk is doorgegeven. Met het eindresultaat van 30 december, als dhr. Van Trikt het niet heeft gelezen. Ik denk wel dat de documenten in het dossier aanwezig zijn. Ik ben geen econoom.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert verkort – zakelijk weergegeven – als volgt:
Wat ik wel moet aangeven in deze: dat de sessies aldaar zijn, dat is allemaal bekend. Er is niet in één keer uitbetaald. Bij Le Garde is dat bij verschillende tranches geweest. Dat kunt u ook zien in het dossier. Als Legarde zo slecht zou zijn geweest. Waarom is dan op 26 februari toen ik reeds weg was bij de bank, en in gevangenschap was, de laatste tranche van Legarde ook beschikbaar gesteld ten behoeve van de minister van financiën door de regeringscommissaris, [persoon 9] en de huidige directie of de zittende directie die daar nog was? Ik bedoel mw. Hausil die was dan ook nog op de bank. Terwijl de royalties al zijn afgegeven aan Oppenheimer wordt 143 miljoen, de laatste tranche van Le Garde beschikbaar gesteld.

De kantonrechter houdt de verdachte voor, voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘De vraag wordt vervolgens aan u gesteld: Waarom heeft u aan het eind van het vorig jaar dhr. Van Trikt middels uw analyse verkeerd geïnformeerd omtrent risico’s bij de tweede tranche panden? Waarom heeft u de analyse van [persoon 4] niet in een oorspronkelijke vorm doorgegeven aan Van Trikt? Waarom heeft u belangrijke delen daaruit weggelaten en aanvullingen gepleegd waarmee zij niet bekend is? De kantonrechter houdt de verdachte voor dat [persoon 4] dat ook heeft aangegeven tijdens het GVO. U zegt: Ik heb daadwerkelijk dingen veranderd omdat ik de mening ben toegedaan dat zaken anders moesten worden verwoord maar de kern van de inhoud van het stuk van [persoon 4] is hetzelfde gebleven.’

Op een daartoe strekkende vraag van de kantonrechter, antwoordt de getuige Van Trikt, Robert Gray – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb het stuk van [persoon 4] niet onder ogen gehad.

De verdachte antwoordt daarop – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb geen inhoudelijke wijzigingen gepleegd in de memo van [persoon 4]. [persooon 4] is een medewerker die heel scherp formuleert en uit egards voor de functie van de governer heb ik bepaalde scherpe randen afgezwakt, maar niet de inhoud aangepast.

De kantonrechter voert het woord als volgt:
Ten aanzien van het laatste is er daarover een punt van discussie want [persoon 4] is wel de mening toegedaan dat er essentiële zaken zijn weggelaten in de wijzigingen die u heeft aangebracht waarvan zij vindt dat het wel onder de aandacht van dhr. Van Trikt moest worden gebracht. Waren de punten onder de aandacht van dhr. Van Trikt gebracht dan had hij wellicht anders gehandeld.

De verdachte reageert – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Ook al mocht ik cruciale zaken hebben weggelaten. Ik blijf erbij dat wij hebben gedaan ‘damage control’ was. Zaken zouden niet veranderen. De staat zou het geld niet terugstorten. Niets zou veranderen. Wat gedaan is geworden van de minister is damage control. De schade tot een minimum beperken, dat is gedaan. De monetaire financiering die daarmee wel of niet is uitgevoerd, zou niet teruggedraaid worden.

De kantonrechter gaat over tot de confrontatie van mw. Hausil en dhr. Van Trikt m.b.t. de inbeslag genomen laptop. (derde vervolg dossier van het aanvullend dossier van 15 juli 2020, op p.1.) Op de daartoe strekkende vraag antwoordt de verdachte dat zij de laptop bij zich heeft gehad, totdat het in beslag werd genomen. De kantonrechter houdt de verdachte voor een passage uit voornoemd proces-verbaal op p.1, – voorzover zakelijk weergegeven- als volgt. ‘Er is een onderzoek gepleegd naar de inbeslaggenomen laptop uit uw handen. [persoon 10] van de ICT afdeling is gehoord en zegt als volgt: ‘Hij herkent de laptop positief. Deze is de laptop geweest die aan u in bruikleen is gegeven. De buitenzijde van de laptop is gecontroleerd. Voorts dat er bij die gelegenheid schuurschade werd waargenomen aan de rechteronderzijde van de laptop, zulks bekeken van de voorzijde van de laptop.’

Voorts houdt de kantonrechter de verdachte het volgende voor: De laptop is al die tijd bij u in bruikleen gebleven, en dat wordt geregistreerd.

De verdachte antwoordt: dat is juist.

De kantonrechter vervolgt:
‘Volgens verklaring van [persoon 10] lijkt de schade op eerste oogopzicht op gebruikersschade, maar nadat de laptop werd opengedaan is gebleken dat de schade doorliep en van binnen te zien was. Hieruit kon geconcludeerd worden dat de schade werd aangebracht.

‘Volgens de ICT afdeling is dat een geconstrueerde schade terwijl het onderste paneel werd gedemonteerd om toegang te krijgen tot het moederbord en de aangesloten onderdelen. Op de daartoe strekkende vraag waarom iemand op dergelijke wijze deze schade zou kunnen hebben aangebracht terwijl het onderste paneel losgeschroefd kan worden en deze moeiteloos kan worden verwijderd gaf [persoon 10] te kennen, dat er aan de achterzijde van het paneel klippen zijn die alleen vanuit de achterzijde losgemaakt kunnen worden. Hieruit concludeerde hij dat de persoon die de laptop demonteerde geen kennis droeg dat er klippen waren aan de achterzijde, dus vermoedelijk geen medewerker is geweest van de ICT afdeling van de Centrale Bank. Bij nadere inspectie door [persoon 10] is aan de harde schijf duidelijk te zien dat de schroeven reeds waren losgemaakt. Dat is te zien aan de hoeken van de kop van de schroeven. … ervan is verder… zwart grijs te zien op de foto’s. Naar aanleiding hiervan stelde de persoon van [persoon 10] de conclusie dat de harde schijf werd ontkoppeld en vermoedelijk heel voorzichtig onbruikbaar werd gemaakt waardoor de computer deze niet meer kan lezen. Tot slot gaf [persoon 10] aan, dat in tegenstelling tot de traditionele harde schijven, de harde schijf uit deze laptop niet uit bewegende onderdelen bestaat. Hierdoor zou de schijf bij een val of andere uitwendige schade gewoon blijven werken. Bold, vetgedrukt. Het is dus een geconstrueerde schade met de bedoeling om de harde schijf te ontkoppelen en ervoor te zorgen dat informatie werd weggewerkt.’

De verdachte reageert – verkort zakelijk weergegeven – als volgt: Mijn laptop ging aan, want ik heb mij op die dag aangemeld bij de politie met mijn laptop. Ik heb mijn laptop na mijn inverzekeringstelling afgegeven aan mijn advocaat met de opdracht dat deze terug moet naar de bank. Ik zou vanuit mijn laptop ook informatie moeten delen m.n. dat van 30 december. Ik weet niet hoelang daarna de laptop in handen van de politie is gekomen. De politie heeft op die dag mijn telefoon in beslag genomen. Ten aanzien van de schade antwoord ik u: Ja, de laptop is 1 keer met mij gevallen. Maar dat was ver daarvoor. Over de schade die [persoon 10] heeft geconstateerd nl. dat het een andere schade is dan die van een val, verklaar ik dat ik daarvan niet op de hoogte ben.

De kantonrechter houdt voor een passage uit het referte proces-verbaal van zondag 1 november 2020 m.b.t. het analyseren van de data van de SRD bankrekening bij verdachte Hausil op p.70: ‘Er is een handboek deugdelijk bestuur van de Centrale Bank van Suriname van 24 juni 2019. Op pagina 40 en 41 is opgenomen ten aanzien van de nevenfuncties,: de werkzaamheden die de werknemer in een arbeidsrelatie uitvoert voor een derde tegen betaling naast zijn hoofdbetrekking bij de bank. Zolang u bij de bank in dienst bent mag u zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de president geen nevenfuncties verrichten of neven betrekkingen aanvaarden, ongeacht of deze nevenactiviteiten in of buiten de normale arbeidstijd worden verricht. U bent verplicht neven functies schriftelijk te melden bij het secretariaat van HRM.’

De kantonrechter houdt de getuige voor dat Mw. Hausil deel uitmaakte van de RvC van CLAD vanaf het jaar 2018 en stelt de vraag aan de getuige Van Trikt of hij daar kennis van draagt.

De getuige Van Trikt, Robert Gray antwoordt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Uit hoofde van mijn andere functie als president van het bestuur van de accountants daarvoor in het jaar 2018 heb ik een gesprek gehad met de RvC van CLAD en zo ben ik te weten gekomen dat mw. Hausil deel uitmaakte dan de RvC van de CLAD omdat wij toen het bestuur waren. Na de benoeming van mw. Hausil als algemeen secretaris hebben wij het hier over gehad. Laat dat even duidelijk zijn. Toen zij werd aangesteld in haar functie als algemeen secretaris bij de bank heeft u daar geen bemoeienis mee gehad en ik weet niet of het ook gemeld is geworden aan de betreffende afdeling zoals het handboek van deugdelijk bestuur had vermeld.

Op de daartoe strekkende vraag van de kantonrechter antwoordt de verdachte verkort – zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb niet conform het handboek van deugdelijk bestuur gehandeld om aan te geven bij de betreffende afdeling dat ik lid van de RvC van CLAD ben. Ik wil ook aangeven dat nadat ik ook terug ben gegaan ik ook had aangegeven dat mijn voordracht toen bij de RvC van CLAD was gedaan op basis van het functioneren binnen het Ministerie. Toen ik terug ben gekomen had ik ook al aangegeven aan de president commissaris dat hij moest terugkoppelen met de minister, omdat die functie vrij gaat moeten komen omdat ik terug ga naar de Centrale Bank.

De kantonrechter houdt de verdachte voor, als volgt:
U bent vanaf het jaar 2018 lid van de RvC van CLAD en dhr. Van Trikt zegt dat hij daarvan op de hoogte is. In een andere proces-verbaal was reeds gewag gemaakt van het feit dat u op 29 december 2019 een analyse m.b.t. de tweede tranche panden heeft gestuurd voor dhr. Van Trikt. In deze analyse staat o.a. het volgende vermeld: “ Voorts is de persoon van, Robert Putter, discutabel omdat hij wordt genoemd in het SPSB schandaal. En zijn verwevenheid met de rechtspersonen bij deze transacties noodzaken dat de bank rekening dient te houden met haar imago voor de toekomst en in het bijzonder haar taakstelling overeenkomstig de Bankwet.” Dat is een analyse van 29 december van 2019 maar een paar maanden daarvoor, op 14 mei 2019 is Kromosoeto met verlof gegaan, zodat ruimte werd gecreëerd aan het onderzoek dat was ingesteld door de minister van financiën. Ginmardo Kromosoeto is met verlof gegaan op 14 mei 2019. De e-mail of analyse van u dateert 29 december 2019 een paar maanden daarna en u maakt gewag ervan dat men voorzichtig moet zijn met de persoon van Putter, maar waarom heeft u in deze analyse ook geen gewag gemaakt van de heer Kromosoeto daar hij een paar maanden voor uw analyse van 29 december 2019 al met verlof was gestuurd en ook zijn positie discutabel was?

De verdachte antwoordt – verkort zakelijk weergegeven – als volgt: De bankinstellingen vallen onder directoraat Kredietwezen en daar was [persoon 11], directeur van. De informatie dat dhr. G. Kromosoeto met verlof was, wist ik op dat moment niet. Ten tijde van de analyse 5 maanden later was ik niet op de hoogte dat dhr. Kromosoeto met verlof was.

De kantonrechter houdt de verdachte voor – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Op 5 mei 2019 heeft dhr. Gillmore Hoefdraad een president commissaris van de CLAD de opdracht gegeven voor het doen van een onderzoek naar de bedrijfsprocedures bij de SPSB. U bent vanaf het jaar 2018 lid van de CLAD. Op 5 mei 2019 geeft dhr. Hoefdraad opdracht voor het doen van onderzoek naar de bedrijfsprocedures bij de SPSB.’

De kantonrechter stelt de verdachte vervolgens de vraag: Als lid van de RvC van CLAD wilt u mij zeggen dat u niet op de hoogte was dat de opdracht werd gegeven voor onderzoek naar de bedrijfsprocedures bij de SPSB, waarvan een paar dagen later op 14 mei 2019 de heer G. Kromosoeto met verlof is gegaan?

De verdachte Hasill reageert hierop – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
U zegt correct, de opdracht is gegeven aan de president commissaris. Als de opdracht wordt gegeven aan de president commissaris wordt een onderzoek gestart. Er worden nog geen meldingen gedaan. Ik denk dat vanwege de gevoeligheid van de zaak. Ik ben pas hiervan in kennis gesteld, toen wij via de bank in februari of in maart van de PG een schrijven ontvingen.

De kantonrechter houdt de verdachte voor: Wilt u mij zeggen dat de president commissaris van CLAD de informatie voor zichzelf heeft gehouden en niet heeft gedeeld met de overige RvC leden dat er een onderzoek loopt tegen SPSB?

De verdachte Hausil reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Aan mij is die informatie niet medegedeeld. Ik was formeel niet op de hoogte van het onderzoek dat werd gestart tegen SPSB. Vanuit de media heb ik de informatie over het onderzoek dat werd gestart tegen de SPSB. Ik heb aan het gedeelte van dhr. G. Kromosoeto geen aandacht geschonken omdat dat gedeelte vanuit het directoraat Toezicht Kredietwezen aangepakt zou moeten worden en ik denk dat het wel is gebeurd. Nogmaals de stricte scheidingen tussen de directoraten.

De kantonrechter stelt de getuige de volgende vraag:
Mw. Hausil maakte deel uit van de RvC van CLAD, en ten tijde dat de zaken begonnen te lopen kwam er een brief van Hoefdraad met een instructie. Droeg u daar enige kennis van?

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert – kort zakelijk weergegeven – als volgt:
Op dat moment droeg ik daar geen kennis van. Uit hoofde van mijn andere functie als president van het bestuur van de accountants daarvoor in het jaar 2018 heb ik een gesprek gehad met de RvC van de CLAD en zo ben ik te weten gekomen dat mw. Hausil deel uitmaakte dan de RvC van de CLAD omdat wij toen het bestuur waren Toen zij werd aangesteld in de functie van algemeen secretaris bij de bank, heb ik daar geen bemoeienis mee gehad en ik weet ook niet of het ook gemeld is geworden aan de betreffende afdeling zoals het handboek van deugdelijk bestuur dat vermeld. Na de benoeming van mw. Hausil als algemeen secretaris hebben wij het hier over gehad. Laat dat even duidelijk zijn.

De vervolgingsambtenaar houdt de verdachte voor:
Als ik dhr. Van Trikt goed begrijp: als het om een nv van de staat gaat dan kunnen alleen bezittingen van de staat die daarin worden geplaatst. Maar u heeft aangegeven bij het voorstel, zoals u zegt, voor schuldverrekening die onroerende goederen over te nemen, dat bij u in gedachte leefde dat de goederen bij nv SPIN zouden worden geplaatst. Als ik u begrijp, zouden de goederen tot bezittingen zijn van de Centrale Bank, waarom zegt u dan, dat zij in de nv van de staat geplaatst zouden kunnen worden.

De verdachte reageert verkort – zakelijk weergegeven – als volgt: Ik had niet de wetenschap dat er reeds betaald was en dat de onroerende goederen aan de bank zijn komen toebehoren. Ik heb een brief opgesteld voor de schuldverrekening en men is toen gaan uitbetalen en heeft men toen de panden in onderpand gegeven. Ik was niet op de hoogte van die uitbetaling daarom is bij mij de gedachte van die onroerende goederen komen in de nv voor de staat.

De vervolgingsamtenaar stelt de verdachte de volgende vraag: Was u als directeur legal affairs toen op de hoogte dat schuldverrekening op deze wijze in strijd was met artikel 18 lid 2 van de Bankwet?

De verdachte reageert daarop – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Schuldverrekening zou niet in strijd zijn met de art 18 van de Bankwet, omdat er bij schuldverrekening de panden een bepaalde waarde vertegenwoordigen en die waarde zou op den duur afgeschreven worden op de langlopende rekeningen.

De vervolgingsambtenaar houdt de verdachte vervolgens voor:
Bij de rechter commissaris heeft u aangegeven: ‘Op grond van de huidige grondwet bestaat de mogelijkheid niet dat de Centrale Bank onroerende goederen van de staat overneemt ter verrekening van langlopende schulden. U heeft daarbij aangegeven er was al een voorstel gedaan om de Bankwet te wijzigen, maar zoals de Bankwet er nu voor ligt was het wel in strijd met artikel 18 van de Bankwet.’

De verdachte reageert – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt: Hetgeen u mij voorhoudt is juist. Het is in strijd met artikel 18 van de Bankwet en daarom leg ik uit dat er daarom is gekozen voor de werkwijze voor het opzetten van die rechtspersonen m.n. voor het opzetten van de rechtspersoon voor de Centrale Bank, want dat is nu aan de orde, want het gaat over restricties die er gelden voor de Bankwet. Daarom geeft ik u aan, dat de wetenschap dat er restricties waren in de Bankwet, vanaf het begin bekend waren. Toen deze handelingen werden verricht voorzag de Bankwet nog niet in die mogelijkheid.

De verdachte, verklaart op nadere vragen van de vervolgingsambtenaar – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Ik heb mijn laptop aan mijn advocaat afgegeven op de dag van mijn inverzekeringstelling. Ik weet niet op welk moment de laptop in handen van de politie in is terechtgekomen. Op het moment waarop de inspecteur mij voorhield dat ik gearresteerd was, heb ik mijn laptop en mijn mappen aan mijn advocaat overhandigd want op hetzelfde moment is er een restrictie opgelegd dat ik geen contact mocht hebben met mijn advocaat. Mijn advocaat ging toen weg. Ik was toen bij de politie toen ik mijn laptop ter beschikking stelde. Ik weet niet als de laptop direct is afgegeven aan de politie. Ik weet niet wat er verder met de laptop is gebeurd. Omstreeks 6 uur kwam de politie en ze vroegen mij naar mijn mobiele telefoon. Ik heb toen mijn telefoon aan de politie afgestaan. Ik ben niet op de hoogte over de constatering van [persoon 10] dat de harde schijf moet zijn gedemonteerd, omdat er stukken zijn losgemaakt.

Ik was niet op de hoogte dat er ook een onderzoek tegen dhr. Kromosoeto liep omdat hij betrokken was bij het onderzoek van de SPSB. Ik was wel aanwezig op de vergaderingen maar dit onderwerp is niet op die vergaderingen besproken. De notulen van de vergaderingen zijn van het verzoek van de minister, dat is binnengekomen om het onderzoek te doen.

Vervolgens houdt de vervolgingsambtenaar het volgende aan de verdachte voor:
In de notulen van 8 mei waarbij u aanwezig was, staat vermeld, dat dhr. Kromosoeto, directeur van de SPSB, niet zal worden betrokken bij het onderzoek, omdat hijzelf het onderwerp is van het onderzoek. Het was u dus wel bekend.

De verdachte antwoordt – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Dat klopt, dat heeft de president commissaris toen medegedeeld. Maar dat is ook het enige dat ooit besproken is geworden.

De vervolgingsambtenaar houdt de verdachte voor als volgt:
Desondanks maakt u wel een opmerking over, dhr. Putter, maar niet ten aanzien van dhr. Kromosoetoe, terwijl een mail van hem afkomstig is waarbij zaken moeten worden gedaan door de bank.

De verdachte antwoordt – verkort zakelijk weergegeven – als volgt:
Hetgeen u mij voorhoudt is juist. Misschien heb ik dat over het hoofd gezien, maar ik heb meer gefocust op het gedeelte met dhr. Putter. Om eerlijk te zeggen, weet ik nu niet waarom ik mij niet gefocust heb daarop.

Op de daartoe strekkende vraag, verklaart de verdachte – verkort zakelijk weergegeven – als volgt: Ik wist toen dat dhr. Kromosoeto niet in dat beroep was in het kader van het onderzoek van de SPSB. Waarom ik dhr. Kromosoeto niet per definitie heb genoemd in dat e-mail bericht, omdat ik wist dat er al een onderzoek tegen hem gaande was en tegen dhr. Putter was er als zodanig nog geen onderzoek gaande, maar dhr. Putter was wel in opspraak geraakt. Dat ik dhr. Kromosoeto niet heb genoemd is omdat het algemeen bekend was dat hij op verplicht verlof was gezet.

Op vragen van de raadsman mr. Dubois verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Het Ministerie was duidelijk ervan op de hoogte dat er schuldverrekening zou zijn omdat het reeds met de minister besproken was. Vanwege haar taakstelling ga ik ervan uit dat mw. Hausil op de hoogte zou moeten zijn vanwege de gesprekken die er zijn geweest. Er is geen toegang tot mijn e-mail. Alle email-berichten over alle linies die ik ontvang van 3 inboxen, komen in de inbox van mw. Hausil. Het gaat om een intranetsysteem, een binnensysteem die gekoppeld is aan elkaar. Het is niet zo dat mw. Hausil het bericht ontvangt. Het is automatisch, dat in het systeem alles wat bij mij binnenkomt, bij mw. Hausil ook binnenkomt. Het systeem is met elkaar verbonden. Ik hoef niet te forwarden dat zij het ontvangt. Mw Hausil heeft zicht op alles wat binnenkomt.

De raadsman houdt de getuige Van Trikt, Robert Gray voor als volgt:
U zegt: alles wat binnenkomt heeft mw. Hausil zicht en u verwacht op basis daarvan dat zij u adviseert. Als er op enig moment honderd documenten bij mw. Hausil terechtkomen. Op grond waarvan zou mw. Hausill moeten bepalen wat relevant en wat niet?

De getuige Van Trikt, Robert Gray verklaart daarop als volgt:
Mw. Hausil is de juridische adviseur. Ook in haar taakstelling staat het opgeschreven.

Op de vraag van de raadsman, van welke datum het document van goed bestuur dateert, deelt de kantonrechter mede dat het document dateert van 24 juni 2019.

De getuige Van Trikt, Robert Gray verklaart op nadere vragen van de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Voor gebruik van het document van goed bestuur heb ik eind september getekend en in oktober met de raad. De aanstelling van mw. Hausil als raad van commissaris bij de CLAD was van een eerdere datum. Het was mij bekend dat dhr. Kromosoeto met verlof was.

De raadsman mr. R. Lobo in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen, houdt de getuige het volgende voor: ‘In het bijzijn van mw Hausil geeft dhr. Van Trikt aan dat het best wel mogelijk is dat tijdens een whiteboard session mw Hausil heeft aangegeven, dat ten aanzien van de panden er restricties zijn in de Bankwet.’ Nu zegt u nee, dat heb ik niet aangegeven. De raadsman stelt vervolgens de vraag: Is dit concreet de verklaring die u heeft afgelegd bij het GVO?

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert hierop – verkort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb verklaard dat het best mogelijk is, omdat daar ook bijvoorbeeld zaken naar voren worden gebracht, maar het is ons niet specifiek aangegeven. Ik heb geen restricties aangegeven. Het is niet aan de orde gekomen in zo een whiteboardnsessie. Ik heb het uitgelegd bij het proces-verbaal bij de politie, bij een whiteboard sessie zitten wij met elkaar en dan overwegen wij wat er mogelijk is en wat er kan voor de bank. Daar was iedereen bij.

Op vragen van de vervolgingsambtenaar verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray, – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Het was mij bekend dat er een onderzoek liep bij de SPSB. Dat is gemeld. De reden van het verlof van dhr. Kromosoetoe was bij mij niet zozeer bekend. Als mw. Hausil mij wel had aangegeven dat de gepleegde handelingen in strijd waren met de wet, dan handel je als governer niet zo simpel. Ik werd net benoemd tot governer en heb niet de ervaring. Ik ga af op de 20 en 26 jaren ervaring van de mensen die mij ondersteunen, daarom zulke sessies.

De kantonrechter gaat over tot het 1e gedeelte van het verdachte verhoor. De kantonrechter houdt de verdachte voor een passage uit de verklaring [persoon 12], d.d. 28 juni 2020, uit het eerste vervolgdossier – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘Ik houd u voor, een passage uit de verklaring van [persoon 12], waarin zij zegt dat de missive ten aanzien van de RvM die ten uitvoer worden gebracht daarin heeft [persoon 13] het concept overeenkomst opgemaakt. Dit concept is gestuurd naar [persoon 14] die de directeur is van het Ministerie van financiën en [getuige 1] van de Centrale Bank. De bedoeling was dat zowel het Ministerie van Financiën als de Centrale Bank de overeenkomst moest laten screenen door eventuele juristen voor eventuele aanvullingen of wijzigingen.’

De kantonrechter stelt de verdachte vervolgens de vraag: Ten aanzien van deze overeenkomsten die gescreend moesten worden was u daarvan op de hoogte?

De verdachte verklaart – verkort zakelijk weergegeven – als volgt: Deze overeenkomsten heeft dhr. Van Trikt separaat via zijn secretariaat doen opsturen naar juridische zaken voor advies en [getuige 1] heeft het opgenomen bij mijn secretaresse. De juristen hebben daarop advies gegeven. De verkoopovereenkomst van deze overheidspanden is gescreend en de juristen hebben feedback gehad van genoemde personen aan wie ik het recht had. De juristen hebben een memo voorbereid.

De kantonrechter houdt de verdachte voor een passage uit de verklaring van [persoon 12], – voorzover zakelijk weergegeven – als volgt: ‘[persoon 12] zegt: ‘Ik heb nooit feedback gehad van de personen nadat de e-mail naar hun was gestuurd in december 2019. Op 16 maart 2020 heeft de secretaresse van de minister van Financiën [persoon 15] een mail gestuurd naar het secretariaat waarin zij vraagt naar de missive van de overeenkomst. Het secretariaat heeft de missive of overeenkomst naar haar gemaild en haar ook aangegeven, dat zij nimmer een reactie hebben gekregen op de mail die zij hadden gestuurd in december 2019.’

De kantonrechter stelt vervolgens de vraag: Weet u of de reacties zijn gestuurd naar [persoon 12]?

De verdachte reageert hierop – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Over dat gedeelte met [persoon 12] was ik helemaal niet op de hoogte.

De kantonrechter houdt de verdachte voor, – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
‘Wat stond er in de mail vermeld van december 2019. Het ging om de verkoopovereenkomst, toen wij een screening hebben aangeboden aan de directie [persoon 14] van het Ministerie van Financiën en [getuige 1] die het verder zou doorgeleiden naar de afdeling legal affairs van de Centrale Bank.’

Op de daartoe strekkende vraag verklaart de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: Hetgeen u mij daarnet hebt voorgehouden is de memo die de juristen hebben voorbereid op 30 december 2019 naar dhr. Van Trikt. Ik weet niet of het verder is doorgestuurd naar [persoon 12].

V. Het proces – verbaal van verhoor op de terechtzitting van 9 maart 2021 inhoudende het confrontatie verhoor tussen de verdachte en de getuige Van Trikt, Robert Gray.
De kantonrechter houdt een passage voor uit het proces verbaal betreft het verhoor van de getuige opgemaakt door agent van politie 1e klasse [verbalisant 1] dd 31 juli ten aanzien van de mondelinge instructie die is gegeven om de concept brief op te stellen en de forwarded mail.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray, – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb nooit een mondelinge instructie gegeven om de concept brief dd 22 juni 2019 op te stellen. Ik blijf bij mijn verklaring bij de politie afgelegd.

De verdachte reageert als volgt:
Er is een mondelinge instructie aan mij en [persoon 1] gegeven. [persoon 1] moest zijn bijdrage leveren tav de hoogte van het besluit. Hij heeft in een mail wisseling die informatie gegeven.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
De mail heb ik geforward op 10 juni. Hetgeen Fara heeft aangegeven dat ik met haar en [persoon 1] op kantoor heb besproken en dat ik een mondelinge instructie heb gegeven, is niet waar. Ik zal nooit een mondelinge instructie geven voor het opstellen van een brief voor de Minister. Bovendien was zij niet in het land. Zij was samen met de Minister in New York en op 26 juni 2019 is zij teruggekeerd. Ik ben niet betrokken geweest bij het opstellen van die brief. Ik weet wel dat er heel veel sessies zijn gehouden. De brief gaat over de aankoop van de 1e tranche van panden ten behoeve van de Centrale Bank van Suriname. Voor de 1e tranche van panden welke voor eigen gebruik bestemd waren, zijn er sessies gehouden en er was een openstaande rekening op de balans. Wij hebben dit goed besproken en wij konden erop rekenen.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was niet uitlandig. Ik blijf erbij dat Van Trikt mij een mondelinge instructie heeft gegeven voor het opstellen van die brief.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 10 juni is zij doorgereisd naar New York. Zij was bij Opperheimer samen met Claire field en de Minister en op 24 juni is zij teruggekeerd naar Suriname

Verdachte wederom aan het woord vervolgt:
Het klopt dat ik op 24 juni ben teruggekeerd; de instructie is daarna gegeven. Op 27 juni heb ik de mail opgesteld en doorgeleid. Vóór 27 juni heb ik de mondelinge instructie gehad. Ja sorry, de brief is gedateerd 22 juni en ik was al terug. Ik kan niet aangeven wanneer ik ben teruggekeerd.

De getuige merkt op dat hij de registratie bij zich heeft en vervolgt:
Ik heb net in mijn cahier gekeken. Het overzicht van haar dienstreis heb ik niet bij mij. Zij is in het weekend van 24 juni teruggekeerd en op 26 juni was zij op de bank.

De kantonrechter houdt uit de verklaring van de getuige voor dat de verdachte op de hoogte was dat er bij de overdracht van de panden er uitbetaling zou plaats vinden en dat er geen sprake was van verrekening omdat het geld voor andere doeleinden gebruikt zou worden dan afhankelijk was afgesproken.
De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
De bestemming van de gelden moet per brief van de Minister van Financiën verkregen worden. Het is dan een opdracht. Het geld komt op de separate rekening. De afspraak was gemaakt dat de gelden die door de CBvS werden gestort ten behoeve van de Staat gebruikt zou worden voor de schuldverrekening. De verdachte was hiervan op de hoogte. Verdachte was niet op de hoogte dat het geld later is gebruikt voor het betalen van salarissen en dat het niet meer ging om schuldverrekening. Het zijn bank geheimen.

De kantonrechter houdt een passage voor uit het verhoor betreft een concept brief dd 22 juni welke is opgesteld door de verdachte en de brief dd 26 juni van de Minister van Financiën naar Van Trikt en dat die brief deels verschilt met de concept brief van Hausil van 22 juni waarin er 4 Onroerende Goederen waren opgenomen.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Ik ben bekend met de concept brief dd 22 juni en de brief van 26 juni van Hoefdraad. Ik zou niet weten wat er intussen is gebeurd. Ik heb de brief ontvangen en afgehandeld.

De verdachte reageert als volgt:
Nadat ik de conceptbrief heb opgesteld en opgestuurd naar de Minister en naar Van Trikt, heeft de getuige via een mail gereageerd en aangegeven dat twee panden (onroerende goederen) weggehaald zouden worden namelijk Ornamibo en nog één waarvan ik nu de naam niet ken. Ik heb gehandeld op instructie van Van Trikt en het onderwerp was altijd schuldverrekening, maar 2 panden moesten eruit gehaald worden. Dit alles is in een mail wisseling vastgesteld.

De getuige Van Trikt, Robert Gray wederom aan het woord en vervolgt:
Er was altijd sprake van schuldverrekening geweest. Ik kan mij niet herinneren dat ik instructies hebt gegeven om twee panden uit de brief weg te halen. Ik weet dat Ornamibo is weggehaald en ik denk dat er in opdracht van Hoefdraad is gehandeld om de twee panden weg te halen.

De kantonrechter houdt uit het proces verbaal voor dat uit een email bericht blijkt dat Van Trikt en Hoefdraad de concept brief van 22 juni van Hausil hebben veranderd zonder dat Hausil iets weet en de getuige Van Trikt, Robert Gray heeft aangegeven dat dit een pertinente leugen is en dat hij geen brieven heeft veranderd althans de concept brief van 22 juni.

De verdachte reageert als volgt:
In die brief die terug is gekomen van de Minister was er sprake van schuldverrekening of schuldfinanciering. Het betreft twee verschillende zaken. Van Trikt heeft wel verandering in de brief aangebracht namelijk dat de twee onroerende goederen eruit zijn gehaald. De brief is nog één keer gestuurd naar Van Trikt en de Minister. Ik heb geen ondertekende versie ontvangen. De werkwijze is als volgt: Er wordt vanuit het secretariaat van het Ministerie naar het Secretariaat van de president bij de secretaresse [persoon 5] gemaild. Zij heeft haar eigen e-mail adres. Die brieven worden per gesloten enveloppe persoonlijke afgeleverd aan de secretaresse van de President van de bank. Deze brieven worden niet gemaild. De werkwijze is dat deze brieven in hard kopie worden afgegeven en niet in de mail box terecht komen dat wil zeggen dat deze brieven niet per mail worden afgehandeld. [persoon 5] en ik waren op de forward page van de President waarop hij de posten van de Internationale Organisaties kreeg. Wat vanuit de bank is verstrekt was schuldverrekening. De Minister heeft naar eigen inzichten veranderingen aan de brief gebracht en dat is daarna gebeurd. Hij moest de brief ondertekenen en hij heeft naar eigen inzichten gehandeld. Ik weet niet of de veranderende inzichten in samenspraak is geweest met de heer Van Trikt.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Ik heb niets in samenspraak gedaan met de Minister. Ik heb niet met de Minister gecommuniceerd.

De kantonrechter houdt voor dat er in de brief van 26 juni geen gebruik is gemaakt van Taxatie rapportwaarde maar van een geschatte marktwaarde van 45 miljoen euro.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Ik heb in een mail gevraagd naar de taxatie rapporten. Bij de 1e tranche was het voor eigen gebruik bestemd en de panden lagen in de buurt van de Centrale Bank. Er zaten een paar taxatie rapporten erbij in de email en later werd het overgedragen aan [persoon 1] voor verdere afhandeling.

De verdachte reageert als volgt:
Bij dit gedeelte was ik niet betrokken. Pas in november ben ik betrokken geweest toen de overdracht niet kon plaats vinden; daarvoor niet en in intussen was er een tweede tranche. In mijn concept brief wordt er gesproken over schuldverrekening. Ik ging ervan uit dat die brief was afgehandeld op basis van schuldverrekening. Bij de tweede tranche panden was ik niet betrokken. In november ben ik door [persoon 1] met beide brieven geconfronteerd omdat er op basis van die twee brieven was uitbetaald

De kantonrechter houdt voor dat de getuige bij het proces verbaal heeft verklaard dat de verdachte bij de 2e trance betrokken is geweest vanwege haar taakstelling.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Hausil en ik waren in Turkije toen de brief kwam. Toen ik eind september terug keerde heb ik [persoon 1] de opdracht gegeven voor onderzoek naar de tweede tranche van de brief. Dat was eind november. In een vergadering werd bekend dat de panden van de tweede tranche niet op naam van de Staat waren. [persoon 1] had ook met de juridische afdeling afgestemd. Hij is ook naar de notaris geweest. Het uitgangspunt van mij is dat Hausil uit hoofde van haar taakstelling, als director legal betrokken was. [persoon 1] is van de juridische afdeling. Het is een uitgangspunt van mij dat zij wel op de hoogte moest zijn vanwege haar taakstelling en haar functie.

De kantonrechter houdt voor dat de verdachte op 29 december 2019 heeft verklaard dat de onroerende goederen zouden worden geplaatst in een NV namelijk NV Spim en dat de getuige Van Trikt, Robert Gray heeft aangegeven dat de panden nimmer in een NV of NV Spim zouden worden geplaatst en Hausil zegt dat zij niet op de hoogte was.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Het verbaasd mij dat Hausil heeft verklaard dat zij niets ervan wist terwijl er uitgebreide discussies zijn geweest met Clairefield ten aanzien van NV Spim. Hausil was altijd erbij. Als wij ervoor betalen kan ik geen pand zetten als de Staat 100 % eigenaar blijft. NV Spim is een participatie maatschappij zoals andere Centrale banken het hebben en die valt onder de governer structuur van de Centrale bank; de Staat Suriname is 100 % eigenaar want de assets van de Staat worden opgenomen. Als er wordt betaald ter verrekening van langlopende schulden of er wordt geld beschikbaar gesteld voor het betalen van overheidssalarissen, het feit is dat de panden niet van de Staat zijn maar van de CbvS. In die NV waar de Staat 100 % aandeelhouder is zou ik de panden nooit kunnen plaatsen. Er zijn uitgebreide sessies geweest met Claire Field en Hausil wist dat de panden niet geplaatst zouden worden in NV Spim.

De verdachte reageert als volgt:
Ik was niet alleen naar België; het heel team die heeft samen gewerkt voor project NV Spim was aanwezig. Er is geen enkel moment aangehaald dat de Staat reeds had uitbetaald. Er was een felle discussie hoe wij de eigendommen van de Staat moeten zien; Het ging erom dat de NV van de Staat per definitie een normale NV zou zijn zoals de NV/ rechtspersoon zou zijn welke was opgericht door de Centrale Bank. In België is het uitgangspunt dat de NV die wordt opgezet door de wetgever goedgekeurd moet zijn; het wordt een rechtspersoon Sui Generis door de assemblee goedgekeurd. Dat was die felle discussie. Van Trikt heeft nooit gezegd dat de CBvS een uitbetaling had gedaan. De discussie was heftig omdat het uitgangspunt ook heftig was. Er is ook een verslag door [getuige 2] opgemaakt. Tijdens die bespreking is er nooit over gesproken dat de CbvS obv de 1e brief een uitbetaling had gedaan. Het uitgangspunt verschilde en daarom was de discussie fel. Ik blijf erbij dat er nooit is gesproken dat de panden bij NV Spim zouden worden ondergebracht en al die tijd dat ik de opdracht heb uitgevoerd verkeerde ik in die veronderstelling. Ook de werkgroep verkeerde in die veronderstelling. Wij zijn doorgegaan met het opzetten van de rechtspersonen tot in december. In december hebben wij de final documenten doorgestuurd. In november hebben wij van ClaireField de last draft van concepten ontvangen

De kantonrechter houdt voor dat de gesprekken andere onderwerpen hadden en dat de panden nooit zouden worden ondergebracht in NV SPIM

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Nee ik heb aan Hausil en de medewerkers niet concreet aangegeven dat de panden niet ondergebracht zouden worden in NV Spim.

De kantonrechter houdt een passage uit het proces verbaal voor waarin in een e -mail bericht van de Minister aan Van Trikt is aangegeven dat de weg van de wetgever niet werkbaar was. De Minister verwacht een werkbare en juridische correcte wijze. De Minister gaf ook aan dat de weg naar DNA tijdrovend was. De getuige [persoon 4] gaf aan dat de wetgeving wel noodzakelijk was.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Achteraf bekeken zou er wel wetgeving moeten komen voordat zaken geconcretiseerd zouden worden maar dan wel alleen op basis van het feit dat de Centrale Bank met de Royaltys agreement is gaan uitbetalen. Bij het opstellen van de concept overeenkomst was het nimmer de bedoeling dat de Centrale Bank op basis van de Royaltys agreement een uitbetaling zou doen. Ik zou dan nooit in artikel 3 opnemen dat er sprake was van schuldverrekening. Ik kon op dat gebeid wat aanvoelen want bij het eerste geval was er sprake van schuldverrekening en dat was niet gebeurd.
Ik dacht dat ik ervoor moest waken dat de CBvS niet zou overgaan tot uitbetalen. Ik ging ervan uit dat er een geldstroom naar binnen zou komen en op de balans zou er evenwicht komen en dat evenwicht kon bereik worden in de schuldverrekening van lang lopende schulden.
Achteraf bekeken moest er wel wetgeving komen, maar ik was nimmer op de hoogte gesteld dat de uitbetaling heeft plaats gevonden op basis van de Royaltys agreement. Dit heb ik pas bij de Rechter Commissaris gehoord toen de RC het bedrag aangaf dat in SRD was uitbetaald. Ik vroeg mij af hoe dat heeft plaats gevonden want er heeft schuldverrekening plaats gevonden. Tijdens een gesprek had Van Trikt zijn bezorghdheid naar mij en [persoon 1] geuit over de hoogte van de langlopende staatsschulden. Daarom heb ik steeds consequent bij het zoeken naar oplossingen de langlopende schulden meegenomen, niet wetende dat men andere uitvoering had gegeven om achteraf daarmee geconfronteerd te worden.
De uitbetaling van de panden van de 1e en 2e tranche is buiten mij en mijn directoraat gebeurd. De enige opdracht voor uitbetaling kan alleen Van Trikt hebben gegeven aan [persoon 1] en op zijn beurt heeft hij (Van Trikt) de opdracht gekregen van de Minister van Financien, want betalingen zijn standaard.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Er is altijd sprake geweest van schuldverrekening en dat is binnen de bank besproken. Dat is de intentie geweest van de Centrale Bank om het plafond van de langlopende schulden te verlagen. De Minister heeft contact opgenomen met mij omdat het leningen plafond was overschreden. De gelden zijn beschikbaar gesteld op de rekening met dien verstande dat een schrijven van de Minister moest aangeven waarvoor de gelden waren bestemd. Een voorbeeld is de verrekening van de schulden van de Hakrinbank en de VCB. Er kwam een schrijven van de Minister binnen en de gelden waren bestemd voor constructief gebruik.

De verdachte vervolgt:
De uitbetaling die de bank heeft gedaan op basis van de brief die ik heb opgesteld waarbij het uitgangspunt schuldverrekening was, is hier aan de orde. Als Van Trikt steeds aangeeft dat er schuldverrekening is dan is de vraag waarom er is uitbetaald, want er is geen rechtsgrond.

De getuige Van Trikt, Robert Gray vervolgt:
Er is daarvoor een aparte rekening geopend; het geld werd geparkeerd. De brief van de Minister moest aangeven wat de bestemming van de gelden zou zijn. Dat is de normale werkwijze van de bank.

De verdachte vervolgt: De vraag is of de CBvS een valide rechtsgrond had om uit te betalen. Op basis van mijn concept brief niet. De uitvoering van de betaling is hier niet aan de orde.

De kantonrechter vervolgt het confrontatie uit het proces verbaal uit het 2e aanvullend dossier dd woensdag 15 juli pag 60.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de verdachte – zakelijk weergegevn – als volgt:
Ja ik ben door avp [verbalisant 1] op 25 augustus gehoord. Ik blijf bij mijn standpunt dat Van Trikt instructies heeft gegeven dat panden van de overheid geplaatst zouden worden in een NV van de Staat waarbij de CBvS in een andere NV de assets en riks (waarden) ter hand zou nemen.
Het eindresultaat was dat er omstreeks 30 november, 2 concepten gestuurd werden naar Van Trikt namelijk de Concept statuten voor het oprichten van een rechtspersoon van de Staat en de concept statuten voor het oprichten van een rechtspersoon van de CBvS. Het uitgangspunt van Spim was dat er 2 rechtspersonen zouden zijn omdat de Staat zijn eigendommen niet kan plaatsen in een NV die behoort aan de Centrale Bank.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Ik heb nimmer de instructie gegeven om panden van de overheid te plaatsen in NV van de Staat.

De kantonrechter houdt uit het proces verbaal een passage voor dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat de overheidspanden in NV zouden worden geplaatst. Van Trikt zegt dat dat niet juist is. Als de CBvS eigenaar van de panden zou worden zou de Staat geen invloed hebben en van het plaatsen in een NV was er geen sprake. De verdachte heeft aangegeven dat dit eerder niet aan haar is voorgehouden tav de overheidspanden.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de verdachte zakelijk weergegeven als volgt:
Ik kan u niet aantonen dat Van Trikt heeft aangegeven dat overheidspanden in een NV zouden komen. Drie personen genaamd [getuige 2], [persoon 4] en [persoon 6] kunnen dit wel aantonen. Dit is vaak het discussie punt geweest maar in de uitwerking van de opdracht is door de werkgroep onder mijn leiding het opzetten van twee rechtspersonen geleverd en dit is bevestigd in de mail van 30 december. Uit de mail wisseling kan ik concluderen dat deze 3 personen wel op de hoogte waren. Mogelijk is er een verwarring bij dhr Van Trikt omdat het oorspronkelijk idee zoals is doorgegeven niet heeft plaats gevonden. Er is uitvoerig gediscussieerd samen met de werkgroep. De uitbetaling is niet aan mij doorgegeven en verandering in het oorspronkelijk idee van Spim was de uitbetaling. Tot november was ik niet op de hoogte. De mail wisseling van mij naar Van Trikt heeft op 30 december plaats gevonden. De drie personen waren niet meegenomen in de mail. Ik heb een separate mail met het eindresultaat geforward naar de werkgroep. De werkwijze is dat de laatste verantwoordelijke naar de werkgroep mailt. Tav het eind rapport konden de 3 concluderen dat Van Trik de opdracht had gegeven om de overheidspanden in een NV te plaatsen. Hiervan was er vanaf het begin sprake en de werkgroep heeft consequent daaraan doorgewerkt.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Er waren ongeveer 20 personen aanwezig tijdens de White Board sessie. Daarbij heb ik aangegeven dat overheidspanden niet geplaatst kunnen worden in een NV Spim; dit heb ik vanaf het begin gezegd. Ook [persoon 1] en de juristen zaten erbij. Hausil kan niet zeggen dat zij niets wist en dat er hierover niet is gesproken. Ik kan de panden van de overheid niet plaatsen; het behoort dan aan de overheid en dat kan ik niet onder schuldverrekening brengen. Ik kan mij niet herinneren ten aanzien van de mail van 30 december; het was dichtbij oud op nieuwjaar en op 2 of 3 januari begon deze hele confrontatie.

De kantonrechter merkt op dat de verdachte aangeeft dat er een mailwisseling heeft plaats gevonden terwijl de getuige aangeeft dat er White Board sessies zijn gehouden waarbij een en ander aan de orde is gebracht

De verdachte reageert als volgt:
Van Trikt heeft White Board sessies gehad. Ik heb niet aangegeven dat overheids gebouwen in de NV van de bank zouden komen. Daarom zouden er 2 NV’s worden opgericht. Van Trikt vond het niet prettig. In november had ik een standpunt ingenomen en de werkgroep had mij ook erop geattendeerd dat het opzetten van een NV door de Staat niet die simpele NV zou zijn zoals de Centrale Bank het wil opzetten. Een NV van de Staat zou door het parlement goedgekeurd moeten worden. Er ontstond een heftige discussie tussen mij en Van Trik en Van Trik was niet mee eens. Er moet geen verwarring zijn tussen wat het oorspronkelijke doel was namelijk het opzetten van rechtspersonen en wat achteraf niet heeft plaats gevonden. Ik was niet op de hoogte van de uitbetaling. NV Spim kon niet worden uitgevoerd zoals voorgesteld door Van Trikt. Dat brengt de totale omslag in hoe Van Trikt is gaan uitvoeren en hoe ik ben gaan uitvoeren. Mogelijk heeft Van Trikt over het hoofd gezien dat hij mij moest zeggen of hij ging ervan uit dat ik op de hoogte was. Ik wist van niets af. Ik ben geconfonteerd geworden met de uitbetaling door [persoon 1] toen hij met de twee brieven naar mij toe kwam. [persoon 4] was er ook bij.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Als je het uitbetalen parkeert op rekening van schuldverrekening wil dat zeggen dat de Staat betaalt of verrekent met de schuld of het zijn uitgaven van de staat. Dit is de discussie geweest tijdens de White Board sessie en niet de wetgeving. België en Apache II zouden hun wetgeving ter beschikking stellen voor het opzetten van de maatschappij.

Op een vraag van de kantonrechter verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray als volgt:
Tijdens de White Board Sessie is er uitgebreid gesproken dat de panden nimmer zouden worden geplaatst in een NV van de Staat

Op een vraag van de kantonrechter verklaart de verdachte als volgt:
Ja er is uitgebreid gesproken over dit onderwerp daarom zou er een NV van de Staat moeten komen. De Staat zou participeren met haar assets via haar NV.

De getuige Van Trikt, Robert Gray vervolgt:
De NV van Staat is Apache II en die NV zou komen. Na waardering van alle activa van de Staat zouden die worden geplaatst in een seperate NV waar de Staat 100 % aandeelhouder is. Ten aanzien van die governer structure van de CB moet er conform gewerkt worden; ook bij het afgeven van assets aan het buitenland ga je conform het model van de Centrale bank van Noorwegen, Belgie, Canada en Mexico moeten werken. Eerst ga je waarderen en vervolgens plaatsen in die NV voor het aangaan van leningen. Er is zelfs een investeringscommissie die bepaalt wat de investeringen worden ten behoeve van de agrarische sector en de productie sector voor de diversificatie die kan opbrengen met de Belgische wetgeving. Er is gekozen voor de Belgische maatschappij.

De kantonrechter houdt een passage voor uit het proces verbaal met betrekking tot de toegang tot de werk e-mail adressen van Van Trikt.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Hausil had toegang tot alle email adressen van mij en er waren twee. ICT en [persoon 1] kunnen dat bevestigen.

De verdachte reageert als volgt:
Ik had een forward op basis van één mail adres te samen met [persoon 5]. Er was één adres en niet 2. Het was een algemeen mail adres van het secretariaat waar alle internationale organisaties de mails stuurden.

De kantonrechter houdt voor dat de verdachte heeft verklaard dat zij geen inzage had in de stukken die binnen kwamen omdat Van Trikt verschillende e-mail adressen had en Van Trikt heeft aangegeven dat de verdachte toegang had tot alle adressen en advies moest uitbrengen.

De verdachte reageert als volgt:
Er zijn standaard procedures op de Centrale Bank als mail berichten binnen komen. [persoon 5] moest alle berichten uitprinten en werd het in een vloeiboek gezet en Van Trikt gaf de instructies. Van Trikt hield ook aan deze procedure want hij plaatste op de documenten “gaarne advies” of verwees naar een afdeling ter afhandeling en niet obv forwarded mail. Ik handelde op basis van instructies; er werd op dat stuk een aantekening gemaakt en soms was de instructie ook mondeling. Ik had geen toegang tot alle emails adressen.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
De belangrijke zaken waren de contracten. Zij hoefde niet te wachten op mijn instructies. Uit hoofde van haar functie mocht zij de inkomende berichten screenen en advies uit brengen. Zij had ook aangegeven dat ze mijn secretaresse niet was. De belangrijke zaken die binnen kwamen moest zij screenen zoals de concept contracten. Ze hoefde niet te wachten op instructies omdat het haar taak was om te adviseren over de zaken die binnen kwamen.

De verdachte reageert als volgt:
[persoon 5] maakte elke middag het vloeiboek klaar en er was post bespreking met het Secretariaat en ook uit de forward mails werden alle stukken meegenomen en werd het onder de aandacht van Van Trikt gebracht; hij gaf instructies. Er werd een uitdraai gemaakt van alle stukken.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Er waren meerdere werkwijzen; ik gaf instructies en uit hoofde van haar functie mocht zij ook initiatieven nemen en mij informeren.

De verdachte reageert als volgt:
Ik werkte obv de standaard procedures. Als er was afgeweken dan zou ik wel op de hoogte gesteld moeten worden.

De kantonrechter houdt een passage voor uit het verhoor van de verdachte dat uit een email bericht van Kromosoeto blijkt dat de Centrale bank geld aan de Staat zou betalen. In het bericht is een bedrag genoemd SRD 75.592,18 miljoen tegen een koers van 1 euro op 8.46.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Hausil heeft mij niet voorgehouden dat de bankwet restricties heeft. Vanaf begin gaat het om de assets en de panden waren voor eigen gebruik bijvoorbeeld sociale zaken en panden erom heen.

De verdachte reageert als volgt:
Ik heb Van Trikt op de restricties van de bankwet gewezen daarom zijn de rechtspersonen in concept gekomen. Het idee van Spim was er. Dat hebben wij uitgevoerd obv instruktie van de President van de Bank. Als ik niet op de restricties gewezen had hoefde wij toch geen rechtspersoonlijkheid op te zetten? De rechtspersoon voor de bank was opgezet naar voorbeeld van Asvis, de nationale munt veel eerder, waarbij het uitgangspunt was dat als de bankwet restrikties heeft en de situatie van dien aard wordt de bank op enig moment zou moet kunnen handelen. Daarom is er voor deze werkwijze gekozen namelijk het opzetten van een rechtspersoon. Het idee was al daar. Dit was veel eerder ook al toegepast. De nationale munt dateert van de periode van [persoon 7] en onder [persoon 8] is de stichting Asvis opgezet. Anders was de noodzaak er niet voor het opzetten van een rechtpersoon of was het niet nodig om een concept voor te bereiden.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
De 1e tranche panden die werden gekocht waren bestemd voor eigen gebruik. Nee Hausil heeft mij niet gewezen op de restricties in de bankwet.

De kantonrechter leest een passage uit het proces verbaal waaruit blijkt dat verdachte reeds vóór het email bericht van Kromosoetoe, reeds op de hoogte was dat de Centrale bank de overheidspanden zou overnemen. Deze info heeft zij van Van Trikt en de emails berichten gingen niet over schuldverrekening. Uit onderzoek van politie is gebleken dat verdachte op 22 juni 2019 te weten is gekomen dat de langlopende schulden van de Staat naar de Centrale bank 2.3 miljard SRD betrof en in oktober 2019 werd zij via [persoon 1] geconfronteerd met de aankoop van 2e tranche panden. Waarom heeft verdachte hieraan meegewerkt aan de overeenkomst van 01 nov 2019 mbt royalty’s. Eveneens voor schuldverrekening als verdachte kon uitmaken dat sedert 2019 nimmer schuldverrekening had plaats gevonden en de verdachte heeft ook verklaard dat zij heeft meegewerkt omdat de Centrale bank inkomsten moest verwerven en dat anderen andere uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst is buiten haar omgegaan.

De verdachte reageert als volgt:
Ik blijf bij mijn verklaring bij de politie afgelegd.

De kantonrechter houdt de passage voor uit het proces verbaal dat de verdachte nimmer aan Van Trikt heeft voorgehouden dat er in strijd met bankwet is gehandeld en dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld ter voltooiing van de verkoop aan de Centrale bank en heeft meegewerkt dat gebouwen onder de Centrale Bank zijn gekomen. De gebouwen zouden in een NV worden geplaatst van de Staat en voorts heeft de verdachte reeds eerder aangehaald dat aan haar was voorgehouden dat de bankwek zou worden aangepast cq veranderend. Vooruitlopende op de veranderingen in de bankwet zijn de handelingen gepleegd. Kromosoeto, Van Trikt en Hoefdraad zochten steeds naar mogelijkheden om de Staat te financieren ten koste van de Centrale bank en als directeur legal compliance en international affair heeft de verdachte meegewerkt om deze constructie, die in strijd is met de bankwet, legaal te doen overkomen. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij te goeder trouw heeft gehandeld op instruktie van Van Trikt. Zij blijft erbij dat zij Van Trikt op de hoogte had gesteld tbv de restricties.

De verdachte reageert als volgt:
Van Trikt en ik zijn bij de politie geconfronteerd. Van Trikt heeft bij de politie verklaard dat ik hem mogelijk wel had geïnformeerd en mogelijk hadden de juristen hem ook gewezen op de restricties.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Er zijn White Board sessie gehouden wat de mogelijkheden zijn ter verrekening van langlopende schulden. Hausil heeft mij niet gewezen op de restricties in de bankwet.

De kantonrechter houdt het volgende voor: waarom heeft verdachte als directeur meegewerkt aan financiering hetgeen de Centrale bank ernstig heeft benadeeld. De verdachte heeft aangegeven dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en niet op de hoogte was dat er sprake was van monetaire financiering en steeds achteraf geconfronteerd werd met de betaling en geen van de overige directies en ook Van Trik hebben haar voorgehouden dat art 21 bankwet is overtreden.

De verdachte reageert als volgt:
Als jurist zou ik niet kunnen weten dat art 21 van de Bankwet werd overtreden. Die informatie zou ik van [persoon 1] moeten krijgen omdat op die afdeling de balans wordt bijgehouden. Het cijfer materiaal wordt niet door een jurist bijgehouden.
Indien wij op enig moment kennis zouden dragen dan zou art 21 van de Bankwet in stelling gebracht moeten worden dat wil zeggen dat er een brief van Van Trikt naar de Minister zou moeten gaan en er moest 45 dagen speling gegeven worden. De Minister zou een plan van aanpak moeten geven hoe er terugbetaald zou worden en voor zover ik het weet is die stap op geen enkel moment gegeven. Ik had onvoldoende informatie of er wel of geen sprake was van overschrijding van het leningen plafond.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Monetaire financiering door de overheid is geen nadeel voor de Centrale Bank. Wij kunnen de SRD beschikbaar stellen. Ik kan mij niet terug vinden in het feit dat zij aangeeft dat zij niet wist dat er sprake was van overschrijding van het plafond. Hausil is directie lid en wij bespreken dit met [persoon 2], [persoon 1] en staffunctionarissen alsook met Hausil. Zij was op de hoogte of kon op de hoogte zijn geweest dat er sprake was van monetaire financiering omdat er gesprekken zijn geweest omtrent monetaire financiering. Zij heeft veel sessies bijgewoonde tav van dit specifiek onderwerp namelijk monetaire finnaciering. Zij heeft de White Board Sessie van Lagarde bijgewoond, zij heeft de constructie van Lagarde meegemaakt alsook heeft zij meegewerkt aan het contract van Lagarde. De royalties zijn bij resolutie door de president van de Republiek Suriname ter beschikking gesteld. Het verbaasd mij als zij zegt dat zij niet op de hoogte was. Ik zou niet exact willen zeggen dat art 21 van de bankwet is overtreden, maar zij wist wel dat er sprake was van monetaire financiereing. Er zijn uitgebreide sessies gehouden waarbij dit punt aan de orde is gekomen. De weekbalans wordt elke week gepubliceerd en als directie lid vind ik het vreemd dat zij niet naar de publicaties van de bank heeft gekeken.

De verdachte reageert als volgt:
Er is een juridisch gedeelte; de overeenkomsten waren bestaande overeenkomsten die ik heb aangetroffen. [persoon 2] had mij voorgehouden dat de overeenkomsten opgesteld waren door de vorige algemene secretaris en dat het door de juridische afdeling was gescreend. Hij gaf aan dat ik ernaar kon kijken. Ik was niet aanwezig op de vergadering van de Hakrinbank waarbij deze zaak is besproken. [persoon 2] en Van Trikt waren wel aanwezig op die vergadering en na de meeting is hij naar mij toe gekomen en gaf hij mij de opdracht voor het opstellen van de overeenkomst. [persoon 2] gaf aan dat de bestaande overeenkomsten er waren en dat ik geen overeenkomst hoeft op te stellen en hij zou het voor mij forwarden. De Lagarde sessies waren er en de Royalties waren ook een onderdeel van de Lagarde sessie. Het uitgangspunt van de Lagarde sessie was het nimmer de bedoeling dat de Centrale bank in één keer het geld zou uitbetalen.
Achteraf is aan mij meegedeeld dat het was uitbetaald. Dat is het verschil in inzicht. Ik was beperkt geinformeerd en ik was niet op de hoogte van de uitbetalingen en bleef maar doorwerken wat mij oorspronkelijk was doorgegeven met als eind resultaat van 30 december. Ik ben geen econoom en het berekenen van geldschepping zou ik niet kunnen doen.

De getuige Van Trikt, Robert Gray reageert als volgt:
Het is een monetaire en economisch aangelegenheid. De sessies waren er. Er is niet in één keer uitbetaald. Er zijn verschillende tranches van uitbetaling geweest. Als het zo slecht zou zijn geweest met Lagarde dan is de vraag waarom er op 26 februari toen ik reeds in detentie was de laatste tranche van Lagarde beschikbaar gesteld tbv de Minister van Financien door de regerings commissaris [persoon 9] en de zittende directie die er nog was. Alle perikelen waren al bekend en de laatste tranche van 143 miljoen werdt beschikbaar gesteld terwijl de Royalties al waren afgegeven aan Opperheimer. Ik was in detentie en Hausil was er nog. Ik ben niet op de hoogte van het stuk van [persoon 4].

De verdachte reageert als volgt:
Ik heb geen inhoudelijke correcties aangebracht in de memo van [persoon 4]. Zij is een persoon die scherp formuleert en de scherpe randen heb ik afgezwakt maar niet de inhoud. Ook al zou ik cruciale zaken achterlaten zaken zouden niet veranderen. Het was damage control; zaken zouden niet teruggedraaid worden; de Staat zou niet terug storten. De schade heb ik tot een minimun beperkt. De monitaire financiering zou niet teruggegdraaid worden.

De kantonrechter houdt uit het proces verbaal van de verdachte voor: dat uit e-mail dd 29 december 2019 blijkt dat er een analyse mbt de 2e tranche panden is gestuurd naar Van Trikt waarin staat dat oa de persoon van dhr R.Putter discutabel is omdat hij wordt genoemd in de SPSB scandalen. Dat de bank rekening moet houden met de imago in de toekomst en de taakstelling overeenkomstig de bankwet. Enkele maanden daarvoor ging op 14 mei 2019 Kromosoetoe met verlof met betrekking tot het onderzoek door de Minister van Financien ingesteld.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de verdachte als volgt:
In deze analyse heb ik geen gewag gemaakt over Kromosoeto. De bankinstelling valt onder Directoraat toezicht Kredietwezen. Ten tijde van het opmaken van de analyse was ik niet op de hoogte dat Kromosoetoe met verlof was. Wij waren 5 maanden verder echter was ik als lid van de RvC niet op de hoogte dat Kromosoeto met verlof was.
De opdracht voor onderzoek is gegeven aan de President Commissaris van de Clad en het onderzoek is gestart. Er worden dan geen meldingen gedaan vanwege de gevoeligheid van de zaak. Ik droeg pas kennis ervan in februari/ maart toen wij van de PG een schrijven kregen. Door de President Commissaris van de Clad is het niet medegedeeld aan mij. Formeel was ik niet op de hoogte van het onderzoek bij de SPSB. Vanuit de media wist ik wel dat er een onderzoek gaande was. Aan het gedeelte van Kromosoeto heb ik geen aandacht geschonken want dat moest door het directoraat toezichtkredietwezen aangepakt worden. Er is een strikte scheiding tussen de directoraten.

Op vragen van de kantonrechter verklaart de getuige als volgt:
Sedert 2018 droeg ik kennis dat Hausil lid was van de Raad van Commissaris van de Clad en wel als bestuur van de accountantsvereniging. Uit hoofde van mijn functie toen heb ik een gesprek gehad met de Clad en toen ben ik te weten gekomen dat Hausil deel uitmaakte van de RvC van de CLAD. Ik weet niet of zij bij de bank heeft aangemeld.

De verdachte reageert als volgt:
Ik ging ervan uit dat Van Trikt zelf kennis had gemaakt met de RvC en op de hoogte was. Ik heb niet conform het handboek van “Deugdelijk bestuur” doorgegeven dat ik lid ben van RvC van de CLAD.

Op vragen van de vervolgingsambtenaar verklaart de getuige – zakelijk weergegeven – als volgt:
NV Spim zou een NV van de Staat Suriname zijn en geen NV van de CBvS. De Staat zou 100 % aandeelhouder zijn want alle bezittingen van de Staat zouden erin komen. Alleen onroerende goederen/bezittingen van de Staat zouden geplaatst kunnen worden.

Op vragen van de vervolgingsambtenaar verklaart de verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Er zouden twee NV’s zijn namelijk een NV van de Staat en een NV van de Bank. NV Spim zou van beiden zijn. Onroerende goederen zou in een separate NV van de Staat geplaatst worden en de participatie vanuit de CBvS was als manager en dat zou als NV van de bank plaats vinden. Alleen bezittingen van de Staat zouden worden geplaatst. Ja ik dacht dat het in NV Spim geplaatst zou worden. Ik had niet de wetenschap dat er reeds betaald was en dat onroerende goederen aan de bank toebehoorde. Ik heb een brief opgesteld met als onderwerp schuldverrekening. Er is uitbetaald en de panden zijn als onderpand gegeven. Ik was niet op de hoogte van de uitbetaling daarom ging ik ervan uit dat de onroerende goederen in de NV van de Staat zouden komen. Als directeur Legal kan ik aangeven dat bij schuldverrekening niet in strijd zou zijn met artikel 18 van de bankwet. Bij schuldverrekening vertegenwoordigen de panden een bepaalde waarde en die waarde zou afgeschreven worden op de lang lopende rekeningen. Op grond van de huidige bankwet was het in strijd met art 18 en daarom is er gekozen voor het opzetten van een rechtspersoon van de Centrale Bank. Er waren restricties in de bankwet en dat was bekend. De restricties in de bankwet waren vanaf het begin bekend. Toen deze handelingen werden verricht voorzag de bankwet niet in de mogelijkheid.
Als lid van de RvC van de CLAd heb ik de vergadering dd 08 mei bijgewoond maar dat onderwerp van dhr Kromosoeto is niet besproken op de vergadering. Het verzoek van de Minister voor onderzoek van Kromosoetoe was binnen gekomen en Kromosoeto was niet aanwezig omdat hij het onderwerp van gesprek was. In mijn analyse heb ik gefocust op Putter en niet op Kromosoeto. Ik wist dat er een onderzoek gaande was tegen hem en daarom heb ik hem niet genoemd. Tegen Putter was er geen onderzoek al zodanig gaande. Hij was wel in opspraak. Het was algemeen bekend dat hij met verplicht verlof was.

Op vragen van de raadsman mr. M. Dubois verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
De Minister was op de hoogte dat er schuldverrekening zou plaats vinden anders was het contract niet getekend. Er was reeds met de Minister besproken.
Vanwege haar taakstelling zou Hausil op de hoogte van de uitbetaling moeten zijn. De afdeling valt onder haar. Zij was algemeen direkteur. Alle e-mail berichten die ik ontving kreeg zij ook in haar inbox. Alles wat bij mij binnen kwam kreeg zij ook. Het is automatisch gekoppeld; het systeem is met elkaar verbonden. Zij is juridisch adviseur en ze kan mij zelf adviseren. In haar taakstelling staat alles goed beschreven.
Het document van goed bestuur dateert van 24 juni 2019 en in september is het goedgekeurd. Voor gebruik in september is het besproken met de Raad en haar aanstelling bij Clad was van eerdere datum. Ja ik was bekend met het feit dat Kromosoeto met verlof was en het was geen strafmaatregel.

Op vragen van de raadsman mr.R.Lobo verklaart de getuige Van Trikt, Robert Gray – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Zij heeft niet aangegeven dat de bankwet restricties heeft. Tijdens de White Board sessies zijn er uitgebreide discussies geweest. Dit punt is niet aan de orde gekomen. Er worden zoveel als mogelijk zaken naar voren gebracht. Het is niet specifiek aangegeven door de verdachte.

Op nadere vragen van de vervolgingsambtenaar verklaart de getuige – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Ja er is gemeld ten aanzien van het onderzoek van de SPSB. De exacte reden van verlof is niet aangegeven maar er is wel aangegeven dat er een onderzoek gaande was. Ik was net President van de bank geworden en gezien haar ervaring van 26 jaar had zij moeten aangeven dat het in strijd was met de bankwet en daarom zijn er zulke sessies gehouden.

De kantonrechter gaat over tot het horen van de verdachte.

De verdachte voert het woord zakelijk weergegeven als volgt:
De overeenkomsten die gescreend moesten worden heeft Van Trikt separaat naar de juridische afdeling gestuurd. De juristen hebben adviezen uitgebracht. De juristen hebben een memo geschreven ten aan zien van de 8 panden. Ja er is een memo dd 30 december 2019. Ik weet niet of ik een reactie heb gestuurd naar [persoon 12]. Met [persoon 12] had ik geen bemoeienis. Ja ik heb feed back gegegeven aan de juristen die het hebben voorbereid. Ik weet niets over dat gedeelte van [persoon 12].

De overige bewijsmiddelen ten aanzien van het feit onder I A van de tenlastelegging: medeplegen van de overtreding van artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht

De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, op grond van de intensiteit van samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip door verdachte, hetgeen blijkt uit de hierboven en hieronder genoemde bewijsmiddelen.

VI. De processen – verbaal van verhoren van de getuige [persoon 1] opgemaakt door avp [verbalisant 2] dd. 22 juli 2020 en zijn verklaringen bij de RC in het kader van het GVO dd 4 aug 2020:
Uit de verklaring van voornoemde getuige is komen vast te staan dat ten aanzien van de eerste tranche van acht panden hij pas eind juni 2019 daarvan kennis kreeg.

De getuige zegt in zijn verklaring: Ik kreeg van het secretariaat van Van Trikt (toen governor) een brief waarin in grote lijnen stond aangegeven dat de Staat de panden aan de CBvS zou overdragen tegen een gezamenlijke waarde van Euro 45 miljoen. Nadat ik de brief ontvangen had ging ik ermee naar van Trikt en vroeg hem wat de bedoeling daarvan was. Hij hield mij voor dat de tegenwaarde in SRD van het bedrag van Euro 45 miljoen moest worden overgemaakt op rekening van het ministerie van Financiën. Ik heb hierover een verregaande discussie gehad met van Trikt omdat ik van mening was dat de CBvS dit nooit eerder had gedaan en ik daar mijn twijfels over had. Hij hield mij daarbij voor dat het goed komt omdat hij verregaande afspraken heeft met de minister van Financiën. Ik kreeg dan de opdracht dat de tegenwaarde van de middelen moesten worden overgeschreven op de rekening van het ministerie van Financiën. Ik heb de opdracht gegeven aan de afdeling accounting om de middelen bij te schrijven zoals door van Trikt gevraagd. De overmaking is kort daarna gebeurd. Ik heb dit zelf niet direct met HAUSIL besproken, omdat ik ervan uitging dat zij hiervan wist. Zij had immers nauw contact met Hoefdraad. Het was geen geheim dat HAUSIL vaker op het ministerie van Financiën was. Zij had zelf ook aangegeven dat zij daar ook een werkkamer had. Ik ging ervan uit dat zij ook werkzaamheden deed ten behoeve van Hoefdraad. Daarnaast ging zij ook op dienstreis met Hoefdraad. Het was voor mij niet duidelijk in welk kader zij met Hoefdraad op dienstreis ging. Nadat de overmaking was gedaan ten behoeve van Financiën, heb ik wel steeds aan van Trikt gevraagd om de overdracht in orde te maken. Hij hield mij voor dat dit wel zou gebeuren. Ik was op enig moment op vakantie en toen ik terugkwam en mijn email bekeek zag ik dat er nog een transactie was met betrekking tot de tweede tranche panden. Dit is gebeurd rond 1 oktober 2019. Bij de tweede tranche panden ging het om 9 panden tegen een waarde van Euro 60 miljoen. Toen ik dit zag ben ik naar Van Trikt geweest en heb ik hem weer gevraagd wat dat te betekenen had. Hij reageerde daarop door te zeggen dat het in orde komt. Kort daarna ben ik naar HAUSIL geweest met de twee brieven (1e en 2e tranche panden) en zij vroeg mij van waar die brieven komen. Ik heb haar daarop gevraagd hoe zij het niet weet, omdat zij degene is die de concepten schreef voor Hoefdraad. Volgens haar was dat niet altijd zo. Volgens haar wist zij helemaal niets van de brieven. Ik was van mening dat als de panden niet konden worden overgedragen aan de CBvS, de Staat weer het geld moest terugbetalen aan de CBvS, omdat wij al de middelen hadden overgemaakt t.b.v. Financiën. Ik hield Van Trikt voor dat het bijna eind van het jaar is en dat onze begroting niet in orde is, in die zin dat de boeken zouden worden afgesloten met zaken die niet in orde zijn. Dit was naar mijn mening monetaire financiering en daar was ik ook heel erg tegen. Van Trikt hield mij voor dat de directeur van de SPSB, Kromosoeto Ginmardo, zorg zou dragen voor de overdracht van de panden aan de CBvS. Volgens Van Trikt was Kromosoeto aangewezen door Hoefdraad om de panden te doen overdragen. Van [getuige 1] begreep ik dat overdracht van de eerste tranche panden door ROGB zou geschieden middels een overeenkomst.

Voor wat betreft de tweede tranche panden waren er veel onduidelijkheden, omdat gebleken was dat deze panden niet in eigendom aan de Staat toebehoorden. Ook bleek dat enkele van de panden bezwaard waren met beslagen. Ik hield dit voor aan Van Trikt en hij zou dit met de minister bespreken. Ik heb hierna niets meer gehoord van Van Trikt. De panden zijn nimmer overgedragen aan de CBvS. Ingevolge de Bankwet mag de CBvS slechts over onroerend goed beschikken indien het betreft de eigen bedrijfsvoering. Het grootste deel van de panden die gekocht waren, waren in elk geval niet voor de eigen bedrijfsvoering van de CBvS. Ten aanzien van twee van de 1e tranche panden begreep ik van Van Trikt dat die gebruikt worden voor de CBvS. Ik kan u geen antwoord geven op de vraag hoe de panden gebruikt zouden worden voor de eigen bedrijfsvoering van de CBvS, nu die voor een groot deel in vervallen staat waren. Toen de transactie plaatsvond in juni 2019 had ik nog niet door dat deze in strijd was met de Bankwet, alhoewel ik aanvoelde dat deze transactie ongebruikelijk was. Ik werd op enig moment nadat de 1e transactie was geschied door [persoon 16] erop geattendeerd dat deze in strijd was met de Bankwet. Ik ben dit toen nagegaan en constateerde inderdaad dat het in strijd was met de Bankwet.

M.b.t. de eerste tranche panden is een overeenkomst opgemaakt door min ROGB. Het ging om een overeenkomst dat juridisch gescreend moest worden. Ik heb het per email gestuurd naar HAUSIL. Deze overeenkomst had ik ontvangen van [getuige 1] omdat hij bezig was met de overdracht van de panden. Voor zover ik weet heeft zij de overeenkomst gestuurd naar medewerkers van haar afdeling ter screening. Om precies te zijn heb ik de email gestuurd op 14 december 2019 naar HAUSIL en ik heb [persoon 4] en [getuige 1] in de cc. meegenomen. Ik zie in de email wisseling dat [persoon 4] op 20 december 2019 naar HAUSIL heeft gereageerd met haar advies. Op 21 december 2019 reageert HAUSIL naar [persoon 4] en maakt mij kopielezer daarvan, waarbij zij aangeeft dat de overeenkomst juridisch onzin is. Dat blijkt allemaal uit de email wisseling. In haar email geeft zij aan dat zij het met mij zou bespreken, wat zij niet heeft gedaan.

Ik heb geen idee waarom er een nieuwe rekening geopend moest worden. Zoals eerder gezegd heeft Van Trikt de opdracht gegeven dat er een nieuwe rekening geopend moest worden. De rekening is niet gebruikt om schulden van de Staat af te lossen bij de CBvS. Het was niet de bedoeling dat de CBvS zou moeten betalen voor de assets die in de NV zouden moeten worden geplaatst, althans dat heb ik niet zo begrepen. Ik heb nimmer begrepen dat de assets die in de NV zouden worden geplaatst bedoeld waren voor schuldverrekening ten behoeve van de Staat.

Nadat de betaling van de 1e tranche panden was geweest, heeft van Trikt gesproken over schuldverrekening. Vooraf aan de betaling van de 1e tranche panden is er niet met mij gesproken over schuldverrekening, alhoewel dit wel in de brief staat aangegeven. Het gesprek over schuldverrekening is pas na de betaling geweest.

VII. De processen – verbaal van verhoren van de getuige RAMAUTAR, GLENN (notaris) opgemaakt door avp [verbalisant 1] dd. 22 juli 2020 en bij de rc in het kader van het GVO d.d. 10 aug 2020:
Uit de verklaring van voornoemde getuige is komen vast te staan dat: Wat betreft de 2de tranche panden, Putter van Investment Partners NV hem getuige heeft benaderd voor de overdracht van een negental panden aan de CBvS. Dit moet zijn geweest in de 2e week van de december 2019. Hij is persoonlijk bij mij op kantoor geweest en heeft ook documenten met betrekking tot de verschillende panden voor mij gebracht zodat ik de overdracht kon voorbereiden. Bij dit onderzoek is gebleken dat toestemming van de RVC nodig was.

Nadat wij ook de Bankwet op na hadden nageslagen, zagen wij dat het niet mogelijk was om de onroerende goederen aan de CBvS over te dragen. Dit omdat de CBvS geen onroerende goederen mag kopen tenzij voor eigen gebruik. Verder was er een staatsbesluit nodig voor de overdracht van de onroerende goederen aan de CBvS. Putter hield hem voor dat hij de zaken in orde zou maken en dat hij weer contact met ons zou opnemen. Ik heb daarna ergens na 10 juli 2020 stukken ontvangen van Putter om de overdracht verder af te handelen. Van hem heb ik ontvangen een missive gedateerd 10 juli 2020. Op zijn verzoek om de overdracht af te ronden, heb ik hem gezegd dat ik dat niet kan doen omdat er momenteel een strafrechtelijk onderzoek gaande is met betrekking tot de panden. Uit de media had ik namelijk begrepen dat er een strafrechtelijk onderzoek gaande was en om deze reden heb ik een pas op de plaats gemaakt. De onroerende goederen waar het om gaat behoren niet aan de Staat toe, maar aan rechtspersonen.

De missive had betrekking op de aankoop van de panden door de Staat. De verkoper in deze zou zijn de NV Investment Partners. Met deze missive moest ik ROGB bellen en vragen aan wie de onroerende goederen overgedragen moesten worden. Ik weet niet wat de beweegreden van hem is geweest om de onroerende goederen aan de Staat over te dragen aangezien hij in eerste instantie die aan de CBvS wilde overdragen. Ik denk dat hij aan de Staat wilde overdragen omdat wij hem hadden geïnformeerd dat op grond van de Bankwet hij niet aan de CBvS kon overdragen.

Uit mijn onderzoek is gebleken dat de onroerende goederen niet aan de Staat toebehoorden, maar aan de NV Investment Partners. Hoe de Staat zou willen overdragen aan de CBvS, terwijl zij niet de eigenaar is van de onroerende goederen is mij onduidelijk. Putter had mij niet voorgehouden dat deze onroerende goederen door de Staat zouden worden overgedragen aan de CBvS. Wat ik begreep was het de bedoeling dat Investment Partners de onroerende goederen aan de CBvS zou overgedragen. Dat is ook wat ik heb opgenomen in de concept overeenkomst. Voor zover mij bekend is de special purpose vehicle Investment Partners geen NV. Ter verduidelijking wil ik nogmaals benadrukken dat ik niet bekend ben met special purpose vehicle Investment Partners NV, maar wel met Investment Partners NV. Deze NV is de bestuurder van de stichtingen die de juridische eigenaren zijn van de onroerende goederen.

VIII. Het procesverbaal van verhoor van de getuige Van TRIKT, ROBERT-GRAY opgemaakt door avp [verbalisant 1] dd. 31 juli 2020 en zijn verklaring bij de RC i.h.k.v. het GVO dd. 13 augustus 2020: Voornoemde getuige heeft in zijn verklaring aangegeven: Dat de bedoeling m.b.t. de panden, was geweest om de langlopende lening uit 2015 van de Staat bij de CBvS, die geen dekking had, te verrekenen. Dat er onderscheid moet een worden gemaakt tussen de 1e en 2e tranche panden, omdat de panden uit de 1e tranche wel degelijk voor eigen gebruik van de CBvS bedoeld waren. Vooral de panden van Sociale Zaken, het ministerie van Financiën en het terrein van ROGB waren in het bijzonder bedoeld voor eigen gebruik van de CBvS. Deze panden waren bedoeld voor het opzetten van een academy van de CBvS en een museum. Daarnaast was het de bedoeling om iedereen van de CBvS weer bij elkaar te brengen, zodat het personeel weer gecentraliseerd was. Ten aanzien van de overige 1e tranche panden hadden wij niet zo zeer in mind wat wij daarmee zouden doen. HAUSIL wist als geen andere dat er bij de overdracht van de panden een betaling zou plaatsvinden. Dat is logisch en dat heeft niets te maken met het concept van haar van 22 juni 2019 en de brief van HOEFDRAAD d.d. 26 juni 2019. Omdat er een betaling zou plaatsvinden heeft [persoon 1] in diezelfde periode een rekening geopend in opdracht van HOEFDRAAD waarop het geld van de panden zou worden geboekt. Uiteindelijk heeft HOEFDRAAD besloten om het geld van de panden (Euro 45 miljoen en Euro 60 miljoen) niet te gebruiken ter aflossing van de langlopende lening. Naar aanleiding van een e – mail van Kromosoeto heeft HAUSIL een concept brief opgesteld. Het email bericht van Kromosoeto had ik doorgestuurd naar HAUSIL. Dit heb ik gedaan zonder dat ik haar daarbij heb gezegd wat zij met de e-mail van Kromosoeto moest. Met het email bericht afkomstig van Kromosoeto was het altijd duidelijk dat het om de verkoop van de panden ging aan de CBvS. De gelden ten aanzien van deze verkoop, die komen op een separate rekening van de Staat bij de CBvS. Hierna zou de opdracht van de minister moeten komen om de gelden ter beschikking te stellen en de bestemming te bepalen. Vanuit de CBvS was het duidelijk wat de bedoeling was van de panden van de Staat die overgedragen zouden worden aan de CBvS. Het was altijd de bedoeling dat die zouden worden verkocht aan de CBvS en dat de gelden hiervan in beginsel zouden moeten worden bestemd voor de verrekening van de langlopende schuld. In het e-mail bericht van Kromosoeto blijkt niet dat de panden zouden worden overgedragen aan de CBvS ter schuldverrekening.

De getuige heeft verder verklaard: “Uit de conceptbrief blijkt dat deze is opgesteld ten behoeve van Hoefdraad. Ik zou geen opdracht kunnen geven aan HAUSIL om een conceptbrief op te stellen ten behoeve van Hoefdraad. Ik heb geen opdracht aan Kromosoeto gegeven en ik weet ook niet wie de opdracht heeft gegeven. Op enig moment begreep ik van Hoefdraad dat Kromosoeto een overzicht zou hebben over de assets van de Staat. Ik kan mij niet meer herinneren hoe het contact met Kromosoeto tot stand is gekomen inzake de assets van de Staat zoals hij die heeft aangegeven in zijn e-mail. In ieder geval heeft hij niet van mij de opdracht gehad om in een e-mail vast te leggen aan mij wat de assets van de Staat zijn. De algemeen secretaris is de beschermheer of vrouwe van de governor. HAUSIL was algemeen secretaris. Toen ik als governor aantrad, is het eerste wat ik gedaan heb HAUSIL toegang te verlenen tot alle e-mail berichten van mij als governor, zodat zij op de hoogte was van alles dat binnenkwam. Zij had ook plaats naast het secretariaat naast de directie. Mijn e-mail berichten kwamen dus ook tegelijkertijd bij haar binnen en op grond daarvan had zij kennis kunnen nemen van de brief van 26 juni 2019 (brief van Hoefdraad m.b.t. 1ste tranche). Het was ook haar taak om de correspondentie die ik kreeg in mijn e-mail box ook te bekijken. Dat was ook de bedoeling waarom zij werd gekoppeld aan mijn e-mail boxen. Anders had het geen zin om haar te koppelen aan mijn e-mail boxen.

HAUSIL was ook bekend met de verkoop van de 2e tranche panden aan de CBvS, omdat dit vaker is besproken binnen de CBvS tussen september 2019 en december 2019. En dat zij vanwege haar taak belast was met het leiding geven aan de juridische afdeling die betrokken is bij de overdracht van de panden. HAUSIL, heeft als hoofd Legal, mij niet aangegeven dat het idee van de overdracht van de panden door de Staat aan de CBvS in strijd is met de Bankwet. HAUSIL heeft mij ook niet getracht tegen te houden om de panden over te nemen van de Staat. Dat HAUSIL speciale afgezant van Hoefdraad is, bedoel ik te zeggen dat Hoefdraad haar nog nodig had bij het ministerie van Financiën. Het project van de panden lag in handen van HAUSIL, hiermee bedoel ik dat zij belast was met de juridische overdracht van de panden. Voor zover ik mij kan herinneren was dat vanaf het begin van de aankoop van de panden. Het was nimmer de bedoeling geweest om de panden van de 1ste en 2de tranche in een NV of project SPIM te plaatsen, omdat de CBvS betaald had voor de panden. Weliswaar was het de bedoeling ter verrekening van de langlopende schuld, maar de panden zouden eigendom worden van de CBvS. Het project SPIM had te maken met alles assets van de Staat, inclusief panden, die in een investeringsmaatschappij zouden worden geplaatst. De 1e en 2e tranche panden zouden dus niet meer de eigendom zijn van de Staat en zouden daarom niet in SPIM worden geplaatst.

IX. Verklaring getuige [persoon 4] blijkens de processenverbaal van verhoren door avp. [verbalisant 3] d.d. 22 juli 2020 en bij de RC d.d. 17 augustus 2020:
De getuige zegt: ten aanzien van de 1e tranche panden kan ik mij herinneren dat ik pas daarbij werd betrokken nadat de betaling al was geschied van de Bank aan de Staat. Ik kan mij niet herinneren wanneer ik kennis kreeg hiervan. Als ik mij niet vergis heb ik van HAUSIL de opdracht gehad om een concept brief te maken ten behoeve van de ex governor waarin wordt aangegeven, dat het aanbod van de minister ten aanzien van de panden wordt geaccepteerd. Dit omdat de betaling reeds had plaatsgevonden.

Ten aanzien van de 2e tranche panden kan ik zeggen dat ik absoluut geen bemoeienis daarmee heb gehad. Ik denk dat zij mijn eerste concept brief met betrekking tot de 1e tranche panden hebben gebruikt voor de 2e tranche panden. Wie dat heeft gedaan kan ik niet zeggen. Op enig moment kreeg ik enkele overeenkomsten afkomstig van notaris Ramautar met betrekking tot de 2e tranche panden, doorgestuurd door [getuige 1] met het verzoek om deze overeenkomsten te screenen. Ik heb deze overeenkomsten dan doorgestuurd naar de afdeling juridische zaken ter screening. Uiteindelijk heb ik een notitie voorbereid waarin ik allerlei kritische opmerkingen heb gemaakt met betrekking tot de voorgestelde constructie om de panden te doen overdragen. Ik heb mijn analyse zowel naar [persoon 17] als naar HAUSIL doorgestuurd. Mijn uiteindelijke analyse met betrekking tot de overeenkomsten van de 2e tranche panden, heb ik naar haar verzonden en heb ik ook met haar besproken. In deze analyse heb ik vrij kritische vragen gesteld en ik heb ook een uiteenzetting gegeven van het geheel. Zij heeft uiteindelijk een eigen analyse gemaakt voor de governor die zij ook naar mij en [persoon 17] heeft gestuurd.

X. Verklaring afgelegd door de verdachte HAUSIL (zowel bij de politie als bij de RC in het kader van het GVO) t.a.v. feit I A.

De processen – verbaal van verhoren van de verdachte HAUSIL F opgemaakt door avp [verbalisant 1] dd. 25 aug 2020 en bij de RC in het kader van de GVO 27 juli 2020:
Verdachte verklaarde: “De onroerende goederen waren niet bedoeld om de eigen bedrijfsvoering van de CBvS uit te oefenen zoals omschreven in artikel 18 lid 4 van de Bankwet, doch was het de bedoeling om deze onroerende goederen in een NV te plaatsen. In mijn achterhoofd had ik het idee dat de NV zou worden opgericht en ik heb er niet zo naar gekeken dat de Bankwet willens en wetens werd overtreden. Om deze reden heb ik er ook niet aan gedacht om VAN TRIKT ervan te weerhouden om de onroerende goederen te doen overnemen van de Staat. Achteraf is gebleken dat de NV bij wet zou moeten worden opgericht en dit was dan ook het grootste obstakel, omdat ik van mening verschilde met VAN TRIKT hierover. Ik wist inmiddels ook niet dat de betaling had plaatsgevonden voor de panden. Ergens in juni 2019 had VAN TRIKT een e-mail van de directeur van SPSB, dhr. Kromosoeto, naar mij doorgestuurd zonder instructies. Ik heb niet expliciet gevraagd wat de instructies waren voor die e-mail, omdat ik ervan uitging dat die instructies kennelijk nog zouden komen. De instructies zijn inderdaad ook gekomen op enig moment toen VAN TRIKT aan mij en [persoon 1] heeft gevraagd om te bekijken een manier op de langlopende schuld die de Staat had bij de CBvS te verlagen. VAN TRIKT gaf daarbij aan dat de Staat geen financiële middelen had om de schuld af te lossen. In dat kader zouden er onroerende goederen van de Staat worden overgedragen aan de CBvS. Ik zag dit als een soort zekerheid voor de CBvS dat de langlopende schuld omlaag ging.

Bij het aantreden van VAN TRIKT was het al zijn idee om NV’s op te richten en in dat kader had hij aan ons gevraagd om twee NV’s op te doen richten, waarin er onroerende goederen van de Staat zouden worden geplaatst. Een van de NV’s was speciaal voor de Staat en de andere NV zou worden beheerd door de CBvS. Toen wij in de werkgroep nagingen in hoeverre de NV’s konden worden opgericht, merkten wij dat er wat probleempunten waren mede vanwege de beperkingen in de Bankwet. Een van de beperkingen in de Bankwet was artikel 18. Dit artikel houdt in dat de CBvS geen andere onroerende goederen mag bezitten anders dan voor haar bedrijfsvoering. In dit kader en ook naar aanleiding van andere onvolkomenheden in de Bankwet is er een concept wijziging van de Bankwet ingediend welke nog niet is goed gekeurd. De brieven van HOEFDRAAD die terug zijn gekomen naar de CBvS en die betrekking hadden op overdracht van de onroerende goederen tegen betaling waren niet mijn concepten. De minister heeft nimmer met mij gesproken over de overdracht van de panden. In de forward e-mail van KROMOSOETO blijkt wel dat het overleg met betrekking tot de overdracht van de onroerende goederen was gevoerd tussen KROMOSOETO, VAN TRIKT en de HOEFDRAAD.

Ergens in november 2019 kreeg ik kennis van deze brieven van de minister toen [persoon 1] al zwaaiend met de brieven naar mij toe kwam en zei dat er is betaald voor de panden. Ik stond perplex toen ik dat hoorde. Ook mijn collega [persoon 4] die ter plekke was, was verbaasd over de betaling omdat het dan te maken zou hebben met monetaire financiering.

Dit was ook de reden waarom mijn directoraat een brief heeft opgesteld voor dhr. VAN TRIKT gedateerd 07 november 2019 en gericht aan de minister waarin wordt aangegeven dat het aanbod is geaccepteerd en dat bereids een bedrag van 45 miljoen euro door de CBvS is betaald aan de Staat.

In reactie op een opmerking en vraag van de RC waarbij de verdachte erop wordt geattendeerd dat er ook een soortgelijke brief is van 03 december 2019 waaruit blijkt dat de CBvS aan de minister aangeeft, dat het aanbod van de minister -verwijzend naar zijn brief van 20 september 2019- is geaccepteerd en dat bereids het bedrag van 60 miljoen euro ter beschikking is gesteld van de Staat en vraagt als zij daarvan kennis van draagt antwoordt de verdachte “ik kan mij deze brief niet herinneren”. Op vraag van de RC waarom er niet voor is gekozen om in één brief op te nemen dat het totaal bedrag van 105 miljoen euro is betaald en dat daarmee het aanbod is geaccepteerd, antwoordt verdachte: “ik moet u het antwoord schuldig blijven, omdat ik mij niet kan herinneren waarom wij niet daarvoor hebben gekozen. Terecht merkt u op, dat toen de brief van 07 november 2019 de deur uitging naar de minister het totaal bedrag van 105 miljoen euro al was betaald aan de minister. “Voor wat betreft de betalingen heb ik geen enkel verrichting gepleegd, omdat betalingen niet via mijn directoraat gaan. Ook toen de minister de brieven van 26 juni 2019 en 20 september 2019 heeft toegezonden aan VAN TRIKT, ben ik daarvan niet op de hoogte gesteld.”

Verdachte door RC geconfronteerd met het e-mail bericht afkomstig van de verdachte HAUSIL gericht aan VAN TRIKT, van zaterdag 22 juni 2019, omstreeks 09:07 PM met als onderwerp “Taxatierapporten Overheidsgebouwen en terreinen ”gericht aan VAN TRIKT en HOEFDRAAD, waarin staat vermeld:
“Beste minister en president, onderstaand volgt een conceptbrief i.h.k.v. eigendomsoverdracht van onroerende goederen aan de CBVS ter verrekening van de lang lopende schuld. Ik weet niet wat de hoogte van deze schuld nu is vandaar dat het openstaat. Ik heb dit reeds gevraagd aan [persoon 1]. De SPSB heeft voorgesteld dat zij de restauratie ter hand willen nemen. Echter stel ik voor dat de Bank hierin het voortouw neemt, het onroerend goed komt toe aan de bank, maar het besluit is aan u.” Verklaarde verdachte op deze brief: “deze mail heb ik gestuurd naar aanleiding van de opdracht die van Trikt mij en [persoon 1] heeft gegeven om na te gaan of de langlopende schuld kon worden verrekend met onroerende goederen van de Staat.” Het idee om de panden over te dragen aan de CBvS kwam waarschijnlijk van Kromosoeto, Hoefdraad en van Trikt. Dit naar aanleiding van de forward e-mail die ik heb ontvangen en waaruit blijkt dat de e-mail van Kromosoeto is gegaan naar Hoefdraad en van Trikt. Dhr. Putter is bezitter geweest van enkele van de overheidspanden voor de 2e tranche. Ik weet niet hoe Putter bezitter is geworden van deze panden. Ik ken dhr. Putter niet. Ik heb nimmer met hem gesproken. Ik heb wel in de krant gelezen dat hij betrokken was bij het SPSB schandaal. Dhr. Putter is naar mijn mening niet integer vanwege zijn betrokkenheid bij het SPSB schandaal. Ik wil nadrukkelijk erop wijzen dat de brieven van de minister van Financiën met betrekking tot de panden niet mijn concept zijn. Ik ben het er mee eens dat nu de gelden zijn verstrekt aan de Staat zonder dat de panden zijn overgedragen aan de CBvS, dit in het nadeel van de Bank is omdat de Bank ook haar bedrijf draaiende moet houden. De bedrijfsvoering van de Bank kan hierdoor in gevaar komen. Ik ben het dan ook met u eens dat er in dit kader sprake is van benadeling van de Bank.

Uit bovengenoemde verklaring van verdachte is komen vast te staan dat zij heeft meegewerkt aan de transacties m.b.t. de panden (1ste en 2de), omdat volgens haar de achterliggende gedachte was dat de gebouwen/panden in een NV van de Staat Suriname zouden worden geplaatst en de Bankwet zou dan ook moeten worden aangepast c.q. veranderd, hetgeen niet is gebeurd.

De bewijsmiddelen ten aanzien van het feit onder III A van de tenlastelegging: medeplegen van de overtreding van artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht.

De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, op grond van de intensiteit van samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip door verdachte, hetgeen blijkt uit de hieronder genoemde bewijsmiddelen.

I. Blijkens de processen verbaal van verhoren van de getuige [getuige 2] opgemaakt door avp [verbalisant 4] dd. 22 juli 2020 en bij de RC in het kader van het GVO dd. 04 aug 2020: is uit de verklaring van voornoemde getuige komen vast te staan dat hij advies had gegeven met betrekking tot de kwestie van afdracht van royalty’s , en wel dat daarvoor juridisch vereist is:
1. Een machtigingswet van De Nationale Assemblee;
2. Een addendum op de Delfstoffenovereenkomst van 7 april 1994;
3. Een overeenkomst tussen de Staat en de CBvS.

De getuige [getuige 2] heeft voorts verklaard:
Nadat wij dit advies hadden gegeven kregen wij bericht van Hausil dat zij niet tevreden was met ons advies en dat wij ‘out of the box’ moeten denken. Zij gaf aan dat zij een andere oplossing wenste. Zij gaf verder aan dat [persoon 4] op de hoogte was en dat wij van haar de informatie zouden krijgen. [persoon 4] gaf met zoveel woorden aan dat de weg naar de assemblee geen mogelijkheid is en dat wij een andere juridisch correcte manier moesten zoeken om de royalty’s bij de CBvS te krijgen. Voor ons was er geen andere juridisch correcte manier dan wat wij hadden voorgesteld. Dit heb ik ook aan [persoon 4] voorgehouden. Met ‘out of the box’ denken werd bedoeld een werkbare en een juridisch correcte wijze.

Mevrouw HAUSIL en [persoon 4] waren niet tevreden over ons advies. Mevrouw HAUSIL heeft richting ons de opmerking gemaakt dat zij ontevreden hierover is en dat wij out of de box moeten gaan denken. Wij werden daarna niet meer betrokken. Mijn mening ten aanzien van deze opmerking is dat ik het volledig oneens ben, omdat het wetgevingstraject de enige juridisch correcte weg is om de onderhavige overeenkomst die bij wet is goedgekeurd te kunnen wijzigen en op geen enkele andere wijze. Het is mij bekend dat de delfstoffen overeenkomst tot 2 keer toe is gewijzigd nadat de assemblee daartoe toestemming heeft gegeven. Voor zover ik mij kan herinneren is de delfstoffen overeenkomst gewijzigd in 2002 en voor het laatst in 2013. Dit hadden wij ook in mind toen wij ons advies uitbrachten aan HAUSIL. Het is mij niet bekend dat er op een andere wijze zaken in de delfstoffen overeenkomst zijn veranderd zonder dat de nationale assemblee daartoe toestemming heeft gegeven. Ik sta nog steeds achter mijn advies die wij eerder aan HAUSIL hebben gegeven met betrekking tot de royalty’s. Na mijn advies heb ik nimmer meer iets gehoord van HAUSIL of [persoon 4]. Wat er met mijn advies is gedaan weet ik niet. Mijn inziens ontbreekt de rechtsgeldigheid van de overeenkomst waarbij de royalty’s zijn overgedragen aan de CBvS, nu er geen machtigingswet en een addendum op de delfstoffenovereenkomst is. Nadat ik de brief [persoon 18] heb kunnen doornemen reageer ik als volgt: uit deze brief haal ik dat vanuit Grassalco, die de royalty’s op grond van de delfstoffenovereenkomst ontvangt, een regeling wordt gezocht om delen van deze royalty’s te doen overdragen aan de Staat en de Bank. De case die wij nu voor ons hebben heeft mijn inziens te maken met de afdracht van de royalty’s door Rosebel Goldmines aan de CBvS zonder dat Grassalco, die de rechtmatige eigenaar is van de royalty’s, daarin wordt meegenomen. Dit is naar mijn mening een wezenlijk verschil.

II. Verklaring getuige VAN TRIKT ROBERT GRAY -m.b.t. Royalty ovk- bij proces verbaal opgemaakt door de a.v. p. [verbalisant 1] d.d. 31 juli 2020, bij de RC d.d. 13 augustus 2020 en ter terechtzitting d.d. 9 maart 2021.
De getuige verklaarde o.a.: Kromosoeto heeft slechts een voorstel gedaan ten aanzien van de royalty’s. Hij is niet zozeer betrokken geweest bij de royalty’s die uiteindelijk in pand zijn gegeven bij de CBvS. Kortom het idee komt van Kromosoeto en dit idee is verder uitgewerkt. Ik ben niet bekend, dat de afdeling juridische zaken, met name de persoon van [getuige 2], had geadviseerd dat voor de overdracht van de royalty’s door de Staat aan de CBvS de volgende documenten vereist zijn te weten: een machtigingswet van De Nationale Assemblee; een addendum op de Delfstoffenovereenkomst van 7 april 1994 en een overeenkomst tussen de Staat en de CBvS.

Ter terechtzitting d.d. 09 maart 2021, is voornoemde getuige geconfronteerd met verdachte HAUSIL en persisteert hij bij wat hij eerder in het vooronderzoek heeft verklaard.

III. De pv’s van verhoren van getuige [persoon 4] opgemaakt door avp [verbalisant 3] dd. 22 jul 2020 en bij de RC 17 aug 2020.
Uit de verklaring van voornoemde getuige blijkt dat, de verdachte HAUSIL aan het juridisch team de opdracht had gegeven om naar mogelijkheden te bekijken hoe de royalty’s van Grassalco aan de CBvS overgedragen moesten worden. “Ik kan mijn niet herinneren wat de exacte opdracht is geweest en ook niet wat het waarom was van deze opdracht. Wij kregen slechts fragmentarisch informatie indien wij een opdracht moesten uitvoeren. Ik weet niet van wie HAUSIL de opdracht heeft gehad die zij aan het team heeft gedelegeerd. Wat ik wel weet is dat deze opdracht betrekking had op het Ministerie van Financiën en de CBvS. Vanaf ons bezoek in België hebben wij kennis genomen van overdracht van royalty’s aan de Bank. Toen had ik het niet als zodanig begrepen wat het doel precies was. Op enig moment kregen wij van HAUSIL een e-mail waarin zij vroeg om advies uit te brengen en als ik mij niet vergis moest het zelf dezelfde dag nog gebeuren. Ik weet niet waarom we binnen korte tijd advies moesten uitbrengen. Er waren twee meningen in de werkgroep. Het team van [getuige 2] was van mening dat inderdaad de drie voorgenoemde zaken in orde gemaakt moesten worden voordat de royalty’s konden worden overgedragen. Nadat HAUSIL kennis had genomen van de notitie van het team van [getuige 2] heeft zij in een e-mail te kennen gegeven dat moest worden uitgekeken naar andere mogelijkheden en dat ik naar aanleiding van informatie van de minister van financiën op de hoogte ben van wat er moet gebeuren. HAUSIL had mij in dit kader een app toegezonden van de minister Hoefdraad van financiën waarin hij uitleg gaf over wat er met de royalty’s moest gebeuren en dat er brieven opgesteld moesten worden. Uit het app bericht welke ik beluisterd heb van Hoefdraad begrijp ik wel dat hij kennelijk wel iets hiermee te maken heeft gehad.

Ik weet niet of het voorstel van [persoon 18] is geaccepteerd en of er uitvoering aan is gegeven. Ik ben thans ermee eens, dat ik niet op grond van de brief van [persoon 18] ervan mocht uitgaan dat de royalty’s zonder wetswijziging konden worden overgedragen aan de CBvS. Dit omdat mij ook niet duidelijk is geworden of uitvoering is gegeven aan het voorstel [persoon 18]. Nadat ik de uiteindelijke overeenkomst (1 nov 2019) tussen de Bank en de Republiek Suriname heb mogen inkijken, kom ik tot de conclusie dat ik niet de indruk heb dat de brief van [persoon 18] dezelfde strekking heeft als de overeenkomst. Als ik eerlijk naar mezelf toe ben kan ik zeggen dat ik terzake de royalty’s enkele zaken over het hoofd heb gezien. Echter is dit een onbewuste fout die ik gemaakt heb.

IV Verklaring van de verdachte HAUSIL t.a.v. Feit III A. betreffende de Royalty overeenkomst, afgelegd bij de politie, de RC en ter terechtzitting.
Verdachte geeft aan dat de royalty’s zouden toekomen aan de CBvS waarmee een aflossing zou plaatsvinden van de lopende rekening. Voorts dat Artikel 3 van de overeenkomst tussen de Republiek Suriname en de CBvS waarbij de royalty’s aan de CBvS zijn overgedragen bepaalt dat:
“uit de aan de Bank afgedragen inkomsten worden alle schulden die de Staat heeft bij de Bank afgelost, alsmede de overschrijding op lopende rekeningen.” Als door de RC aan de verdachte wordt voorgehouden dat daaruit niet blijkt dat de royalty’s slechts bedoeld waren voor aflossing van de lopende rekening verklaart verdachte: “Ik heb de overeenkomst kunnen inkijken en merk inderdaad wat u mij voorhoudt. Echter weet ik niet of dit het concept is wat ik heb voorbereid.”

Bij het confronteren van de verdachte HAUSIL met de e-mail wisseling d.d. 26 en 27 september 2019 met als onderwerp “RE: Royalty’s Grassalco” tussen de verdachte HAUSIL, [persoon 4], [persoon 6], ANGNOE Ashween (abusievelijk) en [getuige 2]: de mail gaat over de afdracht van de royalty’s aan de CBVS ter aflossing van de langlopende lening. Daarbij verklaart verdachte: Deze mail gaat over de afdracht van de royalty’s aan de CBVS ter aflossing van de langlopende lening. De essentie van deze mailwisseling is dat er o.a. een machtigingswet moest komen voor de afdracht van de Royalty’s aan CBvS”. Ik ben bekend met deze e-mail wisseling. Ik heb aangegeven, dat men out of the box moest denken om werkbare oplossingen voor te dragen, omdat ik het voorbeeld van ex-minister van Financiën, [persoon 3], en de toenmalige governor, [persoon 18], kende. Hierbij waren ook de royalty’s overgedragen aan de CBvS door middel van briefwisseling. Verdachte verklaart verder: ”Ik ben op geen enkel moment in kennis gesteld dat de royalty’s tot doel hadden om geld uit te betalen aan de Staat. Dat zegt de overeenkomst ook niet. De datum van de royalty overeenkomst is 01 november 2019. Toen had ik al begrepen dat de brieven van 26 juni 2019 en 20 september 2019 met betrekking tot de panden al waren uitbetaald door de Bank. Om deze reden heb ik dan ook aangegeven, dat de royalty’s bedoeld waren voor het aflossen van alle schulden van de Staat. Nu kan ik mij dit weer herinneren. Toen [persoon 1] de mededeling aan mij deed dat de CBvS geld had betaald aan de Staat voor de panden, was het voor mij duidelijk dat de royalty’s dan moesten worden gebruikt voor het aflossen van alle schulden van de Staat. Ook uit deze overeenkomst zou er geen betalingsverplichting van de CBvS voor de Staat ontstaan.

Schriftelijke bescheiden

1. Het e – mail bericht afkomstig van Kromosoeto verstuurd naar Hoefdraad en Van Trikt, waarbij laatstgenoemde op 10 juni 2019 het bericht heeft ge-forward naar HAUSIL. In voormeld email bericht doet Kromosoeto voorstellen m.b.t. verkoop van panden, Royalty’s en een of meer natuurreservaten in Suriname (Feit III)

2. Het e – mailbericht afkomstig van HAUSIL, gedateerd 22 juni 2019 en gericht aan Hoefdraad en Van Trikt, waaruit blijkt dat zij aan de 2 voornoemde verdachten een conceptbrief heeft doen toekomen in het kader van eigendomsoverdracht van onroerende goederen aan de CBvS, ter verrekening van de langlopende schuld. In dit mailtje geeft zij aan dat SPSB heeft voorgesteld dat zij de restauratie ter hand willen nemen, echter stelt zij voor dat de Bank hierin het voortouw neemt.(Feit I)

3. Het e – mailbericht d.d. 22 juni 2019 met een conceptbrief opgemaakt t.b.v. Hoefdraad, afkomst van HAUSIL en gericht naar Van Trikt, waarbij 6 panden ter schuld verrekening (SRD 2.3 miljard schuld) aan de CBVS worden aangeboden.(Feit I)

4. Het e – mail bericht van 29 december 2019, welke HAUSIL stuurt naar VAN TRIKT met als onderwerp “2de tranche gebouwen”. Hieruit blijkt dat de verdachte HAUSIL nauw betrokken is geweest bij de uitvoering van de aankoop van de panden door de CBvS en geeft zij ook toe dat er bij de aankoop van de panden sprake is van Monetaire Financiering en dus in strijd gehandeld met de Bankwet.
Feit, dat de CBVS zaken heeft gedaan met niet integere personen. Vermoedelijk doelende op PUTTER, die ook in opspraak is geraakt in de corruptie zaak van de SPSB. (Feit I)

5. Het e – mail bericht d.d. 29 december 2019. verstuurd door HAUSIL naar Van Trikt:
In de memo “analyse van de opgestuurde documenten van notaris Ramautar” schets HAUSIL een beeld van de stand van zaken t.a.v. de 2de tranche gebouwen en komt met een oplossingsmodel. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte HAUSIL begrijpt dat het voor haar problematisch wordt indien de strafbare feiten rond de aankoop van de panden bekend worden. Ook blijkt dat de verdachte HAUSIL ter voorkoming hiervan bepaalde adviezen geeft, die van de Directeur Legal Compliance and International Affaires niet verwacht wordt. Bovendien geeft zij daarbij zelf toe, dat PUTTER discutabel is omdat hij wordt genoemd in de SPSB schandaal en desondanks een constructie bedenkt om dat te omzeilen. Echter zwijgt zij over Kromosoeto terwijl zij uit hoofde van haar RvC lidmaatschap bij de CLAD wist dat er een onderzoek gaande was naar malversaties van die Kromosoeto als directeur van de SPSB. (Feit I)

6. De Brief wisseling tussen Minister van Financiën Hoefdraad en Van Trikt R m.b.t. eerste en tweede tranche.
• Het eerste schrijven (1ste tranche) afkomstig van Min Fin dateert van26 juni 2019 waarbij hij 8 panden ter beschikking stelt voor een bedrag tot Euro 45.000.000, -. Van Trikt reageert op dit schrijven dd. 7 nov 2019 waarbij hij aangeeft dat een koopsom tot euro 45 miljoen ter beschikking moet worden gesteld van het Min Fin. (FEIT I)

• Het eerste schrijven (2de tranche) afkomstig van Min Fin dateert van 20 sept 2019 waarbij hij 9 panden ter beschikking stelt voor een bedrag tot Euro 60.000.000, -. Van Trikt reageert op dit schrijven dd. 3 dec 2019 waarbij hij aangeeft dat een koopsom tot euro 60 miljoen ter beschikking te stellen van het Min Fin. (FEIT I)

7. Betalingsoverzicht voor de panden op 28 juni 2019; 20 september2019 en 24 september 2019. Totaal SRD 869.055.000,00

8. De e – mail van 27 september 2019 afkomstig van [getuige 2] en verstuurd naar HAUSIL waarin zij wordt geadviseerd om vooruitlopend op de overdracht van de Royalty’s de navolgende zaken ter hand te nemen, namelijk een machtigingswet; een addendum op de Delfstoffen overeenkomt en een overeenkomst tussen de Staat en de Bank.(Feit III) en zij dit advies naast zich neerlegt.

9. De e – mail 27 september 2019 bericht HAUSIL verstuurd naar het Juridisch team/[getuige 2]. Echter, legt HAUSIL dit voorstel van [getuige 2] naast zich neer. HAUSIL geeft vervolgens aan de juristen die het negatief advies hadden uitgebracht aan om ”out of the box ”te denken (term welke zij heeft overgenomen van medeverdachte Hoefdraad,). Dit geeft aan en laat geen twijfel dat zij de intentie had om de wil van medeverdachte Hoefdraad door te drukken, waarbij de ovk tot stand is gekomen. Als gevolg van het voorgaande is in stede van een schuldverrekening, juist 2.2 miljard getrokken door de medeverdachte Hoefdraad bij de CBVS (monetaire financieren.) (Feit III)

10. De Royalty Overeenkomst dd. 1 november 2019: Het is de verdachte HAUSIL die de opsteller van deze overeenkomst is geweest, ondanks er negatief advies was uitgebracht door de juridische afdeling (Team [getuige 2]). (Feit III)

11. Een betalingsoverzicht SRD 2.2 miljard afkomstig van de CBvS. Voormeld bedrag is overgemaakt op een rekening van Min Fin bij de CbvS.

12. De notulen van de CLAD zoals vastgelegd in het vierde vervolgdossier op het aanvullend dossier van 15 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte HAUSIL op voordracht van medeverdachte –toen minister van financiën- Hoefdraad en zonder schriftelijke toestemming van de toenmalige governor van de CBvS- VAN TRIKT- lid was van de RVC van de CLAD. Voorts blijkt dat de verdachte HAUSIL als RVC lid dien op 10 juni 2019 reeds kennis droeg dat medeverdachte KROMOSOETO onderwerp van onderzoek is bij de SPSB en was het voor haar geen belemmering om t.b.v. HOEFDRAAD met de mail van Kromosoeto aan de slag te gaan.

Het juridisch kader ten aanzien van de ten laste gelegde onder de Feiten IA en IIIA (medeplegen tot overtreding van 13 lid 1 onder a van de Anti-corruptiewet S.B. 2017 no 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht).

In artikel 13 lid 1 onder a van de Anti-Corruptiewet wordt bepaald dat strafbaarheid van de publieke functionaris bestaat, indien door hem/haar in strijd met een wettelijk voorschrift handelingen zijn verricht of besluiten zijn genomen met het aangetoonde, zodanige oogmerk om voor zichzelf of een ander enig voordeel te verkrijgen, of indien door die strijdige handeling aan de Staat of staatsinstelling enig nadeel wordt toegebracht. Het betreft namelijk de publieke functionaris aan wie terzake, beslissings- of handelingsbevoegdheid is toegekend en om besluiten die eveneens een grondslag hebben in een wettelijk voorschrift.

Dat de verdachte HAUSIL geen publieke functionaris als bedoeld in voornoemde wet, doet niets af aan de strafbaarheid als deelnemer aan overtreding van artikel 13 van de Anticorruptie-wet ook strafbaar. Ter adstructie hiervan het volgende.

Vast staat dat de verdachten HOEFDRAAD als gewezen minister van financiën en VAN TRIKT als gewezen governor van de CBvS publieke functionarissen waren als bedoeld in artikel 13 van de Anticorruptie wet en is voornoemde wet dan ook van toepassing op voornoemde verdachten. Omdat artikel 13 lid 1 een kwaliteitsdelict is, is het niet van toepassing op een persoon, die niet de hoedanigheid heeft van een publieke functionaris. Echter biedt de wet (Wetboek van Strafrecht) wel de mogelijkheid om personen die niet over een bepaalde kwaliteit beschikken, zoals verdachte HAUSIL, als deelnemers aan die kwaliteitsdelicten strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Het betreft de uitleg op het Surinaams strafrecht artikel 75, welke bepaling identiek en eensluidend is aan artikel 50 van het Nederlands Wetboek van Strafrecht. Met dit artikel heeft de wetgever beoogd, om zeker te stellen dat de persoonlijke omstandigheden van deelnemers aan een strafbaar feit alleen van invloed kunnen uitoefenen in straf-uitsluitende, straf-verminderende en strafverzwarende zin ten aanzien van de deelnemer (dader of medeplichtige) die het persoonlijk betreft. Voorts is het bekend dat volgens het leerstuk van deelneming er sprake is van zowel medeplegen als medeplichtigheid aan een kwaliteitsdelict, ook indien één der daders niet de kwaliteit bezit. (in casu de publieke functionaris/Governor).

In Tekst en Commentaar. (Cleiren e.a.) 5e druk pg 335; 360 en 361.) (uitleg artikel 50 Wetboek van Strafrecht Nederland) staat het volgende: “Kortom wordt door literatuur gesteld dat bij een kwaliteitsdelict is het bezit van een bepaalde kwaliteit vereist. De deelnemer aan een kwaliteitsdelict dat door een ander wordt gepleegd, hoeft niet zelf in het bezit te zijn van de vereiste kwaliteit. Voldoende is dat de pleger die kwaliteit heeft en dat de deelnemer daar weet van heeft; bij medeplegen hoeft slechts 1 van de medeplegers de kwaliteit te bezitten. (HR 21 april 1913, NJ 1913.pg 961)” zie ook uitspraak HR. ECLI: NL: HR:2006: AU9096 “De opvatting is onjuist dat een kwaliteitsdelict niet kan worden mede gepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit, mist” .

De kantonrechter is daarom van oordeel dat voor wat betreft de verdachte HAUSIL zij zowel voor medeplegen als medeplichtigheid aan een kwaliteitsdelict strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Nu is aangetoond dat artikel 13 van de anti corruptie wet wel van toepassing op de verdachte HAUSIL, wordt verwezen – voor wat betreft de strafwaardigheid ex artikel 13 Anti-corruptiewet – naar pag. 46 van de MvT m.b.t. art 13 lid 1 Anti-corruptiewet waarin heel duidelijk en helder het volgende wordt vermeld: Strafbaarheid van de publieke functionaris bestaat, indien door hem met een wettelijk voorschrift strijdige handelingen zijn verricht of besluiten zijn genomen met het aangetoonde, zodanige oogmerk om voor zichzelf of een ander enig voordeel te verkrijgen, of indien door die strijdige handeling aan de Staat of staatsinstelling enig nadeel wordt toegebracht. Het betreft hier dus de publieke functionaris aan wie terzake beslissings- of handelingsbevoegdheid (in casu de medeverdachte VAN TRIKT, als president van de CbvS) is toegekend en om besluiten die eveneens een grondslag hebben in een wettelijk voorschrift. De uitleg van dit artikel door de wetgever, is helder en duidelijk en niet vatbaar voor meerdere interpretaties.

Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat waar er in de tenlasteleggingen staat vermeld “in strijd met een wettelijke voorschrift” duidt op in strijd te hebben gehandeld met artikel 18 van de Bankwet.

De handelingen die voormelde strijdigheid opleveren:
Toelichting projecten Project Prodigy “Valuation of the Assets of the Government of Suriname & Project Prodigy 2 “Support to the Central Bank of Suriname for managing the national assets through creation and operation the Suriname participating and investment company in het kader van transacties verricht voor de1ste en 2de tranche panden (Feit I)

De overeenkomst “Project Prodigy Valuation of the Assets of the Government of Suriname” is van 10 mei 2019 en is op dezelfde dag ondertekend door VAN TRIKT (CBVS) en BUYSSE, Hans (CLAIRFIELD BENELUX). In deze overeenkomst is er aangegeven, dat de CBVS mogelijkheden onderzoekt om een waardering te verkrijgen van alle belangrijke activa en participaties vallende onder het aandeelhoudersbeleid van de Staat en is CLAIRFIELD BENELUX daarbij om ondersteuning heeft gevraagd. Voorts, dat aan CLAIRFIELD BENELUX wordt gevraagd om als financieel adviseur op te treden t.a.v. de analyse van de belangrijke bezittingen en participaties die de CBVS voornemens was uit te voeren in samenwerking met haar toezichthoudende minister (zijnde de Minister van Financiën) binnen het kader van het aandeelhoudersbeleid van de Surinaamse overheid.

Eén van de onderdelen van voornoemde twee projecten heeft betrekking op de overheidsgebouwen. De gewezen Minister van Financiën, de medeverdachte HOEFDRAAD heeft informatie geput uit de projecten en daarvan gebruik gemaakt en zo samen met zijn mededaders een constructie bedacht om zeventien (17) overheidspanden “te verkopen” aan de CBVS. De Minister van Financiën heeft twee brieven gericht aan VAN TRIKT (toen als governor) waarin hij aangeeft de desbetreffende overheidspanden “over te dragen” aan de CBVS voor een gedeeltelijke financiering of schuldverrekening.

Deze tekst is in strijd met de werkelijkheid omdat VAN TRIKT (als governor) in twee brieven aan de Minister van Financiën praat over het “aankopen van de overheidspanden”. Ten tweede heeft er nimmer een gedeeltelijke financiering of schuldverrekening plaatsgevonden, integendeel heeft VAN TRIKT aan de minister van Financiën uitbetaald met middelen van de CBVS, namelijk een totaal bedrag van Euro 105 miljoen. De Minister van Financiën heeft in samenwerking met VAN TRIKT de volledige geschatte marktwaarden van de overheidspanden ontvangen en is het niet anders dan dat VAN TRIKT in strijd heeft gehandeld met artikel 18 van de Bankwet, in ieder geval een wettelijk voorschrift als bedoeld in het eerste lid van artikel 13 Anti-corruptiewet.

Korte uiteenzetting van de aangeschafte panden door de CbvS

De eerste tranche panden
Volgens een schrijven van de Minister van Financiën aan de CBVS d.d. 26 juni 2019 behoren de volgende panden toe aan de Staat:
1. Ministerie van Financiën (Tamarindelaan br. No. 3)
2. Ministerie van Financiën (Oud gebouw afdeling Thesaurie Inspectie – Mr. Dr. J. C. De Mirandastraat br. No 17)
3. Ministerie van Financiën (Oud gebouw afdeling Economische aangelegenheden – Onafhankelijkheidplein)
4. Ministerie van Justitie en Politie (Oud KKF gebouw – Mr. Dr. J. C. De Mirandastraaat br. No. 6)
5. Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (Waterkant br. No. 30 – 32)
6. Ministerie van Regionale Ontwikkeling (Roseveltkade br. No. 2)
7. Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond – en Bosbeheer (Cornelis Jongbawstraat 10-12)
8. Het gebouw van de Nationale Loterij aan de Keizerstraat.

In het schrijven waarin deze panden worden opgesomd, geeft de medeverdachte HOEFDRAAD aan, dat deze panden een geschatte marktwaarde hebben van Euro 45, 000,000 (vijf en veertig miljoen Euro) daarbij is er ook een missive van de Raad van Ministers d.d. 15 november 2019 ondertekend door de voorzitter van de Raad van Ministers, de Vice President, Dr. Ir. ADHIN, A. Echter, ontbreekt er een resolutie van de President.

De 2de tranche- waarvan 8 van de 9 panden toebehoren aan PUTTER
Volgens het schrijven van de Minister van Financiën aan de CBVS d.d. 20 september 2019 (2de schrijven) betreft het:
1. Hoofdkantoor Ministerie van Financiën – S.M. Jamaludinstraat 26 (toebehorende aan Putter)
2. Directoraat Financiën – J.D. Gomperstraat 03 (toebehorende aan Putter)
3. Trainingscentrum Financiën – Gongrijpstraat 51 (toebehorende aan Putter
4. Parking Trainingscentrum Financiën – Gongrijpstraat 36 (toebehorende aan Putter)
5. Directoraat Ontwikkeling financiering – Henk A.E. Arronstraat 36 toebehorende aan Putter)
6. Gebouw t.o. Belastingkantoor (Adviseur Min) – Van Sommelsdijkstraat 34 (toebehorende aan Putter)
7. Belastingkantoor – Van Sommelsdijk 27 (van de Staat)
8. Directoraat Belastingen (Oud -BDO gebouw) Kerkplein 12 (toebehorende aan Putter)
9. Het Nationaal Informatie Instituut (ABC gebouw) – Mahonylaan 55.(toebehorende aan Putter)

In het schrijven waarin deze panden worden opgesomd wordt door medeverdachte HOEFDRAAD, vermeld dat deze panden een geschatte marktwaarde hebben van Euro 60, 000,000 (zestig miljoen Euro). Uit het onderzoek is gebleken, dat deze panden nimmer zijn getaxeerd. Ook ontbreekt er een missive van de Raad van Ministers, alsook een resolutie van de President.

Een uiteenzetting van betalingen gedaan door de CBvS aan het Ministerie van Financiën m.b.t. de 1ste en 2de tranche panden.
De betalingen voor de panden hebben op de navolgende dagen plaatsgevonden, namelijk
• 28 juni 2019 ———————– SRD 377. 955.000,00
• 20 september 2019 ————– SRD 220.000.000,00
• 24 september 2019 ————– SRD 271.100.000,00
—————————————————————————-——-
Totaal —————————— SRD 869. 055. 000, 00, –
Het totaalbedrag komt voor op de verkorte balans van de CBVS onder de post “Gebouwen en Inventaris” en medeverdachte VAN TRIKT heeft hiervoor autorisatie verleend middels twee afzonderlijke schrijven.

• Met betrekking tot de 1ste tranche panden, die zijn genoemd in het eerste schrijven (d.d. 26 juni 2019) van de Minister van Financiën is er een missive van de Raad van Ministers d.d. 15 november 2019 ondertekend door de voorzitter van de Raad van Ministers, de Vice President, Dr. Ir. ADHIN, A. met andere woorden heeft medeverdachte HOEFDRAAD gehandeld (geld getrokken van de 1ste tranche panden) voordat er een missive was, althans toestemming had van de regering. Ook heeft medeverdachte HOEFDRAAD zich niet gehouden aan de zogenoemde gemaakte afspraken van schuldverrekening, zoals vervat is in het schrijven dd. 26 juni 2019 en de missive van 15 november 2019.

• Met betrekking tot de 2de tranche panden, die zijn genoemd in het tweede schrijven (d.d. 20 september 2019) van de Minister van Financiën ontbreekt er een missive van de Raad van Ministers, alsook een resolutie van de President van de Republiek Suriname. Uit het onderzoek is gebleken, dat deze panden genoemd in de tweede brief niet in eigendom aan de Staat toebehoren, maar staan op naam van de navolgende stichtingen en naamloze vennootschappen, namelijk Stg. SATURNUS; Stg. KWATAKAMA; Stg. REDI OEDOE; Stg. WAWONA; Stg. HERITAGE SURINAME 2011; LESCOMP N.V. – met als bestuurder Investment Partner NV- en FORCE ONE SECURITY N.V. met Putter Paul geb. 17 mei 1949, Amsterdam Nederland als enig bestuurslid. Putter Paul is ook enig bestuurslid van Investment Partners.

• Uit het voorgaande is komen vast te staan dat de verdachte HAUSIL nauw betrokken is geweest en samen met haar mededaders handelingen heeft verricht -t.w. als hoofd Legal van de CBvS overeenkomsten heeft opgesteld waarin haar ideeën en voorstellen en juridische adviezen zijn uitgewerkt, die geleid hebben tot de aankoop van en de overname van zeventien panden, althans één of meer onroerende goederen, welke onroerende goederen niet noodzakelijk zijn gebleken voor de uitoefening van de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173.

Toelichting Project Lagarde 1 “Valuation and Fairness opinion RGM Royalty Structure (Feit III A).
Deze overeenkomst is van 9 september 2019. Daarin is aangegeven, dat de CBVS momenteel een mogelijkheid bekijkt om een waarderings- en billijkheidsadvies te verkrijgen van de royalty rechten uit Rosebel Goldmines N.V. en ondersteuning heeft gevraagd van CLAIRFIELD BENELUX N.V. Verder, dat CBVS zulks in samenwerking met de Surinaamse Overheid wil uitvoeren om te komen tot een schuldsanering. Daarbij worden de volgende punten aangehaald, namelijk:
• De Surinaamse Overheid en de CBVS hebben hun interesse getoond met betrekking tot het in zekerheid plaatsen van royalty rechten vanuit Rosebel Goldmines N.V. die in bezit zijn van de Surinaamse Overheid en momenteel gealloceerd aan Grassalco.
• Voorgesteld wordt om dit royalty recht van 6,5% voor 10 jaren in zekerheid te plaatsen bij de CBVS
• De Surinaamse overheid zal in ruil de geldswaarde van deze rechten ontvangen
• De waardering zal worden gebaseerd op de verdisconteerde kasstroommethode en gecontroleerd met verscheidene andere methoden.
• De opbrengst van de zekerheid zal worden gebruikt om de schuld van de Surinaamse Overheid af te lossen.

Deze overeenkomst (LAGARDE I) is op 18 september 2019 ondertekend door medeverdachte VAN TRIKT, Robert (toen als Governor van de CBVS). Medeverdachte VAN TRIKT heeft bij de politie verklaard, dat hij deze overeenkomst in afstemming met de gewezen Minister van Financiën, HOEFDRAAD, G (medeverdachte) heeft ondertekend. Op 01 november 2019 wordt er tussen de Minister van Financiën HOEFDRAAD, G en VAN TRIKT (medeverdachten) een overeenkomst ondertekend waarin het volgende wordt vastgelegd, namelijk dat de Staat ingaande 01 november 2019 voor de duur van 15 jaar en wel tot 01 november 2034 zijn royalty’s die Grassalco N.V. verkrijgt van IAM GOLD voortvloeiend uit de Delfstoffenovereenkomst d.d. 7 april 1994 afdraagt aan de CBVS. In de overeenkomst staat duidelijk vermeld, dat uit de aan de CBVS afgedragen inkomsten alle schulden die de Staat heeft bij de CBVS worden afgelost, alsmede de overschrijding op lopende rekeningen.

Met andere woorden betreft dit geen leenovereenkomst, maar een overeenkomst waarin de Staatschuld (SRD 2,3 miljard) wordt afgelost met de Royalty’s. In deze overeenkomst staat er ook een (heel belangrijke) clausule, namelijk dat de overeenkomst in werking treedt op het moment van ondertekening door beide partijen wat ook is geschied en kan deze overeenkomst schriftelijk na wederzijds instemming worden gewijzigd.

De overeenkomst van 01 november 2019 (tussen de Minister van Financiën en de CBVS) is in opdracht van medeverdachte VAN TRIKT en in afstemming met de medeverdachte HOEFDRAAD, G opgemaakt door verdachte HAUSIL F. (directeur Legal Compliance and Internal Affaires bij de CbvS). Eerder genoemde medeverdachten hebben aan de verdachte HAUSIL instructies gegeven hoe de overeenkomst er inhoudelijk moest uitzien. Medeverdachte VAN TRIKT heeft bij de politie aangegeven, dat HOEFDRAAD de informatie voor deze overeenkomst heeft gehaald uit het resultaat van project Lagarde I. Uit het onderzoek is gebleken, dat enkele delen uit genoemde Lagarde I overeenkomst daadwerkelijk terug in de overeenkomst van 01 november 2019, welke door verdachte HAUSIL werd opgesteld. Ondanks er negatief advies was uitgebracht door het juridisch team van de juridische medewerker [getuige 2], werd het proces m.b.t. de totstandkoming van deze overeenkomst doorgedrukt door verdachte HAUSIL. Het advies van het juridisch team van [getuige 2] luidde als volgt:

Dat er voor het aangaan van voormelde overeenkomst tot nadere wijziging en aanvulling op de Delfstoffenovereenkomst de dato 7 april 1994 (SB 1994 no 22 gewijzigd bij SB 2002 no115) de vereiste machtiging moest zijn verleend door De Nationale Assemblee en dat die machtiging bij wet in het Staatsblad van de Republiek Suriname moest zijn afgekondigd. Hieromtrent wordt verwezen naar de eerder opgesomde getuigenverklaring van [getuige 2] en een mail door hem verzonden d.d. 26 september 2019 omstreeks 05.02 PM uur. Echter, legt HAUSIL dit voorstel naast zich neer (mail 27 september 2019 omstreeks 09.15 uur). Zij geeft per mail ook aan, dat medeverdachte HOEFDRAAD toen als minister van Financiën, kenbaar heeft gemaakt, dat de weg van wetgeving niet werkbaar is en dat men “out of the box” moest denken. Kortom de totstandkoming van de overeenkomst dd 1 november 2019 is op aandringen van de medeverdachte Hoefdraad doorgedrukt door verdachte HAUSIL.

Op grond van de overeenkomst van 01 november 2019 en tegelijkertijd ook in strijd met hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen, blijkt dat medeverdachte HOEFDRAAD in samenspraak met VAN TRIKT op vijf (5) verschillende dagen in totaal SRD 2.216.729.120, 00,- (2.2 miljard) blanco en ongedekt heeft getrokken bij de CBVS. Te weten:

  • SRD 500. 000.000, 00, – op 07 november 2019;
  • SRD 500. 000.000, 00, – op 12 november 2019;
  • SRD 400. 000. 000, 00, – op 19 december 2019;
  • SRD 205. 996, 67, – op 9 januari 2020 en
  • SRD 143. 523.123, 33, – op 26 februari 2020. (na vertrek van VAN TRIKT bij de CBvS)

Door de verdachte HAUSIL is verder vermeld dat de Royalty overeenkomst van 1 november 2019 draagvlak heeft naar het model c.q. idee van gewezen governor [persoon 18] en gewezen minister van Financiën [persoon 3], echter wordt dit laatste tegengesproken door getuigen [persoon 4] en [getuige 2], kortheidshalve wordt verwezen naar de verklaringen afgelegd door deze twee getuigen bij de rechter commissaris i.h.k.v. het GVO. Uit het GVO is komen vast te staan dat de strekking van het model van [persoon 18] en [persoon 3] niet het zelfde is als de reeds tot stand gekomen overeenkomst van 1 november 2019. Kortom er is een wezenlijk verschil tussen voornoemde overeenkomst en het model van [persoon 18] en [persoon 3].

Dat verdachte HAUSIL steeds het belang van medeverdachte HOEFDRAAD heeft gediend ten koste van de CBVS blijkt ook uit de e – mail wisseling tussen haar en [persoon 4]; [persoon 6]; ANGNOE, Ashween (abusievelijk) en [getuige 2] de d.d. 27 september 2019 met als onderwerp “RE: Royalty’s Grassalco”. Deze mail gaat over de afdracht van de royalty’s aan de CBVS ter aflossing van de langlopende lening. Aan de hand van deze mail blijkt wederom, dat verdachte HAUSIL doende is geweest mee te werken om met royalty’s dezelfde langlopende lening af te lossen. Net als bij de panden heeft er ook bij deze constructie monetaire financiering plaatsgevonden m.n. is er ongedekt geld in totaal meer dan SRD 3 miljard in omloop gebracht. Gevolg financiële benadeling van de CbvS, alsook de economie en de burgers van Suriname.

Door medewerking van HAUSIL aan de hiervoren vermelde overeenkomst zijn trekkingen gedaan door de verdachte HOEFDRAAD en gefiatteerd door de verdachte VAN TRIKT alles in strijd met de artikelen 18 lid 1 en 21 van de Bankwet. (BLANCO KREDIET/VOORSCHOT)

In onderhavige zaak is er sprake van Grand Corruption: “ consists of acts, committed at a high level of government that distort policies or the central functioning of the state, enabling leaders to benefit at the expense of the public good.” (zie Transparancy International, geraadpleegd op 1 juli 2015, van http:// www. Transparancy.org/glossary/term/corruption).

Volgens geraadpleegde literatuur zijn er zes factoren en condities die een organisatie kunnen behoeden voor onregelmatigheden:
a) Een gezonde organisatiestructuur en in het bijzonder een (eerlijke) verdeling van werk
b) Direct contact tussen het topmanagement en de werkvloer ter vergroting van de kans op ontdekking (transparantie)
c) De aanwezigheid van een specifiek integriteitsbeleid (regels)
d) De strengheid, duidelijkheid en correctheid van leidinggevenden (toezicht)
e) Voorbeeldgedrag en betrouwbaarheid van de leiders
f) Een groepscultuur, met onderling vertrouwen en de cultuurethiek.

Naar het oordeel van de kantonrechter zijn bovengenoemde factoren en condities niet (duidelijk) uit de verf gekomen in de organisatiecultuur waar verdachte werkte, blijkende dit uit de bewijsmiddelen die zijn vervat in de processen – verbaal van de politie, het gerechtelijk vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Bij corruptie is de context van het corrupt handelen en de gelegenheid die door de organisatie wordt geboden van belang. Er zijn drie voorwaarden nodig voor het plegen van het delict namelijk: een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en weinig of geen toezicht. Wanneer een duidelijke omschrijving van good en bad policing ontbreekt, blijft het onduidelijk wat er wordt verwacht. Medewerkers weten niet meer wat is toegestaan en gaan vervolgens de grijze vlakken zelf invullen. Bovendien brengen bepaalde functies een zekere mate van status en macht met zich mee. Het is die macht, en het vertrouwen in de bekleder van die macht, die misbruikt wordt ten eigen bate. Het beroep brengt als het ware een eigen gelegenheidsstructuur met zich mee. De handelingen die door verdachte en haar mededaders zijn gepleegd worden vergeleken met een slechte boomgaard, een institutionele context waar de organisatie, het soort werk en de werkcultuur een belangrijke rol hebben gespeeld. Bij corruptie falen zowel de individuen als de organisatie: de organisatie creëert de gelegenheid om corruptie te plegen. Werknemers hebben veelal hun gedrag aangeleerd via (non) verbale communicatieprocessen in een omgeving waarin anti – sociaal gedrag ook veel voorkomt: het is ieder voor zichzelf en getuige dit ook op grond van de verklaringen bij de rechter – commissaris in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek afgelegd, het gebrek aan verantwoordelijkheid en adequaat toezicht door de toenmalige Raad van Commissarissen bij de Centrale Bank van Suriname. Mede daardoor hebben verdachte en haar mededaders zich de behoeften en (morele) opvattingen en vaardigheden eigen gemaakt die het plegen van corruptie bevorderen. Ook persoonlijkheidskenmerken kunnen corrupt gedrag bevorderen: de behoefte aan geldingsdrang, aan macht over de omgeving, een bepaalde mate van hebzucht, het handelen onder druk van anderen en thrill seeking, de sterke behoefte om bij anderen gezien te worden en belangrijk geacht cq erkend te worden of een sterke loyaliteit aan opdrachtgevers om bij hun in de gunst te vallen.

De kantonrechter verwijst naar de hieronder nader te noemen toetsstenen / variabelen op mesoniveau en op microniveau; toetsstenen om corruptie in instituten die bemand worden door publieke functionarissen en hun medewerkers te kunnen herkennen. De CBvS heeft in de periode waar verdachte en haar mededaders hebben gewerkt, gefunctioneerd als een corrupt orgaan vanwege de corruptieve handelingen die door verdachte en haar mededaders zijn gepleegd. De genoemde variabelen op meso en micro niveau waren voor een groot deel aanwezig waren om te komen tot de vaststelling van corruptie die door verdachte en haar mededaders zijn gepleegd. Deze variabelen zijn ook belangrijke toetsstenen om na te gaan of er sprake is van good governance van instituten die bemand worden door publieke functionarissen en/of hun medewerkers.

De variabelen op mesoniveau zijn:
1. Leiderschap waarbij de rol van de leidinggevende centraal staat. De leidinggevende:
a) geeft niet het goede voorbeeld en is niet bepaald een integere leider;
b) is onduidelijk over wat is toegestaan;
c) spreekt de medewerkers niet aan op regelovertredend gedrag;
d) geeft geen ondersteuning aan integer gedrag

2. Procedures, deze variabele betreft het bestaan en de naleving van wet – en regelgeving en de uitwerking daarvan in procedures. De procedures:
a) Zijn niet schriftelijk vastgelegd;
b) Sluiten niet aan bij de praktijk;
c) Zijn niet gericht op het voorkomen van integriteitsrisico’s;
d) Zijn niet duidelijk;
e) Zijn niet bekend;
f) Worden niet nageleefd door de medewerkers.

3. Controle. Aan de hand van deze variabele wordt nagegaan in hoeverre er sprake is van interne of externe controle. Met de controles:
a) Wordt niet nagegaan of volgens de voorgeschreven procedures wordt gewerkt;
b) Worden medewerkers niet aangesproken op regelovertredend gedrag;
c) Wordt niet opgetreden en bestraft indien wordt afgeweken van de procedures.

4. Organisatiecultuur. Deze variabele gaat over het moraal binnen de organisatie en de groepscultuur. In een niet integere organisatiecultuur: a) gaat men niet zorgvuldig om met elkaar, de middelen van de organisatie en (vertrouwelijke) informatie:
b) ontbreekt onderling vertrouwen en open communicatie;
c) voelen medewerkers zich niet veilig om vragen te stellen als zij strafbare feiten – zoals corruptie – vermoeden;
d) bestaat geen onderling corrigerend gedrag.

5. Integriteitsbeleid. Het gaat hier erom of er binnen de organisatie speciale aandacht is voor het woord integriteit:
a) er zijn geen integriteitsvoorschriften (wettelijke regelingen, gedragscode, vertrouwenspersoon, meldprocedure);
b) de integriteits voorschriften zijn niet bekend bij de medewerkers;
c) medewerkers worden niet gescreend;
d) risicofuncties worden niet benoemd;
e) medewerkers volgen geen integriteits trainingen.

De variabelen op microniveau
1. Persoonlijkheidskenmerken. Er is sprake van een of meer persoonlijkheidskenmerken bijvoorbeeld:
a. Dominant (bijvoorbeeld de eigen wil doordrukken en het advies van medewerkers in de wind slaan)
b. Toename van macht
c. Welbespraakt
d. Overtuigend
e. Megalomaan (op zichzelf gericht)
f. Principeloos
g. Onverantwoordelijk

2. Motieven
a) Eigen voordeel zoeken
b) Macht

3. Rationaliteit van handelen, waarbij er sprake is van een rationele keuze aan de hand van een kosten- en batenanalyse. Corrupte bestuurders en ambtenaren zijn vaak rationale wezens die maximaal profijt nastreven met het eigen belang voorop: zij proberen de instituties in hun eigen voordeel te hervormen door meer macht naar zich toe te trekken. Potentiële daders van corruptie maken een bewuste keuze van de kosten en baten analyse. Zij zijn bereid om corruptie te plegen als zij verwachten dat de opbrengsten groter zijn dan de kosten. “Opbrengsten” staan niet uitsluitend voor financieel gewin, maar ook voor het bereiken van een bepaalde status, aanzien en macht. Het begrip “ kosten” betreft niet alleen de kosten van steekpenningen, maar ook het ingeschatte risico van een lage pakkans ( waar verdachte en haar mededaders bedrogen in zijn uitgekomen) en het risico op een eventueel baanverlies ( als ik niet doe wat mijn meerdere mij opdraag kan ik mijn baan verliezen) of een reputatieschade ( in ga mijn aanzien bij mijn meerderen verliezen als ik niet doe wat zij van mij vragen).

4. Neutralisatietechnieken. De gedragingen worden vooraf en/of achteraf verantwoord door toepassing van een of meer van de volgende neutralisatietechnieken:
a) Ontkenning van de eigen verantwoordelijkheid
b) Ontkenning van schade of benadeling
c) Ontkenning van slachtoffer(s): niemand is benadeeld. Handelingen gepleegd in het belang van land en volk / ik heb het beste met het land voor/ vaderlandsliefde.
d) Veroordeling van de oordelaars cq degenen die de wantoestanden aan het licht hebben gebracht
e) Verwijzing naar hogere plichten of morele principes: een groot risico genomen, de staat had vele schulden en de CBvS kon de staat niet blijven voorfinancieren, wij moesten de CBvs redden, wij zijn vooruitgelopen op zaken en we hadden er geloof in dat de bankwet zou worden gewijzigd.

De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten onder II B en IV B van de ten laste legging (medeplichtigheid aan Ambtsverduistering zoals genoemd in artikel 423 en artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht en het juridische kader). Er is sprake van overtreding van artikel 423 Wetboek van Strafrecht als een ambtenaar geld dat is gebudgetteerd voor een specifiek doel voor een ander publiek doel wordt gebruikt, zoals bedoeld in Hoofdstuk III van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173 (de taakstelling en werkkring van de Centrale Bank van Suriname). De Hoge Raad oordeelde dat van verduistering in de zin van art. 359 Sr Nederland (423 Sr Suriname) sprake is bij onttrekking aan de bestemming van gelden en geldswaardig papier. Voorts beschermt art. 359 Sr.nl. volgens de Hoge Raad het belang van een juiste vervulling van het ambt, ter wille van de integriteit van de openbare dienst, ‘welk belang van een goede taakvervulling gelijkelijk heeft te gelden ten aanzien van de persoon die in persoonlijke dienstbetrekking staat tot zijn werkgever (HR 02-06-2015, ECLI: NL: HR:2015:1449). Volgens de literatuur[1] betekent het niet dat bij verduisteren van geld of geldwaardig papier in de zin van art 423 Sr (eensluidend art 359 Sr Nederland) de dader zich het voorwerp wederrechtelijk toe-eigent, maar dat de dader het goed onttrekt aan zijn bestemming.

In onderhavig geval zijn, met medewerking en in nauwe samenwerking met van de verdachte VAN TRIKT en zijn medeverdachten HOEDFDRAAD en HAUSIL gelden onttrokken bij de CBvS. Deze financiële middelen behoorden toe aan de Centrale Bank van Suriname zelf en waren ter beschikking gesteld voor schuldverrekening, waarbij de bestaande langlopende schulden van de Staat Suriname, weggewerkt zouden worden. Het betoog van de verdediging dat de verdachte VAN TRIKT of de overige medeverdachten de gelden niet te eigen bate heeft/hebben aangewend is niet steekhoudend.
De in artikel 423 van het Wetboek van Strafrecht gestelde eis m.n. dat de dader het goed onttrekt aan zijn bestemming is duidelijk. Hausil hoeft dus niet zelf het voordeel te hebben genoten van de strafbare handeling van ambtsverduistering. Ook de wederrechtelijke toe-eigening is hier geen vereiste en hoeft het geld zelfs niet toe te behoren aan een ander dan aan de ambtenaar[2]. Volgens de literatuur hoeft er ook niet aangegeven te worden vanuit welke rekening die gelden ( in casu bijkans SRD 3 miljard) afkomstig waren.

Gelet op de eerder aangehaalde bewijsmiddelen komt de kantonrechter tot de conclusie dat medeverdachte VAN TRIKT als governor van de CBvS als heer en meester over de op de in beheer zijnde middelen van de CBvS gaan beschikken en deze heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor zij niet aangewezen waren. Zo heeft de gewezen governor gelden tot een totaal van 3 miljard Surinaamse Dollars (meer specifiek SRD. 3.069.055.000, -) toebehorende aan de CBvS uitgegeven in de vorm van blanco voorschotten, althans laten verduisteren door medeverdachte HOEFDRAAD toen als gewezen minister van Financiën. Deze handelingen konden alleen gepleegd worden als gevolg van verschillende valse constructies van de verdachte HAUSIL in het kader van de transacties regarderende de 1ste en 2de tranche panden alsook de overeenkomst dd. 1 november 2019 omtrent de Royalty’s onder het mom van zogenaamde schuldsanering.

Verdachte HAUSIL heeft als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires bij CbvS na gemeen overleg en afstemming, althans in nauwe samenwerking met voornoemde medeverdachten (VAN TRIKT, ROBERT en HOEFDRAAD, GILLMORE) in strijd met het vierde lid van artikel 18 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173, een of meer voorstellen gedaan en juridische constructies bedacht en uitgewerkt, in ieder geval bewust meegewerkt dat procedures werden omzeild en voornoemde medeverdachten tot de aankoop van en/of de overname van zeventien panden, konden overgaan van onroerende goederen, die niet noodzakelijk zijn gebleken voor de uitoefening van de bedrijfsvoering van de Centrale Bank van Suriname als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de geldende tekst van de Bankwet 1956 S.B. 2010 no 173. Voorts heeft zij een overeenkomst gedateerd 01 november 2019 omtrent de afdracht van de royalty’s door de Republiek Suriname aan de Centrale Bank van Suriname betreffende de aflossing van de lopende lening (de Staatsschuld) van het ministerie van financiën, althans de CbvS opgesteld, althans doen opstellen, althans doen opmaken ondanks dat er daartoe een (ongunstige) juridisch advies was uitgebracht om vermelde overeenkomst niet aan te gaan en zonder dat de daarvoor de vereiste machtiging tot het aangaan van voormeld overeenkomst tot nadere wijziging en aanvulling op de Delfstoffenovereenkomst de dato 7 april 1994 (SB 1994 no 22 gewijzigd bij SB 2002 no115) was verleend door De Nationale Assemblee en zonder dat een machtigingswet daartoe in het Staatsblad van de Republiek Suriname was afgekondigd. Kortom de getrokken middelen van circa meer dan 3 miljard, – hebben een ander bestemming gehad, dan waarvoor het bedoeld was.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. Zij is een First Offender en zal hierbij rekening worden gehouden bij het opleggen van de straf.

De kantonrechter is daarbij ook van oordeel dat de omstandigheid dat de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] niet vervolgd zijn geworden door het Openbaar Ministerie, niet met zich meebrengt dat verdachte op vrije voeten moet worden gesteld. Het al dan niet vervolgen van personen of organisaties is een perogatief van het Openbaar Ministerie (de monopolie van de vervolging) en zijn deze twee getuigen vooralsnog niet als verdachten aangemerkt door het Openbaar Ministerie. Het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel is daarom niet steekhoudend.

De kantonrechter is voorts van oordeel dat de bewijsmiddelen niet alleen zijn gebaseerd op de verklaring van de medeverdachte Van Trikt, Robert – Gray die als getuige verklaringen onder ede heeft afgelegd, maar zijn de bewijsmiddelen ook gebaseerd op de verklaringen van andere getuigen zoals in de bewijsmiddelen vervat en op schriftelijk bewijs (documenten). De kantonrechter heeft derhalve geen redenen om te twijfelen aan de inhoud van de door de vervolgingsambtenaar gebezigde bewijsmiddelen.

De strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de Kantonrechter rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Gelet op het eerder aangehaalde en in samenhang met de opgesomde bewijsmiddelen kan – tegenover verdachte ‘s ontkenning – vastgesteld worden dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte HAUSIL en haar voornoemde mededaders te weten HOEFDRAAD, G. voornoemd; VAN TRIKT, R. voornoemd, waarbij er duurzaam en in structureel verband is samengewerkt en daarbij wettelijke bepalingen zoals vervat in het Wetboek van Strafrecht, de Anti – Corruptiewet en de Bankwet doelbewust zijn vertrapt, dit voorgaande met het enig oogmerk financiering van de overheidsuitgave ten nadele van de staatsinstelling in deze de moederbank(CbvS), waarbij aan die ernstig financieel nadeel is toegebracht. Verdachte HAUSIL heeft steevast te kennen gegeven dat ze niet op de hoogte was van betalingen/ongedekte verstrekkingen die zijn verricht met betrekking tot de eerste tranche panden, desondanks heeft ze meegewerkt en constructies bedacht zeker bij twee volgende momenten te weten de 2de tranche panden en de Royalty overeenkomst van 01 november 2019. De verdachte HAUSIL had als algemeen secretaris bij de Centrale Bank van Suriname en functionerende als directeur Legal Compliance International affaires en als juridisch deskundige bij de CBvS, de bank kunnen behoeden van eerder vermelde ongeregeldheden. Ze had als taak om de Bank met de op haar rustende juridische taak te beschermen, doch heeft zij integendeel andere belangen gediend en daarmede de Bank ernstig financieel benadeeld. Zij heeft samen met haar mededaders de anti – corruptiewet en het wetboek van strafrecht overtreden met quasi fiscale handelingen zoals de aankoop van gebouwen door de CBvS, terwijl die – mede vanwege de vervallen staat waarin de gebouwen verkeerde en het feit dat de tweede tranche panden niet stond geregistreerd op naam van de Staat Suriname – er geen enkel belang bij had. Er zijn blanco kredieten verstrekt aan de Staat Suriname en royalty’s van de goudmaatschappij I Am Gold, die in beheer werden gegeven bij de CBvS en anders zijn aangewend dan waarvoor ze waren voorbestemd. Verdachte was wel degelijk op de hoogte van alle handelingen die binnen de bank werden gepleegd en ook als bestuurslid van de Clad wist zij cq had zij behoren te weten dat er reeds zaken misgingen met de door verdachte en haar mededaders gepleegde handelingen waarvan zij worden verweten. De projecten die zijn geïnitieerd en aan het Belgisch bedrijf zijn toegewezen – verdachte heeft de vergaderingen in Belgie ook bijgewoond – konden alleen worden uitgevoerd met toestemming van de regering. Hoefdraad trad op als regeringsvertegenwoordiger in zijn hoedanigheid als minister van Financien en heeft verdachte met haar mededaders de nodige inspanningen gepleegd en handelingen verricht om de staat Suriname te bevoordelen, waarbij de CBvS ernstig werd benadeeld. Verdachte wist als hoof van de juridische afdeling als geen ander dat er bij de CBvS geen voorschotten konden worden opgenomen omdat het leningen plafond van de regering als was bereikt en was overschreden. Nog voordat er een raadsvoorstel door de regering was goedgekeurd, was er een totaal bedrag van meer dan SRD 105 miljoen overgemaakt in twee tranches op rekening van het ministerie van Financien, bestemd voor de aankoop van in totaal 17 panden door de bank. De middelen die waren bestemd voor de schuldverrekening hebben een andere bestemming gekregen en er heeft nooit aflossing van de schulden door de Staat Suriname plaatsgevonden. Verdachte en haar medeverdachten hebben over een lange periode gebruik gemaakt van schijnconstructies om geld te laten opnemen door de gewezen minister van Financien de heer G. Hoefdraad.

De verdachte HAUSIL heeft in het belang van o.a. medeverdachte HOEFDRAAD, G. voornoemd puur gehandeld ten faveure en behoud van haar functie en positie en financieel voordeel dat daarmee gepaard gaat. Daarbij heeft zij het pad van de minste weerstand is gekozen, terwijl zij als hoofd van de juridische afdeling van de CBvS wel degelijk op de hoogte was althans had moeten weten welke nadelige (economische) consequenties haar handelingen en die van haar medeverdachten teweeg konden brengen. Het toebrengen van dergelijke financiële klappen aan een moederbank heeft ernstige gevolgen gehad voor de totale economie en samenleving van Suriname.

Verdachte HAUSIL heeft door haar handelen ook misbruik gemaakt van haar bijzondere vertrouwenspositie als hoofd jurist binnen de Bank. Zij heeft het vertrouwen dat in haar is gesteld in ernstige mate geschaad. Door verdachte en haar medeverdachten is aan de CBvS grote financiële schade toegebracht. Gelet op de hiervoor besproken ernst van de feiten en met name de rol van de verdachte in het geheel, is de Kantonrechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Deze straf dient verdachte en anderen duidelijk te maken dat de bewezen verklaarde feiten zeer ernstig zijn en hebben gezorgd voor een geschokte rechtsorde, meer nog, dat door het handelen van de verdachte ernstige schade is toegebracht aan ons economisch stelsel waarvan onze samenleving tot nu toe de gevolgen draagt.

De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de hierna op te leggen straf is er ook gelet op de persoon van de verdachte HAUSIL, zoals een en ander uit het vooronderzoek en ter terechtzitting naar voren is gekomen. De kantonrechter neemt bij het opleggen van de straf mede in aanmerking dat verdachte een First Offender is en niet eerder door de kantonrechter is veroordeeld. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat verdachte deel is geweest van een luguber en duister spel waarbij zij in een spinnenweb is komen te verkeren door dubieuze opdrachten van haar opdrachtgevers die haar meerderen waren uit te voeren en heeft zij daarbij ook nog de weg van de minste weerstand gekozen in de veronderstelling dat het allemaal wel goed zou aflopen. Verdachte heeft gewerkt in een ongezonde organisatiecultuur die niet beantwoord aan de vereisten van good governance. Zij heeft zich ernstig vergist in het vertrouwen in haar meerderen waarbij het in een goed blaadje bij haar meerderen staan als ze hun dubieuze opdrachten zou uitvoeren en daarvan voordeel zou genieten, ook een grote rol heeft gespeeld. De kantonrechter geeft verdachte voor de toekomst ook een les mee in haar relaties op de werkvloer: liever klein en eervol dan groot en afhankelijk. Prestigekwesties gaan vaak hand in hand met afhankelijkheid van anderen, waarbij er vaak een prijs wordt betaald die ten koste gaat van de integriteit, het zelfrespect en de normen en waarden die van een goede werknemer verwacht mogen worden. Het gedrag van verdachte en haar mededaders heeft grote schade aangericht aan de economische ordening van de maatschappij, waarvan de burgerij het meest te lijden heeft.

Alles afwegende acht de Kantonrechter, mede rekening houdend met het feit dat verdachte een first offender is, een gevangenisstraf toepasselijk op de wijze zoals hieronder is vermeld.

De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing van de Kantonrechter berust mede op de artikelen 9, 11, 38, 43, 44, 54 van het Wetboek van Strafrecht.

HET BEWEZEN VERKLAARDE
De kantonrechter is van oordeel dat de tenlaste gelegde feiten onder I A, II B, III A en IV B vermeld wettig en overtuigend zijn bewezen. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wetttig en overtuigend bewezen en wordt de verdachte daarvan vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hierboven op pagina 28 van dit vonnis is vermeld:
I A (medeplegen van de overtreding van de anti – corruptiewet zoals genoemd en strabnaar gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de anti – corruptiewet S.B. 2017 no. 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht).
II B (medeplichtigheid aan ambtsverduistering zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 423 juncto artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht)
III A (medeplegen van de overtreding van de anti – corruptiewet zoals genoemd en strafnaar gesteld in artikel 13 lid 1 onder a van de anti – corruptiewet S.B. 2017 no. 8 juncto artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht).
IV B (medeplichtigheid aan ambtsverduistering zoals genoemd en strafbaar gesteld in artikel 423 juncto artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht).

De strafbaarheid van de verdachte
Verklaart verdachte strafbaar.

De beslissing ten aanzien van de straf
• Veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
• Bepaalt dat de tijd door de verdachte vόόr de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
• Veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete tot een totaal van SRD 100.000,– (honderdduizend Surinaamse Dollar) subsidiar 10 maanden hechtenis.
• Handhaaft het bevel tot gevangenhouding van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Kuldip Singh, kantonrechter in het Tweede Kanton, zitting houdende te Paramaribo, in tegenwoordigheid van A. A. Kalloe LL.B. griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2022.

De Griffier, De Kantonrechter,

Mw. A.A.KALLOE,fg. Mr. M.V. KULDIP SINGH

 

 

[1] Tekst en Commentaar Strafrecht 10de druk. Pg 1854. Art 359 aant 1. Sr Ned.

[2] Tekst en Commentaar Strafrecht 10de druk. Pg 1855 aant 8.