SRU-K3-2011-1

  • Instantie Kantongerecht Derde Kanton
  • Zaaknummer AR-115245
  • Uitspraakdatum 27 december 2011
  • Publicatiedatum 13 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Kort Geding; Nu eisers van zowel het traditioneel gezag, met name de Granman als hoogste gezagsdrager, en de Districts Commissaris, toestemming hebben verkregen voor de begrafenis, kunnen gedaagden niet langer stellen dat de eisers krachtens het gebruik en de regelgeving van de stam der Saramacaners geen begraafplaats kunnen aanleggen c.q. niet tot het begraven van de overledene kunnen overgaan op de plaats die in 1980 door de Awana Lo aan de overledene is toegewezen om te wonen, zijn gezin te stichten en te worden begraven.
    Gedaagden hebben geen gronden aangedragen die stoelen op de normen en regels van de marrongemeenschap, noch gronden die stoelen op de begrafeniswet, om te verhinderen dat eisers overgaan tot het begraven van de overledene;
    Het verhinderen van de begrafenis door de gedaagden impliceert onrechtmatig gedrag jegens eisers.

    SJB 2012/1

Uitspraak

AR No. 115245
Datum: 27 december 2011

Kantongerecht in het Derde Kanton

Vonnis in de zaak van

[eiser sub A],
[eiser sub B],
[eiser sub C],
[eiser sub D],
[eiser sub E],
[eiser sub F],
[eiser sub G],
[eiser sub H],
[eiser sub I],
[eiser sub J],
[eiser sub K],
[eiser sub L],
[eiser sub M],
[eiser sub N],
[eiser sub O],
eisers sub A, J, L, M en N, wonende in het [district 1],
eisers sub B, I, K en O wonende in het [district 2],
eisers sub C, D, E, F, G en H, wonende in het [district 3],
eisers in kort geding,
gemachtigde: mr. T.S. Sewdien, advocaat

tegen

[gedaagde sub A],
[gedaagde sub B],
[gedaagde sub C], allen wonende in het [district 1],
gedaagden in kort geding,
gemachtigde: mr. H.R.M. Libretto, advocaat.

1. Het procesverloop:

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:

– het verzoekschrift, met producties, dat op 16 december 2011 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van antwoord;
– de mondelinge conclusies van repliek en dupliek, aangetekend in het process-verbaal van de terechtzitting van 23 december 2011.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kort geding is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 [naam 1] is de overleden echtgenoot van eiseres sub A en de vader, tevens erflater van de overige eisers. Hij is overleden op 6 november 2011.

2.2 [naam 1] woonde vanaf 1984 te [dorp 1] een plaats gelegen aan de bovenloop van de [rivier]. Op zijn sterfbed heeft hij te kennen gegeven begraven te willen worden volgens de gebruiken van de Volle Evangelie gemeente op zijn woonplaats [dorp].

2.3 [naam 1] is broer van gedaagde sub A, de neef van gedaagde sub B en de oom van gedaagde sub C.

2.4 [naam 1] behoorde tijdens zijn leven tot de Awana lo van de Saramaccaners, welke onder andere gevestigd is te [dorp 2], een dorp gelegen aan de bovenloop van de [rivier]. Te [dorp 2] is een begraafplaats ingericht.

2.5 [naam 1] was op de dag van de indiening van het verzoekschrift nog niet begraven vanwege het feit dat onder andere gedaagden, die deel uitmaken van de Awana lo, aan de familie kenbaar hebben gemaakt dat hij niet begraven mag worden te [dorp 1].

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering

Eisers vorderen, kort samengevat, dat de Kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:

Gedaagden verbiedt om op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op het besluit van eisers en de uitvoering daarvan om het stoffelijk overschot van hun echtgenoot en vader [naam 1] te begraven te [dorp 1] aan de bovenloop van de [rivier] in het [district 1] conform diens geloof in Jezus Christus en geloofsgemeenschap van de Volle Evengelie gemeente;
Gedaagden verbiedt de genoemde begrafenis te gehengen en te gedogen;
Onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,= per keer voor elke keer dat gedaagden in strijd handelen met het vonnis;
Eisers machtigt om ter uitvoering van het vonnis de hulp van de sterke arm te mogen inroepen en voorts
Gedaagden veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2 De grondslag

De kantonrechter begrijpt dat eisers als grondslag voor hun vordering aanvoeren dat gedaagden, door eisers te verhinderen [naam 1] te begraven op de plaats en volgens de gebruiken die hij wenste toen hij nog leefde, jegens hen, eisers onrechtmatig handelen. Immers, zo stellen zij, zijn zij de wettige erfgenamen van [naam 1] en derhalve ingevolge de begrafeniswet gerechtigd om hem te begraven. Zij voeren aan dat de begrafenis te [dorp 1] mogelijk moet zijn omdat [dorp 1] de plaats was die door de Awana lo in 1980 aan hem is toegewezen om te wonen, zijn gezin te stichten en later te worden begraven. Zij voeren voorts aan dat zij van de Granman der Saramaccaners en van de Districts-Commissaris toestemming hebben gekregen om [naam 1] op [dorp 1] te begraven. Zij voeren aan dat, nu zij de erfgenamen zijn en dus de gerechtigden zijn om over de begrafenis te beslissen, en het de wens van de overledene was daar begraven te worden en de Granman en de DC daartoe toestemming hebben gegeven, gedaagden, door zich te blijven verzetten tegen de begrafenis, inbreuk plegen op het besluit van de eisers, en daarmee, zo begrijpt de kantonrechter, onrechtmatig handelen jegens eisers.

3.3 Het verweer

Gedaagden hebben verweer gevoerd, op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

4. De beoordeling

4.1 De kantonrechter overweegt dat het spoedeisend karakter blijkt uit de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd.

4.2 De kantonrechter overweegt dat gedaagden als verweer onder andere hebben aangevoerd dat zij slechts om één reden niet willen toestaan dat [naam 1] wordt begraven te [dorp 1] en die reden is: dat op die plaats geen begraafplaats is ingericht en dat het volgens de Saramaccaanse regels en normen, en de Saramaccaanse traditie, niet geoorloofd is overledenen te begraven op een plaats waar geen begraafplaats is. Ook is het niet geoorloofd op die betreffende plaats een begraafplaats in te richten. Zij voeren aan dat dat eigenlijk in heel Suriname geldt, maar vooral in het binnenland.

4.3 Eisers hebben op het bezwaar van gedaagde enkele zaken naar voren gebracht die in het kort neerkomen op: 1. Dat de plaats in 1980 aan [naam 1] is toegewezen om te wonen, zijn gezin te stichten en begraven te worden; 2. Dat er al een overledene daar is begraven, namelijk een lijk dat was aangespoeld, voordat [naam 1] zich daar vestigde; 3. Dat de Granman der Saramaccaners en de Districts-Commissaris van het [district 1] toestemming hebben gegeven om op die plaats te begraven (10e sustenu van het verzoekschrift).

4.4 De kantonrechter overweegt dat gedaagden niet hebben weersproken dat de Granman der Saramaccaners en de Districts-Commissaris van het [district 1] toestemming hebben gegeven om op de genoemde plaats te begraven. Ook hebben zij niet weersproken dat er reeds iemand daar is begraven, ze stellen dat dat dan een noodgeval moet zijn geweest.

4.5 De kantonrechter overweegt dat ingevolge de begrafeniswet (GB 1959 no. 119) voor het begraven van overleden personen in de districten een begraafplaats kan worden aangelegd, mits daartoe toestemming wordt verkregen van de Districts-Commissaris (artikel 16 e.v.).

4.6 De kantonrechter overweegt voorts dat gedaagden zich hebben beroepen op de gebruiken en regelgeving van de Stam der Saramaccaners, op grond waarvan zij stellen dat de eisers geen begraafplaats zouden kunnen aanleggen. Nu gedaagden niet hebben weersproken en de Granman der Saramaccaners, die volgens de regels en normen van de Saramaccaners moet worden gezien als de hoogste gezagsdrager, toestemming heeft verleend voor het begraven van [naam 1] te [dorp 1], is hun argument dat het begraven aldaar in strijd zou zijn met de regels en normen van de Saramaccaanse leefgemeenschap, niet aannemelijk.

4.7 De kantonrechter is van oordeel dat, nu eisers van zowel het traditioneel gezag als de Districts-Commissaris toestemming hebben voor de begrafenis, gedaagden het verweer dat door hen is aangevoerd niet aannemelijk hebben kunnen maken waardoor zij geen gronden hebben om eisers te verhinderen de begrafenis voortgang te doen vinden. Zij hebben noch gronden die gestoeld zijn op de normen en regels van de marrongemeenschap en de traditie, noch gronden die gestoeld zijn op de Begrafenis regelgeving.

4.8 De kantonrechter overweegt dat hierdoor de grondslag van het gevorderde, namelijk dat gedaagden zich onrechtmatig gedragen jegens eisers, door de begrafenis te verhinderen, aannemelijk is geworden, waardoor het gevorderde zal worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd, achtende de kantonrechter dat redelijk.

4.9 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en gedaagden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van dit geding.

5. De beslissing

5.1 Verbiedt gedaagden om op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op het besluit van eisers en de uitvoering daarvan, om het stoffelijk overschot van hun echtgenoot en vader [naam 1] te begraven te [dorp 1]aan de bovenloop van de [rivier] in het [district 1] conform diens geloof in Jezus Christus en de geloofsgemeenschap van de Volle Evangelie gemeente;

5.2 Machtigt eisers, indien gedaagden zich niet houden aan het verbod genoemd onder 5.1 hierboven, de hulp van de Sterke Arm in te roepen teneinde hen bij te staan bij de uitvoering van het vonnis;

5.3 Veroordeelt gedaagden de begrafenis zoals omschreven onder 5.1 hierboven te gehengen en te gedogen;

5.4 Veroordeelt gedaagden, indien zij zich niet houden aan het hierboven onder 5.1 genoemde verbod en de onder 5.3 genoemde veroordeling, aan eisers een dwangsom te betalen van SRD. 10.000,= (tienduizend Surinaamse dollar) per keer, het toaal van SRD 50.000,= (vijftigduizend Surinaamse dollar) niet te bovengaand, des de een betalend de anderen bevrijd zullen zijn;

5.5 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;

5.6 Veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding aan de zijde van eisers gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 2.060,= (tweeduizend en zestig Surinaamse dollar).

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in het kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het derde kanton te Paramaribo van dinsdag 27 december 2011, in tegenwoordigheid van mr. G.T. Moerlie, fungerend-griffier.

w.g. G. Moerlie w.g. A.C. Johanns