SRU-K3-2003-1

  • Instantie Kantongerecht Derde Kanton
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 09 juli 2003
  • Publicatiedatum 14 juni 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Verzoek om toekenning van een geldelijke tegemoetkoming afgewezen.

Uitspraak

Kantonrechter Derde Kanton
09 juli 2003
(Mr. J.R. von Niesewand)

[naam], gemachtigde mr. G.R. Sewcharan, verzoeker

tegen

De Staat Suriname, gemachtigde mr. C. Algoe

Wij, Kantonrechter in het Derde Kanton;

Gelezen het op 31 maart 2003 ter Griffie van het Kantongerecht in het Derde Kanton ingekomen verzoekschrift van [naam], verzoeker, bijgestaan door mr. G.R. Sewcharan, advocaat bij het Hof van Justitie, strekkende tot toekenning aan hem, verzoeker, van een geldelijke tegemoetkoming ad Sf 60.198.000,= (zestig, miljoen eenhonderd achtennegentig duizend Surinaamse gulden) ten laste van de Staat, althans een door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen geldelijke tegemoetkoming.

Gezien de overige stukken;

Gehoord in Raadkamer van 28 mei 2003 de verzoeker bijgestaan door zijn raadsman voornoemd, alsmede de Officier van Justitie, mr. C. Algoe;

Overwegende, dat verzoeker bij vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton rechtdoende in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen verzoeker, verzoeker op 27 januari 2003 heeft vrijgesproken;

Overwegende, dat verzoeker in verband met voormelde strafzaak voorlopige hechtenis heeft ondergaan van 26 juni 2002 tot en met 27 januari 2003;

Overwegende, dat verzoeker aangegeven heeft in het dagelijks leven graafmachine-operator in de goudsector te zijn en derhalve een salaris had van 150 gram goud per maand, in geld uitgedrukt neerkomende op Sf. 2.970.000,=. Verzoeker geeft aan 216 dagen in voorrarrest te hebben doorgebracht in het politiecellenhuis Leiding 9A, met het gevolg dat hij aan materiele schade heeft geleden een bedrag van Sf. 20.790.000,=. Verder is verzoeker van mening dat hij ook immateriele schade heeft geleden, waarbij voor deze schade een dagvergoeding van sf. 175.500,= gehanteerd kan worden. Verzoeker meent ook dat de kosten die hij terzake rechtsbijstand, ten bedrage van sf. 1.500.000,=, heeft gemaakt, voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Overwegende, dat verzoeker ten einde de geleden materiƫle schade bestaande uit inkomstenderving te hebben geleden, te bewijzen, zijn echtgenote en zoon als getuigen heeft doen horen;

Overwegende, dat de vraag of verzoeker het van hem terzake verlangde bewijs geleverd heeft, ontkennend moet worden beantwoord; zijnde de Kantonrechter van oordeel dat zijn echtgenote en zoon, die van hem, verzoeker, niet in onbelangrijke mate afhankelijk zijn, groot belang hebben bij een gunstige afloop van dit proces voor hun echtgenoot en vader en dat mitsdien aan de objectiviteit en geloofwaardigheid van hun respectieve verklaringen ernstig moet worden getwijfeld.

Overwegende, dat de vergoeding van de door verzoeker naar hij stelt, geleden immateriele schade, niet voor toewijzing in aanmerking kan komen en wel reeds hierom niet omdat verzoeker op generlei wijze aangegeven heeft waarom hem tevens zou moeten toekomen vergoeding van die schade; verzoeker heeft voormelde schadepost met andere woorden op generlei wijze onderbouwd;

Overwegende, dat toewijzing van voormelde schadepost dan ook niet kan volgen;

Overwegende, dat met betrekking tot de post, kosten rechtsbijstand zij opmerkt, dat nu het hoofdbeginsel van de verplichte procesvertegenwoordiging sinds lang niet meer ten grondslag ligt aan Ons procesrecht, toewijzing van die kosten dan ook niet kan volgen.

Beschikkende:

Wijst af verzoeker zijn vordering.