- Instantie Kantongerecht Derde Kanton
- Zaaknummer 152
- Uitspraakdatum 13 november 2015
- Publicatiedatum 30 september 2020
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft het slachtoffer van het leven beroofd en doet een beroep op noodweer en /of noodweerexces. De Kantonrechter verwerpt het beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Het is voor de kantonrechter niet aannemelijk dat van een ogenblikkelijke aanranding waarbij de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed van verdachte geboden was. Verder is een noodweersituatie niet aannemelijk geweest.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET DERDE KANTON
Parketnummer: 1-9-04509
Vonnisnummer: 152
Datum uitspraak: 13 november 2015
Tegenspraak
Raadslieden : mr. F.F.P. Truideman en mr. R. Lobo, advocaten,
VONNIS
van de Kantonrechter in het Derde Kanton, zitting houdende te Paramaribo, in zaak van de vervolgingsambtenaar tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] in het [district 1],
wonende aan de [adres 1] in het [district 1] ,
van beroep visser,
gevangen gehouden.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van respectievelijk
09 juni 2014, 20 juni 2014, 11 juli 2014, 31 juli 2014, 02 oktober 2015, 22 oktober 2014,
14 november 2014, 28 november 2014, 12 december 2014, 09 januari 2015, 18 maart 2015,
30 maart 2015, 29 april 2015,15 mei 2015, 12 juni 2015, 10 juli 2015, 14 augustus 2015,
13 oktober 2015 en 13 november 2015.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op een niet ander aan te duiden tijdstip gelegen in de periode van 04 augustus 2013 tot en met 08 augustus 2013, althans in het jaar 2013, in het [district], in ieder geval in Suriname:
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk [slachtoffer], van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
– die [slachtoffer] met een eindhout, althans een hard en/of zwaar voorwerp, één of meer slag(en) toegebracht aan het hoofd, althans het lichaam en/of
– die [slachtoffer] aan de handen gekneveld en/of
– die [slachtoffer] met een houwer en/of mes, althans een scherp en/of snijdend en/of puntig voorwerp, één of meer steek- en /of snij- en/of kapverwondingen toegebracht op het hoofd, althans het lichaam en/of
– met een houwer en/of mes, althans een scherp en/of snijdend en/of puntig voorwerp het hoofd van die [slachtoffer] van het lichaam gescheiden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de kantonrechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de kantonrechter
De kantonrechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de vervolging in de weg staan.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverweging
De verdediging beroept zich primair op bewijsuitsluiting en subsidiair op strafvermindering.
Ter zake het beroep op bewijsuitsluiting voert de verdediging het volgende aan:
Op 30 augustus 2013 had de rechter-commissaris de inverzekeringstelling van de verdachte rechtmatig geacht. Hiertegen heeft de verdediging hoger beroep ex artikel 54c Sv aangetekend. Het Hof van Justitie heeft in hoger beroep de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig verklaard en tevens zijn onmiddellijke invrijheidstelling bevolen, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld was. Daar op het moment van de aanhouding van de verdachte er geen redelijk vermoeden van schuld was, zijn al de op dat moment en hierna verkregen bewijsmiddelen voortvloeiend uit het eerder gesteld onderzoek onrechtmatig verkregen.
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat de verdediging uit van een onjuist standpunt, omdat uit het onrechtmatig verklaren van de inverzekeringstelling geenszins voortvloeit dat de verkregen bewijsmiddelen vanaf het moment van aanhouding onrechtmatig zijn verkregen. Overigens valt uit geen der wettelijke bepalingen in het wetboek van Strafvordering en evenmin uit de jurisprudentie af te leiden dat door het onrechtmatig verklaren van de inverzekeringstelling van een verdachte het bewijs dat vanaf de aanhouding van de verdachte is verkregen onrechtmatig is. Deinverzekeringstelling is een onderzoeksmaatregel, welke alleen mag worden toegepast om het onderzoek naar het vermoedelijk gepleegde strafbare feit te voltooien, dan wel om te verhinderen dat de verdachte dit onderzoek frustreert. Vanuit dat oogpunt verwerpt de kantonrechter het verweer van de verdediging.
Voorts voert de verdediging aan dat het DNA onderzoek zonder enige wettelijke grondslag is verricht, waardoor de privacy van de verdachte is geschonden. De verdediging acht niet uitgesloten dat de politie heeft geknoeid met het sporenmateriaal dat op inbeslag genomen voorwerpen aanwezig is enop het materiaal dat is afgenomen van het slachtoffer. Daarom moet het resultaat van het NFI als bewijsmiddel worden uitgesloten.
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat hetgeen de verdediging aanvoert niet op, en wel op grond van de hierna volgende overwegingen.
Een wettelijke basis voor DNA onderzoek is ter bescherming van de privacy en de lichamelijke integriteit van ieder individu. In casu is in het kader van de waarheidsvinding celmateriaal van het slachtoffer onderzocht en niet van de verdachte, dus kan in casu geen sprake zijn van schending van de privacy van de verdachte.
Voor zover de verdediging betoogt dat de politie onzorgvuldig te werk is gegaan met het veiligstellen van de sporen c.q. het celmateriaal en daardoor het onderzoek onbetrouwbaar is, is dit voor de kantonrechter onvoldoende, omdat de verdediging heeft nagelaten aan te voeren aan welke criteria in zijn visie het veiligstellen van die sporen zou horen te voldoen en aan welke criteria er niet zou zijn voldaan. Bovendien is het een feit van algemeen bekendheid dat het NFI strenge criteria en protocollen ter zake het veiligstellen van sporen heeft. Zouden de forensische opsporingsambtenaren de voorschriften met betrekking tot het veiligstellen en bewaren van de sporen niet in acht nemen, dan zou het NFI het verzoek tot het verrichten van het onderzoek niet inwilligenen zulks vermelden.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt de kantonrechter tot de slotsom dat van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake is en eraldus geen plaats is voor bewijsuitsluiting of, in geval van oplegging van een straf, vermindering van de hoogte daarvan.
8.Bewijsmiddelen
De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair telaste gelegde heeft begaan, en wel op grond van de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de hierna volgende bewijsmiddelen.
Proces-verbaal betreffende een telefonische melding d.d. 06 augustus 2013, op ambtsbelofte opgemaakt door agent van politie tweede klasse, [naam 1]:
“ Op dag, datum en tijdstip als hoger vermeld bevond ik mij onder begeleiding van agent [naam 2] op Pro Surveillance. Kort daarna werd het bericht ontvangen van de wacht dat er een ongewenst gast zich bij de woning van agent [naam 3] bevond. Naar aanleiding van de melding reed ik derwaarts voor onderzoek. Terplaatse aangekomen trof ik een manspersoon van hindoestaanse komaf die aangeschoten bleek te zijn voor de woning van agent [naam 3]. Bedoelde manspersoon gaf op te zijn genaamd [naam 4]. Tijdens een informatief gesprek verklaarde hij dat in de woonomgeving van het Nieuw bouwproject te [polder 1], in een der zijwegen een auto stond die is afgebrand. Naar aanleiding van de melding reed ik derwaarts voor onderzoek.
Terplaatse aangekomen zag ik dat er een auto die verwoest is door brand in een zijweg van de [polder 1] stond geparkeerd. Voor het voertuig en wel op de grond zag ik een kentekenplaat met als politie volg [nummer 1] die ook verwoest was door de brand.
PLAATSELIJK ONDERZOEK
“Het betreft in deze een voertuig dat reeds was afgebrand, en in een zijweg van de [polder 1] stond geparkeerd, zulks met front naar de zuidelijke richting. Voor het voertuig, en wel op de grond was er een kentekenplaat met als politie volg [nummer 1] die ook is verwoest door brand. De straat alwaar het voertuig was geparkeerd lijdt naar rijst arealen toe. Vanuit de hoofdweg tot waar het voertuig was geplaatst was ongeveer vijftig meters. De straat die naar het voertuig lijdt is ongeveer vier meters breed en de lozingen die evenwijdig lopen aan de straat staan onder hoogwied.
(…)
Naar mijn inzien kon het voertuig op zondag 04 augustus 2013 of op maandag 05 augustus 2013 aldaar zijn geplaatst, daar in de naaste omgeving van het voertuig het gras verschroeid was door brand. Daar er geen versmeulde resten werden aangetroffen, bestaat het vermoeden, dat het geruime tijd voor mijn komst ter plaatse het voertuig was uitgebrand. Het voertuig voelde ook niet warm aan. “
Proces-verbaal van aangifte door [naam 5] d.d. 08 augustus 2013, op ambtsbelofte opgemaakt door agent van politie eerste klasse, [naam 6]:
“ Op dag, datum en tijdstip als hoger vermeld werd telefonisch melding ontvangen van de aangever voornoemd dat er een lijk drijft in het [kanaal] nabij de pompgemaal aan de [weg 1] in dit district. Naar aanleiding hiervan begaf ik mij onder leiding van de Onderinspecteur van politie [naam 7] derwaarts voor onderzoek en moge het volgende worden vermeld:
(…)
Dat hij het beheer heeft over het Pompgemaal, dat nabij de kruising gevormd door de [weg 2]- en de [weg 1] staat. Heden zaterdag 8 augustus 2013, een tijdstip gelegen tussen 07.00 uur en 07.30 uur had hij het pompgemaal gecontroleerd. Toen was alles in orde bij het gemaal. Vanmiddag omstreeks 14.30 uur ging hij voor de tweede keer naar het gemaal om controle uit te voeren. Het [kanaal] waarin het pompgemaal is gebouwd en het kanaal aan de rechterzijde daar staan in verbinding middels een sluis. Tussen deze twee kanalen is er een dam. Het [kanaal] voedt dit kanaal met water. Deze sluis wordt ook beheerd door de aangever voornoemd.
Toen hij voor de tweede keer op controle uitging, besloot hij eerst de sluis, die deze twee kanalen met elkaar verbindt, te controleren. Bij nadering van de sluis rook hij een enorme stank. Hij is verder gaan controleren en zag een levenloos lichaam zonder hoofd drijven nabij de sluis.
Daar hij de schrik van zijn leven kreeg, snelde hij zich naar voren en zag een hoofd drijven in het water voor het pompgemaal. Het gemaal bevindt zich op ongeveer 61 meters, in de noordelijke richting, verwijderd van de sluis. Hij verwittigde de politie meteen hierover.
(…)
PLAATSELIJK-ONDERZOEK
Geografisch bekeken staat het pompgemaal ten oosten van de [weg 1] en wel nabij de kruising gevormd door de [weg 2]-, [weg 1]- en de [weg 3]. Het kanaal waarin het pompgemaal is gebouwd wordt het [kanaal] genoemd. Op aanwijzing van de aangever werd een hoofd van een mens drijvend aangetroffen in het water, bij de afzuigkleppen van genoemd pompgemaal. Het hoofd verkeerde in verre staat van ontbinding en vertoonde een kap verwonding op het hoofd en schrammen in het gelaat.
Aan de rechterzijde van het [kanaal] zulks, bekeken vanuit de straatzijde is er een dam aangelegd. Tussen deze dam en de [weg 3] is er een kanaal, dat met water gevoed wordt door het [kanaal]. Ongeveer 61 meters verwijderd van het gemaal, in de richting van EBS wordt de toevoer van water naar het kanaal langs de [weg 3] geregeld middels een sluis. Bij de sluis werd een onthoofde lichaam van een manspersoon drijvend op zijn rug aangetroffen in het water. Het ontzielde lichaam was in verre staat van ontbinding en was niet voorzien van lijfskleren (naakt). Het lijk vertoonde enkele, vermoedelijk, snij verwondingen op de rug en borst.
Het vermoeden bestaat dat het ontzielde lichaam via het [kanaal] uit de richting van de [dam] door het stromend water daar naar toe is gevoerd en bij het sluis is blijven steken. Verder is uit onderzoek gebleken dat de handen van het slachtoffer aan de polsen op zijn rug middels een stuk zwarte nylon touw waren gebonden. De identiteit van het ontzielde lichaam is nog niet bekend.
(…)
Naar aanleiding van de aangetroffen situatie werd de Hulp Officier van Justitie, (…), op de hoogte gesteld, die ter plaatse verscheen. Ook de arts Ramjattan werd ingeschakeld, die de dood vaststelde.”
Referte proces-verbaal betreffende achterhaling van de juiste personalia van het op donderdag 08 augustus 2013 aangetroffen onthoofde lichaam, welk proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt door de majoor van politie, [naam 8] :
“ (…)
Daar het niet werd uitgesloten, dat de verbrandde personenauto verband kon hebben met het op donderdag 08 augustus 2013 aangetroffen onthoofde lichaam van een man van het negroïde ras, werd via de Verkeers Technische Dienst, nagetrokken op wiens naam die staat ingeschreven.
(….)
Staande het onderzoek, werd op de Aangiftedienst van station [district 1] gerapporteerd, dat er op 08 augustus van het lopend jaar een bericht binnen was gekomen van de vermissing van een man die woonachtig moet zijn ten huize van familie [naam 9] aan de [adres 2]. Verder, dat iemand uit [district 2] had opgebeld met de mededeling, dat die persoon al langer dan een week vermist word. De dagrapporten van de diensten van 08 augustus 2013, werden opgevraagd en bleek, dat de persoon van [echtgenote slachtoffer], tegen 13.45 uur heeft gebeld met het verzoek of de politie van station [district 1], naar het adres van familie [NAAM 9] aan de [adres 2], kon gaan om te onderzoeken of haar echtgenoot [SLACHTOFFER], ter plaatse is.
(…)
Aangegeven moge worden, dat het duidelijk voor het onderzoek team werd, dat er een link bestond tussen de eigenaar c.q. gebruiker van de door de brand verwoestte personenauto; de persoon als vermist opgegeven door [echtgenote slachtoffer], en het op donderdag 08 augustus 2013, aangetroffen lichaam en hoofd in het [kanaal] in dit district.
(…)
Tijdens het telefonische onderhoud met de onder inspecteur van politie [naam 10], werd naar een beschrijving van de door haar bedoelde [SLACHTOFFER] gevraagd. Ze gaf daarbij aan, dat hij van het gemengd ras is; tenger van postuur; een lichte huidskleur heeft en altijd kaalgeknipt is. Verder dat hij een tatoeage aan zijn hals moet hebben. Het betreft volgens haar een afbeelding van een kop van een Ram en verschillende tatoeages, die zij op dat moment niet kon beschrijven, op zijn rechterbovenarm moest hebben.
Uitgaande van haar uitleg werd gevoeglijk aangenomen, dat het slachtoffer in de onderhavige zaak, de door haar bedoelde [SLACHTOFFER], kon zijn, temeer daar de door haar beschreven tatoeage op de hals van de opgegeven vermiste persoon, overeenkwam met die op de hals van het slachtoffer. Ze gaf verder aan, dat het haar bekend is, dat hij een liefdesrelatie heeft met een dame [NAAM 9], van de [adres 2] in het [district 1] .
(…)
Gezien het vorenstaande, werd de persoon van [NAAM 9], opgespoord aan de [adres 2], alwaar zij werd aangetroffen.
(…)
Uit het verder gesprek, werd ook duidelijk, dat zij de persoon van [SLACHTOFFER], met wie zij volgens zeggen, langer dan een jaar een liefdesrelatie heeft, op zondag 04 augustus 2013, tegen 23.30 uur, voor het laatst heeft gezien. Zij had volgens eigen zeggen nog ruzie met hem gehad, daar hij haar op de hoogte had gebracht, dat hij de dag daaropvolgend naar [district 2] zou afreizen.
(…)
Volgens haar zeggen was, zij tegen 23.30 uur van dezelfde avond naast hem in slaap gevallen en dat zij tegen 05.00 uur van maandag 05 augustus 2013 wakker was geworden en had ontdekt, dat hij niet meer op bed lag. Het was haar bij die gelegenheid ook opgevallen, dat de bordeaux gelakte personenauto van het handelsmerk “Toyota, levin” niet voor de deur stonde geparkeerd.
(…)
[NAAM 9], deed zich op een bepaald moment, ook ontvallen, dat ene [verdachte], mogelijk ook meer van de dood van [SLACHTOFFER], moest afweten. Ze gaf aan, dat zij en [SLACHTOFFER], voor ongeveer zes (6) weken naast familie [VERDACHTE], aan de [polder 2] in het district, hebben gewoond. Verder, dat het haar in die periode was opgevallen, dat [SLACHTOFFER], ietwat te intiem bezig was met de vrouw van [VERDACHTE]. Hij bracht volgens haar zeggen, teveel tijd met meerbedoelde vrouw door, en wel op momenten waarop haar echtgenoot en kinderen, niet thuis waren. Het laatste is volgens haar de reden geweest, dat zij het besluit had genomen om van dat adres te verhuizen en zich weer te gaan vestigen aan de [adres 2] in het district. Volgens haar zeggen had de door haar bedoelde [VERDACHTE], lucht gekregen van de bezoekjes van [SLACHTOFFER], aan zijn woning en dat hij in duidelijke bewoordingen aan derden zou hebben verteld, dat hij daarvoor niet gediend was. Volgens [NAAM 9], verscheen [VERDACHTE] voornoemd op woensdag 07 augustus 2013 heel onverwachts op haar werkplaats, zijnde de Surinaamse Post Spaarbank, om naar [SLACHTOFFER], te vragen. Het was volgens [NAAM 9], nooit eerder voorgevallen, dat [VERDACHTE], haar ter plaatse was komen opzoeken en werd die handeling, als zeer vreemd door haar bestempeld. Ook vanwege het feit, dat hij haar ter plekke had omhelst en had aangegeven, dat hij dacht, dat zij en [SLACHTOFFER] nog boos op hem waren, terwijl er volgens haar niks tussen hen was voorgevallen en bij die gelegenheid ruzie werd gemaakt. Hij zou haar bij die gelegenheid hebben voorgehouden, dat hij hem al geruime tijd telefonisch niet kon bereiken. Nadat zij hem had voorgehouden, dat hij naar [district 2] was afgereisd, verliet hij de plaats zonder achterlating van een boodschap voor [SLACHTOFFER] voornoemd.
(…)
Het onderzoek voortzettend, werd de persoon van [NAAM 9], omstreeks 13.20 uur overgebracht naar het lijkenhuis van het [ziekenhuis], alwaar het ontzielde lichaam aan haar werd getoond. [NAAM 9], kon het lijk niet herkennen aan het gezicht en postuur, maar wel aan de tatoeages, die zij bij eerdere ondervraging had beschreven, dus op de hals en rechterbovenarm.”
Proces-verbaal d.d. 20 augustus 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door avp Miralam, F. betreffende resultaat van een onderzoek naar het voorkomen van bloesporen.
“ De bromfiets is in beslag genomen bij de verdachte [verdachte].
Er werden hierbij luminescenties waargenomen op:
De linker voorschokkenbreker
Op en onder de voorste staaf van het frame
Op de benzine toevoerslang
Op de plastieke verkasting van het frame onder de zitting en benzine tank
Op het versnellingshendel
Op de plastieken zak op de achterzitting
Over de gehele motorkap
Op de linker schokkenbreker
Naar aanleiding van het verkregen onderzoeksresultaat ….. kan gesteld worden dat de aangetroffen opgedroogde substanties bloedvoorkomens en wel menselijke bloedvoorkomens zijn.”
Proces-verbaal d.d. 2 september 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door avp Miralam, F. betreffende resultaat van een onderzoek naar het voorkomen van bloesporen in de woning.
“Naar aanleiding van het verkregen onderzoeksresultaat ….. kan gesteld worden dat de aangetroffen verkleuringen op de vloer aan de rechterachterzijde van de koelkast, op de treden van de trap en de steunbalk en op de kinderbalk aan het plafond bloedvoorkomens en wel menselijke bloedvoorkomens zijn.”
Het proces-verbaal betreffende het verhoor van Miralam, F., van de afdeling FO, d.d. 3 april 2014 bij de rechter-commissaris tijdens het Gerechtelijk Vooronderzoek:
“Ik ben samen met de collegae Djamad en Mangal afgereisd naar [district] voor het onderzoek. We hebben samen het onderzoek verricht op deze bromfiets.
Op uw vraag zeg ik, dat ik twee processen-verbaal heb opgemaakt, te weten:
1. betreffende het onderzoek op de bromfiets
2. betreffende het onderzoek in de woning.
Terugkomend op het onderzoek verricht op de bromfiets, deel ik u mede dat het resultaat was dat er sporen van menselijk bloed zijn gevonden op verschillende delen van de bromfiets aan de linkerzijde. Ik verwijs u naar het proces-verbaal, dat ik ter zake heb opgemaakt. In het proces-verbaal zijn ook foto’s toegevoegd waar de menselijke bloedsporen zijn gevonden.
De bromfiets werd in beslag genomen toen wij onderzoek daar verrichten. Het bevond zich in een bergruimte van het politiebureau te [district 1]. De bloedsporen bevonden zich vanaf de voorste modderkap tot de achter modderkap. De plaatsen waar de sporen zijn aangetroffen op de bromfiets zijn van dien aard dat je niet kan zeggen dat verdachte een letsel heeft opgelopen of dat het van een aanrijding is. De concentratie van bloedsporen was verspreid over de linkerzijde van de bromfiets en wel niet te hoog. Je zou het kunnen benoemen als bloedspatten patroon van sporen.
Op foto 29 aangehecht aan het proces-verbaal, die ik heb opgemaakt op zondag 25 augustus 2013 is te zien dat de testkit heeft gereageerd op menselijk bloed.
Ten aanzien van het onderzoek dat wij hebben verricht in de woning refereer ik ook naar het door mij opgemaakt proces-verbaal.
De sporen van menselijk bloed zijn gevonden op de vloer aan de rechter achterzijde van de koelkast, op de treden van de trap en de steunbalk en op de kinderbalk aan het plafond. Ik wil u erbij vermelden dat dit onderzoek drie dagen heeft geduurd.”.
Het proces-verbaal d.d. 30 oktober 2014 betreffende de gehouden descente op de plaatsdelict ([polder 2] in het [district 1]), met fotomateriaal, op ambtsbelofte opgemaakt door de buitengewoon agent van politie, Miralam Faraiza:
“Op foto 1 is de woning van de verdachte te zien. Het betreft een hoogbouw woning welke gedeeltelijk uit steen en gedeeltelijk uit hout is opgetrokken. Vanuit de straat is er een houten brug naar het erf toe. Het erf is niet omrasterd. Aan de achterzijde van het erf zijn er rijstvelden. Ook zijn er verschillende vruchtbomen op en rondom het erf. Aan de rechterzijde vanuit de straat bekeken is er een afdakje waaronder er een tractor is geplaatst. Ook aan de achterzijde van de woning is er een afdakje.
Foto 2 en foto 3: Volgens de verdachte stond het voertuig van het slachtoffer, dat naderhand afgebrand is aangetroffen, op het erf aan de linkerzijde. Het voertuig stond met front naar de straatzijde met draaiende motor.
Foto 5: De bovenverdieping van de woning van de verdachte is verdeeld in vier (4) kamers, een woonkamer en een balkon. In de kamer, sliepen de verdachte, samen met de medeverdachte en hun drie kinderen. De kinderen sliepen op een matras op de vloer, met hun hoofd aan de zijde van de klerenkast.
Foto 6: De verdachte gaf aan dat zijn vrouw (medeverdachte) sliep en dat hij bezig was op het internet met zijn telefoontoestel van het merk “LG”. Verder gaf hij aan dat hij iets hoorde lopen op het dak en dacht dat het om een awarie ging. Later hoorde hij iemand lopen in het huis. Hij stond op van het bed, liep naar de trap toe, keek naar beneden en zag niets. Hij liep toen naar het raam, schoof het gordijn open en keek naar buiten. Hij zag niets buiten.
Foto 7: Volgens de verdachte waren er toen geen houten latten (horizontaal en verticaal) aan het raam bevestigd.
Foto 8: De verdachte liep toen terug naar zijn slaapkamer. In de deurnaad van de kamer, aangeduid met pijl B op foto 8, zag hij een lichtschijnsel. Hij liep toen terug naar het raam en pakte een balk die onder het raam was gezet. Met de balk in zijn hand, sloeg hij met zijn ellebogen tegen de wand van de kamer vanwaar hij het schijnsel zag.
Foto 9: Plotseling zag hij iemand in het zwart gekleed voor hem staan.
Hij sloeg de persoon met de balk aan het hoofd en de nek. Volgens de verdachte viel de persoon voor de trap. Hij bracht hem weer slagen toe waardoor hij van de trap viel.
Ook verklaarde de verdachte dat de persoon die hij had geslagen op de trap, moet hebben gerend naar beneden. Toen de persoon op de vloer beneden lag, liep de verdachte ook naar beneden.
Volgens de verdachte zou de persoon het huis zijn binnengekomen via het raam bij de trap.
Voor de trap beneden zag de verdachte de persoon liggen met het hoofd richting straat, de [adres 1] , en benen richting achterzijde woning.
De verdachte sprong over de persoon heen, om naar de schakelaar te gaan, om het licht aan te doen. Verder gaf de verdachte aan dat er een houwer naast de vitrine kast was.
Foto 11: Volgens de verdachte was de bromfiets, die door de politie in beslag is genomen, bij de deur, vanuit de straat bekeken aan de rechterzijde.
De verdachte verklaarde dat het licht niet aan was en hij de deur niet kon openmaken.
Daar de verdachte het gevoel kreeg dat er iemand achter hem stond, keerde hij zich om, zag een glinsterend voorwerp, en hoorde de uitlating “mo djoek joe kierie”. Als reactie hierop pakte hij de houwer en maakte twee zwaaiende bewegingen.
Volgens de verklaring van de verdachte maakte hij de deur van de keuken daarna open en ging naar buiten.
Foto 12: Vanuit het terras beneden zag de verdachte een voertuig, met draaiende motor en open kofferbak geparkeerd op het erf aan de rechterzijde van de woning, dus het belendend perceel, bekeken vanuit de straatzijde.
De verdachte keerde volgens zijn verklaring terug naar de keuken en maakte het licht aan. Hij zag het slachtoffer op de buik liggen. Het slachtoffer was in het zwart gekleed en ongeschoeid. Daar herkende hij de persoon als te zijn het slachtoffer [slachtoffer].
Foto 13, 14 en 15: De verdachte [verdachte] keerde het slachtoffer om, hield hem aan zijn handen, liep achteruit en sleepte het slachtoffer naar het voertuig toe.
In de kofferbak van het voertuig zag de verdachte touw. Hiermee had hij de handen van het slachtoffer vastgebonden. Hij hield het slachtoffer aan zijn broeksband vast en laadde hem in de kofferbak.
Hierna liep de verdachte terug naar de keuken en maakte een deel van de vloer waar er bloed lag schoon. De kledingstukken die hij heeft gebruikt, plaatste hij ook in het voertuig. Hij verbrandde de kledingstukken samen met het voertuig.
Na het slachtoffer in het kanaal te hebben gedumpt kwam de verdachte terug naar huis en maakte de vloer en het plafond schoon.
Foto 16 en 17: De kledingstukken en andere spullen die hij had gebruikt om de vloer en het plafond schoon te maken heeft de verdachte in het kanaal dat voorlangs zijn woning loopt, en wel evenwijdig aan de [adres 1], gedumpt.
Foto 18 en 19: Volgens de verdachte zou het slachtoffer in een manjaboom aan de achterzijde van de woning hebben geklommen. Via deze manjaboom zou hij op het dak zijn gekomen en vervolgens bij het raam, via welk hij de woning zou hebben moeten betreden.”
Het proces-verbaal van het verhoor van de [getuige 1], d.d. 11 april 2014 bij de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek:
“Ik ben werkzaam bij de recherche unit van het Korps Politie Suriname te [district 1].
Op 8 augustus 2013 is een lijk gevonden en naderhand is gebleken dat het lijk het stoffelijk overschot betrof van de persoon van [slachtoffer]. In die periode is een mevrouw, genaamd [naam 9], geweest op het politiebureau. Zij had een buitenechtelijke relatie met de persoon [slachtoffer]. In haar verklaring had zij aangegeven dat [slachtoffer] contact had met ene [verdachte], althans dat hij vaak aan huis ging bij [verdachte], ook al was hij niet thuis. Voornoemde [naam 9] concludeerde daaruit dat [slachtoffer] mogelijk een relatie had met de vrouw van [verdachte]. Voorts werd door de politie rekening gehouden met de mogelijkheid dat [verdachte] van deze relatie afwist en dat hij daarom mogelijk verantwoordelijk kon worden gesteld voor de gewelddadige dood van [slachtoffer].
Nadat de hulpofficier overleg had gepleegd met de officier van justitie ben ik tezamen met andere opsporingsambtenaren op zaterdag 10 augustus 2013 geweest ten huize van [verdachte] aan de [adres 1] in de [polder 2] in [district 1].
[verdachte] is toen kort gezegd aangehouden en kort ondervraagd, waarna met zijn toestemming en in zijn tegenwoordigheid een onderzoek werd verricht in zijn woning. De woning betreft een hoogbouw woning. In de keuken, die zich bevindt in de benedengedeelte van de woning zijn er een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen, zoals een houtenknuppel, een vlijmscherpe houwer, werpnetten, een paar hoge schoenen (zgn bootsmodel), een jeansbroek van het merk G-star en drie stuks mobiele toestellen.”
De verklaring van de [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting van 02 oktober 2014:
“Ik ben betrokken geweest bij het onderzoek in deze zaak.
Ik ben eveneens geweest bij de aanhouding van de verdachte. Ik ben met leden van de afdeling F.O. geweest bij de woning van de verdachte.
(…) Er zijn tijdens het onderzoek door de Recherche goederen in beslag genomen, waaronder: een stuk steen, een houwer/een metalen pijp, een keukenmes. Op de houwer zaten er bloedsporen.
Ik was samen met Inspecteur [naam 11]. Er zijn ook visnetten en een knuppel in beslaggenomen. Het onderzoek in de woning heeft 2 á 3 dagen in beslag genomen. Wij zijn ook op het achtererf van de woning geweest.
Verder zijn er een paar laarzen in beslag genomen. De verdachte verklaarde dat hij die laarzen van een familielid had gehad.
(…) Wij hebben die goederen in beslag genomen, nadat het lijk was gevonden.”
De verklaring van de getuige, [naam 8] majoor van politie, afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 juli 2014:
“Ik heb op verschillende momenten onderzoekingen in deze zaak verricht. Ik heb verhoren van de verdachten afgenomen.
Ik ben op 9 augustus 2013 naar [district 1] geweest nadat wij het bericht hadden ontvangen dat er een lijk was aangetroffen. Ik ben er geweest om assistentie te verlenen.
Daarna kregen wij het bericht dat er een voertuig was aangetroffen, dat verbrand was. Naar aanleiding van de nummerplaat hebben wij de eigenaar van het voertuig kunnen achterhalen.
Het lijk was onherkenbaar verbrand. Het lijk werd bij het [kanaal] aangetroffen op 8 augustus 2013. Er zijn aldaar geen sporen aangetroffen.
Bij de aanhouding van de verdachte [verdachte] werden er een paar zaken in zijn woning aangetroffen. Het bloed in de woning bleek na onderzoek van de afdeling F.O. dat het om menselijk bloed ging. Voorts zijn na de aanhouding van de verdachte [verdachte] in zijn woning enkele zaken aangetroffen en in beslaggenomen zoals een houwer, een knuppel, een chasnet, althans touw van die chasnetten.
Op die houwer waren er donkere plekken. Rekening houdende dat het slachtoffer is gehakt, is die houwer in beslag genomen.
Er is ook in die periode van 20 augustus 2013 een bromfiets in beslag genomen.
De in beslag genomen goederen zijn door de afdeling Forensische Opsporing [district] belicht om te weten als er menselijke bloedsporen op de goederen waren.
Wij hebben de verdachten geconfronteerd met het menselijk bloed op de goederen. De verdachten hebben verklaard dat het bloed vermoedelijk afkomstig was van vis/vlees/ de hond en eventueel “kamrawentje’.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen werden de verdachte [verdachte] en zijn vrouw afzonderlijk gehoord. Ze gaven beiden uiteenlopende verklaringen, die niet schenen te kloppen.
Bij een nader onderzoek thuis bij de verdachte werden bloedsporen op een bromfiets aangetroffen. Van de afdeling F.O. kregen wij te horen dat het om menselijk bloed ging.
Ik heb onderzoekingen verricht bij het huis van de verdachte. Ik heb geen sporen van een auto bij verdachte thuis aangetroffen. Het onderzoek heeft niet uitgewezen hoe het voertuig aan de [weg 4] is aangekomen.”
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 13 december 2013 betreffende het onderzoek naar biologische sporen en DNA-ondezoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot van [slachtoffer] in het [district] op 8 augustus 2012, opgemaakt naar waarheid door de NFI- deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dr. J. Warnaar, waarin genoemde NFI- deskundige onder meer het volgende vermeld:
“Onderzoek naar biologische sporen:
Alle bemonsteringen en stukjes textiel zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In de bemonsteringen AAGK3598NL en AAGK3599NL en op alle stukjes textiel is bloed aangetroffen. In de bemonstering AAGK3600NL is geen bloed aangetroffen.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAGK3598NL#01een bemonstering (met bloed) van een bromfiets
AAGK3599NL#01een bemonstering (met bloed) van een motorkap
AAGK3600NL#01een bemonstering (zonder bloed) van een toevoerslang
AAGK3601NL#01een donkerkleurig stukje textiel (met bloed) van een linkerschoen
AAGK3601NL#02een lichtkleurig stukje textiel (met bloed) van een linkerschoen
AAGK3602NL#01een donkerkleurig stukje textiel (met bloed) van een rechterschoen
AAGK3602NL#02een lichtkleurig stukje textiel (met bloed) van een rechterschoen
AAGK3603een tand van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (geboortedatum)
AAGK3604een referentiemonster botweefsel van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]
Van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] is geen referentiemateriaal ontvangen. De DNA-profielen van de verdachten zijn daarom niet betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van de aangeleverde referentiemonsters tand AAGK3603NL en botweefsel AAGK3604NL van het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van het sporenmateriaal.
Van het materiaal in de bemonstering AAGK3600NL#01 van een toevoerslang is geen DNA profiel verkregen.
Van het bloed in de bemonsteringen AAGK3598NL#01 van een bromfiets, AAGK3599NL#01 van een motorkap, AAGK3601NL#01 en AAGK3601NL#02 van een linkerschoen en AAGK3602NL#01 en AAGK3602#02 van een rechterschoen zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] AAGK3603NL/AAGK3604NL. Dit betekent dat het bloed in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer].
De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in elk van de bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man match met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.”
De verklaring van de getuige-deskundige, P. Tjin Liep Shie, afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2014:
“ De inbeslag genomen sporen in deze zaak zijn veilig gesteld. Het moment waarop de sporen aan mij zijn overgedragen, worden ze in een brandkast opgeslagen, waarvan ik alleen de sleutels heb.
De sporen moeten op een donkere en droge plaats worden opgeslagen.
De sporen zijn aan N.F.I. in Nederland overgedragen. Het Nederlands Forensisch Instituut hanteert zeer strenge criteria.
De deskundige Miralam praat over verkleuringen. Dat is een identificatie test. Er is een voorgeschreven methode (steriel watten staaf) welke gebruikt wordt om de aangetroffen sporen in beslag te nemen. Die worden dan opgestuurd naar Nederland tijdens het vooronderzoek. Ik heb het opgestuurd rapport ook gelezen. Daarin staat dat het om menselijk bloed gaat en ook expliciet van wie het bloed afkomstig is. Het opgestuurde materiaal blijft in Nederland. Het resultaat wordt opgestuurd naar Suriname.”
Het proces-verbaal d.d. 09 augustus 2013, betreffende het verhoor van [naam 9], welk proces-verbaal door de agent van politie 2e klasse, [naam 12], op ambtseed is opgemaakt:
“De vraag wordt aan mij gesteld wanneer ik [slachtoffer] voor het laatst gezien heb en verklaar ik aan u, dat ik op zondagavond 4 augustus samen met hem en mijn dochter thuis was. (…)
Diezelfde dag nog vertelde hij mij dat hij de volgende dag naar [district 2] moest om zijn “ding” te gaan doen. Ik was het niet hem eens en wilde samen met hem pas op woensdag naar [district 2] afreizen. Hij hield voet bij stuk dat hij naar [district 2] moest waarna wij tegen 23.30 uur zijn gaan slapen. (…)
De volgende ochtend werd ik precies tegen 05.00 uur wakker en merkte dat hij weg was zonder mij te groeten. (…)
U vraagt aan mij wat voor kleding hij voor het laatst aan had en verklaar ik aan u, dat ik niet precies weet wat hij aan had toen hij wegging aangezien ik nog sliep. U vraagt aan mij wat voor kleding hij de nacht tevoren aan had en geef ik u te kennen dat hij een blauwe lange jeansbroek aan had met grote zakken aan de zijkant. Hij had een witte trui aan met blauwe opschrift “PAIS”. In ieder geval kan ik u vertellen dat de kleding die hij de nacht tevoren aan had niet thuis meer te zien was en denk ik dat hij met dezelfde kleding is vertrokken.”
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige, [naam 9], d.d. 25 april 2014 bij de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek:
“Ik ben vaker met [slachtoffer] geweest thuis bij [verdachte]. [verdachte] was onze buurman toen ik aan de [polder 2] woonde. De vrouw van [verdachte] werd [medeverdachte] genoemd. Naderhand heb ik begrepen dat zij [medeverdachte] is geheten.
Wij hebben ongeveer twee maanden gewoond op het adres aan de [polder 2]. Uit financiele overwegingen zijn wij terug verhuisd naar de [adres 2]. Ik had een idee dat [medeverdachte] en [slachtoffer] iets met elkaar hadden, omdat zij zodra wij daar op bezoek gingen, zij [slachtoffer] aan zijn lichaam betastte. Bij die gelegenheden zag ik dat [verdachte] vals keek naar [slachtoffer]. Met vals bedoel ik dat het leek alsof hij geïrriteerd was door het gedrag van die twee. Ik heb [slachtoffer] daarom geadviseerd om liever niet meer thuis bij [verdachte] te gaan.
Op uw vraag of [slachtoffer] een relatie met [medeverdachte] had, zeg ik u dat ik dat niet precies weet, maar aan de hand van de manier waarop [medeverdachte] met [slachtoffer] bezig was kwam de gedachte wel bij mij op.
[slachtoffer] heeft mij ook een keertje verteld, dat [medeverdachte] haar seksueel leven met haar man genaamd [verdachte] aan [slachtoffer] toevertrouwde. Zo vertelde [slachtoffer] mij, dat [medeverdachte] hem zou hebben verteld dat zij en haar man slechts een keer per de maand seks me elkaar hadden.
Aan [naam 13], dat is de vrouw die woonde achter het huis welke wij hadden gehuurd en tevens de verhuurder van het huis was had ik wel als reden voor de verhuizing gegeven, dat ik een vermoeden had, dat [slachtoffer] een verhouding had met [medeverdachte].
Op uw vraag of [slachtoffer] vaker telefoontjes kreeg nadat wij terug waren verhuisd naar de [adres 2], antwoord ik u bevestigend. [medeverdachte] belde steeds op de mobiele telefoon van [slachtoffer]. De telefoontjes kwamen merendeels in de nachtelijke uren. Soms 12.00 uur ’s avonds of 01.00 uur in de ochtend.
Op uw vraag zeg ik, dat ik het vreemd vond dat [verdachte] mij op woensdag 7 augustus 2013 was komen opzoeken op het werk.
Hij heeft mij toen gevraagd hoe het met mij gaat en of wij boos op hem zijn, omdat wij volgens hem lang niet thuis bij hem zijn geweest. Ik heb dat ontkend. Vervolgens vroeg hij mij of ik contact met [slachtoffer] had. Hierop reageerde hij door mij te vragen hoe ik dan contact met [slachtoffer] had.”
De verklaring van de getuige, [echtgenote slachtoffer] afgelegd ter terechtzitting d.d. 02 oktober 2014:
“(…) Ik was met [slachtoffer], (slachtoffer) getrouwd in het jaar 2011. [slachtoffer] is in december 2012 naar het [district 1] vertrokken om er te werken.
(…) Als [slachtoffer] in de bij mij in de stad was kreeg hij telefoontjes en hij werd eens boos. Hij zei later tegen mij dat een manspersoon het vermoeden had dat hij en relatie zou hebben met zijn vrouw.
Een vrouwspersoon belde hem ook vaker op. Ik weet wel dat het om een Hindoestaanse vrouw ging. Dat kon ik afleiden uit de woorden die [slachtoffer] sprak tegen de Hindoestaanse vrouw.”.
De verklaring van de [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2014:
“Ik ken de verdachte [verdachte] vanaf mijn jeugd. Ik had [verdachte] benaderd om naar Apoera te gaan, om samen met mij naar een defecte machine te gaan kijken. Dat was omstreeks 4 augustus 2013.
Ik heb op 1 augustus 2013 de afspraak met de verdachte [verdachte] gemaakt om naar Apoera te gaan. Ik heb de verdachte [verdachte] op 4 augustus 2013 thuis opgehaald voor 7.00 uur in de ochtend. Er was ook nog een andere arbeider bij. Ik heb hem weer thuis afgezet.
Het enige wat ik kan verklaren is dat ik [verdachte] thuis heb opgehaald en dat de reis op die dag naar Apoera niet is doorgegaan.”
De verklaring van de [getuige 3], afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2014:
“ (…)In dit geval gaat het om de gegevens van de telefoonnummers [nummer 2 ] van de familie [verdachte] en [nummer 3] van het slachtoffer.
Er is contact geweest tussen deze 2 nummers.
Familie [verdachte] heeft gebeld naar het slachtoffer.
Op 3 augustus 2013 tijd 09.20 uur misscall. De beller en ontvanger waren beiden op locatie. [polder 2];
Er hebben op dat moment 3 contacten plaatsgevonden. Het 3e gesprek heeft 25 seconden geduurd en de locaties waren verschillend, namelijk de ontvanger bevond zich te [plaats 1] in [district 1];
Op dezelfde dag heeft de familie [verdachte] 2 miscalls geplaatst op het nummer van het slachtoffer. Er bevinden zich in [district] 1 meerdere masten. Als de ene overbelast is, gaat de call registratie naar een andere mast. Als alle masten overbelast zijn, krijgen we een “call fail”. De gesprekken tussen de 2 nummers duurden niet lang. Er zou sprake kunnen zijn van miscalls. Er is op 3 augustus 2013 op verschillende tijdstippen gebeld met het nummer van de familie [verdachte] naar het nummer van het slachtoffer. Er is een gesprek van ±48 seconden.
Er is op 5 augustus 2013 om 01.47 uur gebeld door het slachtoffer naar familie [verdachte] en het gesprek duurde 1.02 minuten, de locatie was van [polder 1]. Verder zijn er op verschillende momenten gesprekken gevoerd op bovengenoemde datum.”
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 02 oktober 2014;
“Ik heb het feit gepleegd. Ik had eerst ontkend.
Ik heb een gezin te verzorgen. Als ik het feit beken, komt het misschien in mijn voordeel uit.
Ik kende [slachtoffer] sedert het jaar 2010. Ik heb hem in het binnenland leren kennen. Ik zag hem in het jaar 2013 naast mij wonen. Ik herkende hem niet meer.
Hij kwam thuis bij mij en wij maakten opnieuw kennis met elkaar. We spraken met elkaar en ik liet hem samen met zijn vrouw, kennismaken met mijn vrouw.
Wij, [slachtoffer] en ik hadden geen hechte band. [slachtoffer] is in totaal 4 keer thuis bij mij geweest. Ik heb [slachtoffer] 1 augustus 2013 voor het laatst gezien bij de brug.
Op 10 augustus 2013 hoorde ik dat er een lijk was gevonden in het kanaal. Ik werd toen voor de 1ste keer gearresteerd. Ik beken dat ik het gedaan heb.
[slachtoffer] heeft in mijn huis ingebroken. Ik heb hem vermoord en ik heb die auto verbrand.
Dat voertuig is ergens anders gevonden. [slachtoffer] woonde naast mij, maar hij is op gegeven moment verhuisd. [slachtoffer] is op 4 augustus 2013 thuis bij mij geweest. Hij had aan mij gezegd dat hij naar de stad zou gaan. Ik weet het zeker, omdat ik op 3 augustus 2013 jarig was en hij is niet op mijn jaardag geweest. Ik zou na mijn jaardag naar Apoera gaan om te gaan werken. Ik hoorde op 4 augustus 2013 dat het werk op Apoera niet meer door zou gaan. Op 4 augustus 2013 ging ik naar mijn koeien kijken. Ik kwam thuis en ging later slapen. Op een gegeven moment hoorde ik de honden blaffen. Dat was omstreeks 23.00 uur. Ik hoorde iets op het dak lopen. Ik ging kijken maar zag niets. Bij de kamerdeur, die tegenover mijn kamer stond zag ik het licht van een lamp schijnen. In die kamer bergen wij spullen op. De honden blaften niet meer. Ik zag het licht in die kamer niet meer. Ik pakte een balk, die bij het raam werd gezet. Een balk van 2 bij 3. Ik sloeg met die balk tegen de houtenwand. De deur van die kamer ging open, de scharnieren kraakten en ik probeerde de persoon, die te voorschijn kwam met die balk te slaan. De persoon viel op de vloer. Ik sloeg hem nog 2 keer met die balk. De persoon stond op en rende van de trap. Terwijl hij van de trap rende, schopte ik een bezemstok tussen zijn benen, waardoor hij kwam te struikelen.
Hij stond op en hield een mes voor mij. Ik kreeg niet de kans om het licht aan te maken. Ik trok een houwer en probeerde daarmee het mes weg te slaan. Ik kon op dat moment de politie niet bellen, omdat alle telefoons in de kamer waren.
Ik zwaaide met de houwer en er spatte bloed. Ik hoorde hem wel schreeuwen. Ik zag dat de persoon voor mij gevallen was. Zijn hoofd was van het lichaam. Ik maakte het licht aan. Ik zag dat het [slachtoffer] was. Ik keek naar buiten en zag zijn wagen buiten staan met draaiende motor.
De kofferbak van de auto stond open. Het rechter portier stond ook open.
Mijn vrouw en kinderen lagen op dat moment te slapen. Mijn vrouw had haar medicijnen gedronken. Ik liep 40 a 50 m naar zijn voertuig. Ik liep terug naar het lichaam, welke ik gekapt had. Ik pakte het lichaam op, maar het zat onder bloed en gleed steeds terug. Het lijk lag op zijn buik.
Het gevecht heeft zich in de keuken afgespeeld. Nadat ik hem gekapt had lag zijn hoofd naar de kant van de trap. Ik sleepte hem over die stenen vloer aan zijn handen naar buiten. Het hoofd hing aan zijn vel. Het lijk gleed steeds weg.
Mijn keuken zat onder het bloed. Ik heb niet kunnen zien hoe het bloed spatte, omdat ik het licht nog niet had aangemaakt.
Ik sleepte het lijk naar zijn auto die openstond, maar ik kon het niet in de kofferbak krijgen, omdat het steeds teruggleed.
Ik zag een groen stuk touw in de kofferbak. Ik bond hem daarmee vast en kon zodoende het lijk in de kofferbak plaatsen.
Ik bond zijn handen vast op zijn rug en tilde hem op, plaatste hem in de auto. Ik heb hem alleen opgetild en in de kofferbak gezet. Ik heb hem bij handen en borst vastgebonden.
Het lijk had geen kleren aan, omdat bij de worsteling de kleren van het lijf waren gescheurd. Toen ik het licht had aangemaakt zag ik wie het was.
[slachtoffer] was de enige persoon, die wist dat ik er niet zou zijn. Ik weet niet wat hij daar is komen zoeken. Nadat ik hem in de kofferbak had geplaatst ben ik terug naar huis gelopen. Ik ben toen het huis gaan schoonmaken. Ik ben naar de [plaats 2] gereden en gooide het lijk in het kanaal. Ik had het lijk over die brug getrokken en in het kanaal gegooid. Ik heb alle stoffen (lapjes) waarmee ik de keuken had schoongemaakt in het kanaal gegooid. Ik maakte het licht aan in de auto en zag de aansteker. In het handschoenenkastje vond ik papier. Ik plaatste het papier op de achterbank en stak de auto in brand. Toen de auto in brand stond ben ik weggelopen. Toen ik het lijk naar de auto sleepte heb ik dat op blote voeten gedaan.
Ik heb het huis voor 6.00 uur s’morgens met een desinfectant schoongemaakt.
Ik gooide steeds het water weg als er bloed in zat. Ik liep steeds naar de sluis om het water weg te gooien. Het was 2 minuten lopen naar de sluis. Ik ben daarna mijn koeien gaan melken. Toen ik weer naar huis was gekeerd, was mijn vrouw al wakker. Ik had in de keuken alleen de vloer schoongemaakt.
Nadat ik hem gekapt had zaten mijn kleren ook onder bloed. Ik heb mijn kleren in het kanaal gegooid. Mijn kinderen slapen met ons in de kamer.
Ik heb mijn hart gelucht. De advocaten hebben mij gezegd, dat als ik zou bekennen ik strafvermindering kan krijgen. Mijn vrouw heeft niets gedaan. Mijn vrouw heeft niets gehoord toen ik bezig was met [slachtoffer]. Zij heeft geen enkele handeling gepleegd ten opzichte van [slachtoffer].”
De nadere verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 09 januari 2015:
“Ik heb het slachtoffer vanuit de zijkant gekapt met een houwer.
Ik heb mij later afgevraagd wat het slachtoffer zou komen stelen.
Het slachtoffer is via het raam van boven gelopen, omdat beneden alles op slot zat. Het slachtoffer heeft via de manjaboom gelopen, is dan via het 2de raam de woning binnengekomen.
Ik had het slachtoffer na de slag in het donker nog niet herkend. Ik herkende wel iemand in het donker. Ik zwaaide in zijn richting met een balk.
Het slachtoffer ging de trap al rennend af. Het was op dat moment pikdonker. Ik stapte over het slachtoffer die op de trap zat.
Ik wilde het licht aanmaken. Ik zag in het donker een schaduw op mij afkomen. De persoon had een capuchon over zijn hoofd. Op dat moment stonden het slachtoffer en ik tegenover elkaar. Het slachtoffer zei: “mi o djoek joe kiri.”. Ik pakte die houwer, zwaaide ermee in de richting van het slachtoffer en rende naar buiten.
Ik stond buiten op hem te wachten. Toen hij niet naar buiten kwam, ging ik kijken en merkte ik dat ik hem had gekapt.
Het moet tussen 23.00 en 24.00 uur zijn geweest waarop het geval is gebeurd.
Ik ken [slachtoffer]. Hij heeft ongeveer 2 weken naast mij gewoond. Hij vroeg mij vaker naar spullen. Ik had geen vermoeden dat hij een relatie had met mijn vrouw.
Mijn vrouw heeft niets gehoord, omdat ze medicijnen gebruikt.
[slachtoffer] wist dat ik er niet zou zijn. Ik heb achteraf gedacht dat hij of was komen stelen of hij was bij mijn vrouw gekomen. ”
De verklaring van de getuige-deskundige, dr. M. Chan, afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2014:
“ Ik heb de obductie op het lijk van [slachtoffer] gepleegd. Als de deskundige een conclusie neemt is het op basis van hetgeen hij te zien krijgt.
Een kapverwonding wordt met kracht aangebracht. Doorsnijden geschied met minder kracht.
In dit geval heb ik geconstateerd dat het om een kapverwonding gaat. Bij doorsnijden heb je te doen met een zaagverwonding oftewel een onregelmatige snijvlak.
Dat is te zien aan de oppervlakte van de huid.
Een capuchon hoeft geen belemmering te vormen als men met een heel scherp voorwerp heeft gesneden/gekapt.
Je kan het niet helemaal uitsluiten dat het lijk in het kanaal tegen scherpe voorwerpen zou zijn aangekomen. Als ik kijk naar de wondreactie, betrof het hier een ontbindend lijk. Er zijn geen zwarte verwondingen op het lijk aangetroffen. Als de verwondingen voor de dood zijn aangebracht, dan krijg je zwarte verkleuringen en dat is hier niet het geval geweest.
Het zou kunnen zijn dat de verwondingen in het kanaal zijn ontstaan.
De verwondingen aan de hals zijn niet in het kanaal gebeurd en dat is van rechts naar links gebeurd. Iemand die een ander kapt doet dat met een bepaalde kracht. In dit geval moet het slachtoffer lager dan de dader zijn geweest. Het slachtoffer moet zich in een lagere positie hebben bevonden. Het was een neerwaartse kapbeweging (dus van boven naar onder).
Bij het openen van de schedel heb ik inwendige bloedingen geconstateerd (zwarte verkleuringen). Dus de conclusie is dat het bij leven van het slachtoffer is gebeurd. Letsels met onregelmatige wondranden zijn verwondingen door een stompvoorwerp toegebracht. Als de persoon zo een stomp krijgt bij het hoofd kan het zijn dat slachtoffer buiten bewustzijn raakt.
In dit geval moet het slachtoffer lager hebben gezeten toen de dader hem had gekapt, Als beiden op dezelfde hoogte zouden zijn, dan zouden er snijverwondingen zijn. Het slachtoffer moet in een lagere positie zijn geweest. Ook als het slachtofer aan het bewegen was zou je wel kunnen kappen. Als er gesneden wordt krijg je op de huid een rechte lijn.
Het slachtoffer had 12 steekverwondingen. Misschien dat in het kanaal scherpe voorwerpen lagen.
De doodsoorzaak is de bloeding via de hoofdslagader.
Het zou wel mogelijk zijn geweest om het lijk bij de armen vast te houden en te vervoeren. De dader kon gewoon de handen onder de oksels van het lijk hebben geplaatst om het lijk te vervoeren.
De dader moet achter het slachtoffer hebben gestaan, omdat er gekapt is van rechts naar links.”
Het obductieverslag van de patholoog anatoom, drs. M.P.K. Chan, d.d. 10 maart 2014, waarin de volgende uiteenzetting over de doodsoorzaak van het [slachtoffer] is gegeven:
“Hoofd:
Aan het hoofd werd een deel van de hals gezien. Het hoofd was gesepareerd van het lichaam. Het behaarde hoofd toonde kort geknipt haar. Rechts op het behaarde hoofd, 6m van de middenlijn werd een wond gezien van 12x12cm met onregelmatige wondranden. 1cm hiervan verwijderd richting het rechter oor werd een tweede wond gezien met een stervormig aspect, afm. 5,5x3cm. Ook hier waren de wondranden rafelig. Aan de rechter zijde van het voorhoofd, 3,5cm van de middenlijn en naar links werd een grote onregelmatige wond gezien van 9,5x7cm. Deze wond liep naar de buitenste ooghoek. In de middenlijn en naar links werd een grote wond van 9,5x7cm gezien. Ook hier waren de wondranden rafelig. Links op het voorhoofd, 5,5cm van de middenlijn en 9cm boven het linkeroog werd een verticaal verlopende wond gezien met onregelmatige wondranden, afm 5,5x1cm. 1cm naar achteren toe werd een dwarsverlopende wond met ook onregelmatige wondranden afm 5,5x1cm gezien. 1cm hiervan verwijderd naar de kruin toe een derde wond, deze lag 5cm van de middenlijn, afm. 7x1cm. Naar de buitenzijde toe richting het linker oor en 3cm van het laatstgenoemde werd een vierde wond met onregelmatige wondranden van 3,5×0,5cm gezien. 1cm hiervoor gelegen werd er een wond met een tranendruppel aspect gezien. De punt was richting kruin. De wond meette 5,5x2cm. Het achterhoofd toonde links, 5cm van de linker oorlel en 2cm van de middenlijn een wond met onregelmatige wondranden, afm. 5x1cm. Aan de rechter zijde, 2cm van de middenlijn en 2,5cm van het eerder beschreven stervormig letsel werd nog een wond met onregelmatige wondranden gezien, afm. 5×0,5cm. De hals toonde schuin onder de rechter-oorlel een tatoeage, afm. 2,5×2,5cm, vermoedelijk in de vorm va een kop van een ram (sterrenbeeld/)
Boven het linker oog werden nog 2 ovale verwondingen gezien met scherpe wondranden. De eerste was 3cm boven het oog gelegen en meette 3×0,3cm. De tweede lag 2cm hieronder en meette 3,5×0,5cm. De wondrand toonde een zwarte kleur als teken van wondreactie.
Ogen: deze waren niet te beoordelen vanwege verre staat van ontbinding.
Neus: 2cm onder de neusbrug werd een dwarsverlopende verwonding gezien richting de linkerwnag, afm. 3,5x1cm. Deze wond toonde scherpe wondranden. De rechter neusvleugel toonde tekenen van posmortale dierenvraat. In het tussenschot ter plaatse van het linker neusgat werden 2 kleine scherpe verwondingen gezien, beide met afm van 0,5×0,1cm. Rechts 2,5cm van de middenlijn van de neus werd een schuinoplopende scherpe verwonding gezien, afm.1.3×0,2cm. Op de rechter wang werden twee kleine scherpe verwondingen gezien. De eerste was 1,5cm onder het oog en had een schuinverloop van links boven naar rechts onder, afm 1×0,2cm. De tweede was 2,5cm verwijderd van het eerstgenoemde en 3,5cm van de re-neusvleugel, afm 0,7×0,2cm.
Mond: er werd vaag aan de bovenzijde van de bovenlip een kort snor gezien. De onderzijde van de kin toonde een kleine baard. De rechter zijde van de bovenlip ontbrak als gevolg van posmortale dierenvraat. Rechts onder in de kaak, 3,5cm van de middenlijn werd een wond gezien met onregelmatige wondranden, af. 4,5x3cm. Het gebit toonde opvallen puntige hoektanden. Rechts onder werd een vulling van de tweede grote kies gezien. De bovenkaak ontbrak zowel de linker als rechter tweede kleine kies. Voorts vulling van zowel de linker als rechter tweede grote kies. De lipbandjes waren intact. De lipbandjes toonden geen overtuigende mechanische letsels.
Bij inspectie van de onderzijde van de hals werd een stuk van de kraakbeen van de luchtpijp waargenomen. Deze toonde een scherpe wondvlak passend bij een snij/kapverwonding. Bij inspectie van de halswervels werd eveneens een schepe wondvlak gezien. De huid van de hals toonde eveneens scherpe wondranden met een zwarte verkleuring (wondreactie).
(…)
Linkerarm en been:
Aan de voorzijde van de linkerschouder werd een grote wond met scherpe wondranden gezien, afm. 10x7cm. De onderliggende spieren toonden een zwarte verkleuring. Ter plaatse van de wond meerder maden. De bovenarm toonde in het bovenste 1/3 deel op 10,5cm van de oksel een dwars verlopende wond aan de buitenzijde van de bovenarm, afm. 4x3cm. Deze toonde gedeeltelijk scherpe wondranden. 4,5cm van de laatstgenoemde verwonding werd aan de buitenzijde van de linker bovenarm in een gebied van 7x7cm een 8-tal verwondiinezien allen met een ovaalvormig aspect en scherpe wondranden. De grootste afm bedroeg 1,5×0,5cm. De kleinste afm bedroeg 0,7×0,2cm. 2 daarvan waren vermoedelijk oppervlakkige snijverwondingen en de overige vermoedelijk steekverwondingen. Aan de binnenzijde van de bovenarm en 9cm van de oksel weer in een gebied van 4,5x3cm twee verwondingen gezien met scherpe wondranden. De eerste meette 3x1cm. De tweed was 2cm hieronder gelegen en meette 1,5×0,7cm. De binenzijde van de bovenarm toonde op 6,5cm van de laatstgenoemde wond een derde wond, afm. 1×0,8cm. Ook deze wond toonde gedeeltelijk scherpe wondranden. De onderarm en hand toonden geen afwijkingen. Het bovenbeen, ondereen en de voet toonden geen mechanische letsels.
Halsgebied: er werd geen hals aan het lichaam gezien. De hals was aan het hoofd. De overgang borst naar hals gebied toonde een forse wond met scherpe wondranden. Afm. 15x18cm. Centraal in de wond waren zichtbaar de luchtpijp en halswervel met een scherpe wondvlak. De halsspieren toonden een zwarte kleur als tekenen van een wondreactie(bloed in ontbinding).
Borstgebied: (…)
Buikgebied:
Links onder in de buik, 4cm onder het niveau van de navel en 9cm van de middenlijn werd een horizontaal verlopende wond gezien met scherpe wondranden. Afm. 2,5x1cm (oppervlakkige snijwond). In de schaamstreek, het boven de basis van de penis werde op een rij drie wonden gezien. De eerste lag links, 5cm van de middenlijn en meette 4x2cm. De twwede lag net boven de basis van de penis en meette 2,5x2cm. De derde lag 5cm van de middenlijn en meette 2×1,5cm. Bij sonderen werd er geen steekkanaal naar de diepte waargenomen, het beeld past bij oppervlakkige snijverwondingen.
Rug:
De rugzijde toonde links, 2cm onder het niveau van overgang hals naar ruggebied in een gebied van 10x3cm 5 letsels met scherpe wondranden. De grootste afm bedroeg 2,5×1,3cm en de kleinste afm bedroeg 0,6×0,1cm. Deze waren vermoedelijk kleine oppervlakkige steekverwondingen. Gemiddelde sonde lengte bedroeg 3cm. In de middenlijn werd 1,5cm verwijderd van de verwonding van de halsstreek een 4-tal kleine verticaal verlopende groene huidtekeningen gezien vermoedelijk kleine streepvormige tatoeages in een gebied van 1×1,5cm. Overige delen van de rug geen afwijkingen.
(….)
Inwendig:
Schedel/hersenen:
De slaapspier rechts toonde tekenen van bloedingen. De verwondingen verspreid over het behaarde hoofd en aan de voorzijde van het voorhoofd toonde aan de onderzijde van het behaarde hoofd een gering zwarte verkleuring als teken van bloeding. Bij inspectie van de schedel werden geen duidelijke fracturen waargenomen. Na verwijderen van het schedeldak werd een papperige hersenmassa gezien met een normale grijs groene kleur. Daartussen geen duidelijke bloed. De schedelbasis toonde inwendig geen fracturen.
(….)
Mondbodem hals preparaat:
Inspectie van de mondbodem-hals preparaat toonde doorneming van het schildklierbeen net onder het niveau van de adamsappel (niveau 4e-5e halswervel). Voorts werd fractuur van de linkerhoorn van het schildklierkraakbeen waargenomen. Het tongbeen was intact. De rechter hoorn van het schildklier kraakbeen was intact. Beide vleugels van het schildklier kraakbeen toonden een scherpe wondvalk t.g.v. een kapverwonding. Voorts doorneming van de slokdarm te plaatse van de kapverwonding.
Bij het vergelijken van het stukje wervelkolom vast aan het hoofd met de wervelkolom van het lichaam werd een overeenkomst van de wondvlakken t.p.v de kapverwonding gezien. De kapverwonding had een iets schuinverloop van rechts boven naar links onder. Ter plaatse van de kapverwonding wer doorneming van de halsslagaderen, adreen en ruggemerg waargenomen.
Inspectie van de bovenarm t.p.v het schoudergewricht toonde de kop van het opperarmbeen (humerus) een oppervlakkig wond met scherpe wondranden. Afm. 1,5×1,5cm met een diepte van 0,7cm. 1,5cm hierboven toonde het schouderdak (acromion) een losliggend botfragment 3×1,5cm. Deze 2 verwondingen lagen in de richting van de kapverwonding van de hals. De ter-plaatse gelegen weke delen toonden een zwarte verkleuring a.g.v. een bloeding.
Samenvattend:
Het betreft een stoffelijk overschot van een man met tekenen van onthoofding.
Het overlijden is t.g.v. onthoofding a.g.v. een kapverwonding in de halsstreek.”
De door de arts drs. R. Ramjatan op beroepseed opgemaakte geneeskundige verklaring d.d. 8 augustus 2016 betreffende de bevindingen van het lijk dat is aangetroffen in het kanaal, in welke geneeskundige verklaring het volgende staat vermeld:
“ Een lijk aangetroffen in kanaal, waarbij het hoofd en het lichaam gescheiden. Het hoofd vertoond diverse kapwonden.
Geslacht: mannelijk en vermoedelijk van creoolse komaf.
NB: Het lijk is zonder kleren aangetroffen.”
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 augustus 2013, van de hierna in beslag genomen goederen van verdachte:
Een houtenknuppel, een houwer met bijbehorende zwartkleurige hoes en riem, drie (werp) visnetten (tjasnet), drie mobiletoestellen namelijk van de merken Nokia; Alcatel en LG. (alleen van het LG-mobieltoestel is niet voorzien van een simkaart), een zwarte hoge schoen (boots), een lichtblauwkleurige jeansbroek van het merk G-star.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 augustus 2013, van de hierna in beslag genomen goederen van verdachte:
Een paar (zwarte) hoge schoenen (KL-boots), vier jassen (jacks) respectievelijk twee groenkleurig, een lichtblauwe en een zwarte leren jas.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 augustus 2013, van de hierna in beslag genomen goederen van verdachte:
Een kindertrui vermoedelijk wit, met het opschrift “Baby”.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 augustus 2013, van de hierna in beslag genomen goederen van verdachte:
Een wit/crémegekleurde broeksdeel
9.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, namelijk dat hij op een niet ander aan te duiden tijdstip gelegen in de periode van 04 augustus 2013 tot en met
08 augustus 2013, in het [district 1]opzettelijk en met voorbedachte rade [SLACHTOFFER], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
– die [SLACHTOFFER] met een eindhout, één of meer slagen toegebracht aan het hoofd, althans het lichaam en
– die [SLACHTOFFER] aan de handen gekneveld enf
– die [SLACHTOFFER] met een houwer en mes, één of meer steek- en snij- en kapverwondingen toegebracht op het hoofd, althans het lichaam en
– met een houwer het hoofd van die [SLACHTOFFER] van het lichaam gescheiden,
tengevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de kantonrechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
10.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
10.1 Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
10.2Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
moord (art. 349 Sr).
11. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich beroepen op noodweer en noodweerexcess.Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het slachtoffer een indringer in de woning van de verdachte was.
Ter zake dit verweer oordeelt de kantonrechter als volgt.
Vaststaat dat het slachtoffer zich in de woning van de verdachte bevond. Dat het slachtoffer zich via het tweede raam aan de achterzijde van de woning de toegang tot woning van de verdachte zou hebben verschaft of zich zonder toestemming van de verdachte in de woning bevond, komt de kantonrechter ongeloofwaardig over.
De feiten en omstandigheden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting en de gehouden descente op oktober 2013 aan het licht zijn gekomen geven een indicatie dat het voor een derde in casu het slachtoffer onmogelijk was om zich van buitenaf via één der bedoelde ramen de toegang tot de woning van de verdachte te verschaffen. Met name zijn aan de binnenzijde op de raamkozijnen van beide ramen zowel horizontaal als verticaal houtenlatten bevestigd.
De verdachte op zijn beurt heeft, na geconfronteerd te zijn met dit gegeven, tijdens de descente verklaard dat hij de houtenlatten na het feit zou hebben bevestigd. Ook deze verklaring komt de kantonrechter ongeloofwaardig over. Bovendien, ook al zouden de houtenlatten ten tijde van het feit nog niet zijn bevestigd dan nog komt de verklaring van de verdachte alszou het slachtoffer zich eerst via de manjaboom op het afdakje hebben begeven en vervolgens vanuit het afdakje via het tweede raam de woning zou zijn binnengedrongen ongeloofwaardig over. Dit, omdat niet te verklaren is waarom het slachtoffer zou kiezen voor het binnentreden van de woning via het verst gelegen raam, zijnde het tweede raam, instede van het dichtstbijzijnd gelegen raam, zijnde het eerste raam dat op korte afstand verwijderd staat van de manjaboom.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden geven een indicatie dat het slachtoffer zich alleen op uitnodiging in de woning van de verdachte kon bevinden.Toen het slachtoffer zich in de woning bevond heeft de verdachte hem met een eindhout slagen aan het hoofd toegebracht, als gevolg waarvan het slachtoffer van de trap is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte met een houwer het hoofd van het lichaam van het slachtoffer gescheiden.
Volgens verklaring van de getuige deskundige bestaat de mogelijkheid dat een slachtoffer met slagen toegebracht aan het hoofd bewusteloos kan raken.Voorts heeft de getuige deskundige op grond van de bevindingen voortvloeiend uit de door hem gepleegde obductie op het lijk van het slachtoffer verklaard, dat de verdachte zich achter het slachtoffer bevond bij het scheiden van het hoofd van het lichaam van het slachtoffer met de houwer en het slachtoffer zich in een bukkende of knielende houding bevond. Deze verklaring van de getuige deskundige brengt de kantonrechter tot de slotsom dat het slachtoffer door de slagen kennelijk weerloos was en de verdachte gebruikmakend van de weerloosheid van het slachtoffer een houwer heeft genomen waarmede hij het hoofd van het slachtoffer van diens lichaam heeft gescheiden. Dat de verdachte werd aangevallen door het latere slachtoffer of dat deze op hem afkwam met een mes komt, gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig over. Welke handelingen het slachtoffer naar de verdachte toe heeft kunnen plegen heeft de kantonrechter niet kunnen toetsen, omdat de verdachte volgens zijn verklaring alle mogelijke hulpmiddelen na de daad heeft weggemaakt en de verdachte zelf geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven waarom hij die hulpmiddelen heeft weggemaakt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is voor de kantonrechter niet aannemelijk dat van een ogenblikkelijke aanranding waarbij de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed van verdachte geboden was, sprake kon zijn geweest. Daarom wordt het beroep op noodweer verworpen. Nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geweest, wordt ook het beroep op noodweerexcess verworpen.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat hij strafbaar is.
12. De strafoplegging
De vordering van de officier van justitie
De vervolging heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 15 mei 2015 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde, zijnde moord, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 15 jaren, met aftrek.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de eis van de vervolgingsambtenaar te veel en vraagt een lagere straf dan gevorderd is. Volgens het standpunt van de verdediging heeft het slachtoffer het geval uitgelokt en is de dood aan de schuld van het slachtoffer te wijten. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niemand in de nacht in de woning van een ander gaat, terwijl de verdachte vermoedt van een relatie met zijn vrouw
Ten aanzien van de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft het slachtoffer uitgenodigd in zijn woning en hem vermoord, omdat bij hem het vermoeden bestond dat het slachtoffer een relatie met zijn vrouw had. Toen het slachtoffer zich in de woning bevond, heeft de verdachte hem eerst enkele slagen met een eindhout op zijn hoofd toegebracht, als gevolg waarvan het slachtoffer van de trap naar beneden is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte het hoofd van het lijf van het latere slachtoffer met een houwer gescheiden. Dit, terwijl het latere slachtoffer zich weerloos in een gebukte of knielende houding bevond.
De verdachte heeft ervoor gekozen om steeds andere verklaringen af te leggen over de toedracht van het gebeurde en alle hulpmiddelen weggemaakt. Daarmee heeft de kantonrechter geen enkel inzicht kunnen krijgen in de beweegredenen die de verdachte tot het plegen misdrijf hebben gebracht en evenmin in wat zich precies in de woning van de verdachte heeft voltrokken. Het staat verdachte geheel vrij een dergelijke houding aan te nemen, maar het gevolg daarvan is wel dat de kantonrechter het moet doen met feiten zoals die haar zijn gebleken op basis van de bewijsmiddelen. Als gevolg van de proceshouding van de verdachte blijven voor de nabestaanden veel vragen onbeantwoord omtrent de aanleiding van dit handelen die tot de dood van hun dierbare heeft geleid.
Tevens neemt de kantonrechter mee dat de verdachte geen enkel berouw heeft getoond na het plegen van het feit door zich steeds erop te beroepen dat het slachtoffer een indringer in zijn woning was en zich twee dagen na het feit te begeven naar de werkplek bij de vrouw met wie het slachtoffer een relatie had om te vragen hoe het met het slachtoffer gaat, terwijl het slachtoffer niet meer in leven was.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De kantonrechter zal een zwaardere straf opleggen dan de straf die de vervolging heeft gevorderd, omdat de door de vervolging gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Alles afwegende komt de kantonrechter tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 (Achtien) jaar.
De in beslag genomen houwer en mes zullen verbeurd worden verklaard, omdat daarmee het misdrijf is gepleegd.
13.Toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9,11, 44, 50 en 349van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
14.Beslissing
De kantonrechter:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: moord;
Verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Veroordeelt verdachte tot :
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (Achtien) jaren,
Bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beveelt zijn gevangenhouding.
Bijzondere straf
Verklaart verbeurd het in beslaggenomen mes en de houwer.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in het derde kanton, mr. S.M.M. Chu, in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier, mw. L.J. De Rooy, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 november 2015.
Mw. L.J. De Rooymr.S.M.M. Chu