SRU-MTC-2017-1

  • Instantie Medisch Tuchtcollege (MTC)
  • Zaaknummer --
  • Uitspraakdatum 13 januari 2017
  • Publicatiedatum 04 september 2020
  • Rechtsgebied Tuchtrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het College verklaart de klacht gegrond en de persoon over wie geklaagd is, schuldig aan schending van zijn beroepsgeheim.
    In beginsel kunnen nabestaanden de arts niet van zijn geheimhoudingsverplichting ontslaan. Het is niet anderszins aannemelijk geworden dat er door of vanwege de nabestaanden toestemming zou zijn verstrekt teneinde medische informatie omtrent overleden patiӫnt te delen met derden casu quo dat zich een situatie zou hebben voorgedaan die een uitzondering op de regel zou rechtvaardigen.

Uitspraak

Beslissing van het Medisch Tuchtcollege inzake van:

A. [Stichting 1], gevestigd aan [adres] te [district],
B. [Stichting 2], gevestigd aan [adres] te [district], en
C. [Klager], wonende aan [adres] te [district], te dezen handelende in persoon, in zijn hoedanigheid van huisarts c.q. bedrijfsarts en als statutair vertegenwoordiger van klaagsters A en B, door wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
klagers,

tegen

[naam] chirurg, wonende aan [adres] te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. S.R. Ramrattansing, advocaat,
de persoon over wie geklaagd is,

Het Medisch Tuchtcollege, hierna te noemen het College, zitting houdende in het gebouw van de Griffie der Kantongerechten aan de Grote Combeweg no. 2 te Paramaribo;
Gezien de op 14 mei 2014 door de klagers ingediende klacht tegen [chirurg], het proces-verbaal van het gehouden voorlopig onderzoek d.d. 11 juni 2014 naar aanleiding van bovenvermelde klacht;

Ten aanzien van de feiten:

De klacht van de klagers houdt, zakelijk weergegeven, in dat klagers het College verzoeken de klacht gegrond te verklaren en de beklaagde een maatregel c.q. maatregelen op te leggen die het College in goede justitie geboden acht. Klagers beroepen zich op – kort gezegd – schending van het voor artsen geldende beroepsgeheim. De klagers hebben hun klacht bij het gehouden voorlopig onderzoek mondeling toegelicht terwijl de persoon over wie geklaagd is ondanks behoorlijke oproep daartoe niet is verschenen.

Ten aanzien van het recht:

Uit hetgeen de klagers en de persoon over wie geklaagd is naar voren hebben gebracht in het klaagschrift en de mondelinge toelichting daarop respectievelijk ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht, stelt het College het navolgende vast.

Bij schrijven d.d. 5 februari 2013 afkomstig van [persoon], [leidinggevende] van [werkgever], is aan klagers de mededeling gedaan dat hij, [leidinggevende] van [werkgever van patiënt], medische informatie heeft ontvangen van [chirurg]. In het schrijven stelt [leidinggevende] van [werkgever] het navolgende: “ Uit een verklaring van [chirurg] is gebleken dat bij opname bij de Spoedeisende Hulp bij [patiënt] als diagnose “ zeer waarschijnlijk maagperforatie “ was vastgesteld. Bij operatie bleek dat het ging om een langer bestaande maagperforatie welke niet is onderkend en een ernstige ontsteking van de buik te weeg heeft gebracht. [patiënt] is meerdere keren geopereerd omdat de infectie bleef aanhouden. Uit de informatie verkregen van de Chirurg blijkt dat de maagperforatie geruime tijd moet hebben bestaan, en de vraag rijst hoe dat kon gebeuren omdat [patiënt] vaker bij u op de Poli is geweest met dezelfde klachten. Dit verwijst naar een zekere nalatigheid. “

Blijkens het schrijven van de directeur van het Ministerie van Volksgezondheid is er op de SEH van het AZP helemaal geen “zeer waarschijnlijk maagperforatie” vastgesteld.

In de visie van de klagers heeft degene over wie geklaagd wordt zich vanwege uiteenlopende argumenten niet gedragen zoals het een goed medicus betaamt.

De persoon over wie geklaagd wordt bestrijdt voormelde zienswijze van de klagers onder aanvoering dat – verkort weergegeven en voor zover voor de beslissing van belang – hij met de uitdrukkelijke toestemming van de nabestaanden c.q. familieleden van de patiӫnt medische informatie heeft verstrekt aan [leidinggevende] van [werkgever]. Zulks blijkt uitdrukkelijk uit de hierbij in fotokopie overgelegde klachtbrief d.d. 19 december 2014 afkomstig van de familie van [patiënt], waarmee door hen een klacht is ingediend bij het Medisch Tuchtcollege tegen [klager] terzake grove nalatigheid gedurende de medische behandeling van [patiënt]. Hiermee heeft beklaagde het wettig en overtuigend bewijs geleverd dat hij nimmer het medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

Naar het oordeel van het College is de centrale vraag die partijen verdeeld houdt de vraag of de persoon over wie geklaagd wordt, [chirurg], al dan niet zijn beroepsgeheim heeft geschonden door informatie over [patiënt] aan [leidinggevende] van [werkgever] te verstrekken. Al hetgeen voorts is aangevoerd omtrent de wijze van behandeling van [patiënt] casu quo het al dan niet nalatig zijn geweest van [klager] voornoemd casu quo het al dan niet in strijd met de waarheid zaken te hebben aangehaald door [chirurg] voornoemd zijn in casu naar het oordeel van het College niet relevant gebleken. Het College zal derhalve voorbij gaan aan al hetgeen partijen dienaangaande hebben aangevoerd. Het geding zal in het onderhavig geval worden toegespitst op al dan niet schending van het beroepsgeheim door [chirurg] voornoemd aangezien klagers stellen daardoor schade te hebben geleden.

Het College stelt vast dat het beroepsgeheim de plicht is om te zwijgen over feiten en gegevens van derden die iemand bij het uitoefenen van zijn beroep te weten is gekomen. Het wordt ook wel zwijgplicht genoemd. Het gaat daarbij vooral om vrije beroepen. Het beroepsgeheim geldt niet als de betrokkene toestemming geeft om aan derden inlichtingen te verstrekken. In dit geding is betrokkene helaas komen te overlijden en in beginsel kunnen nabestaanden de arts niet van zijn geheimhoudingsverplichting ontslaan. Aangezien er uitzonderingen op deze regel mogelijk zijn zal het College in het hierna volgende nagaan of er in casu sprake is geweest van een situatie die een uitzondering rechtvaardigt.

Uitgaande van het voorgaande blijkt in dit concreet aan het College voorgelegd geval tussen partijen in confesso te zijn dat [chirurg] voornoemd medische informatie ten aanzien van [patiënt] heeft verstrekt aan [leidinggevende] van [werkgever] in zijn schrijven gedateerd 4-2-1913 (het College begrijpt: 4-2-2013). Volgens voornoemde chirurg had hij daartoe toestemming van de nabestaanden van voormelde patiӫnt maar naar het oordeel van het College is het voorgaande niet komen vast te staan. Immers betekent het indienen van een klacht door de nabestaanden bij het Medisch Tuchtcollege met daarin een passage omtrent het verlenen van toestemming aan [chirurg] voornoemd niet automatisch dat er reeds eerder toestemming is verstrekt door de nabestaanden aan de chirurg om medische informatie omtrent de overleden patiӫnt te delen met derden. Immers kunnen nabestaanden – zoals hiervoor reeds overwogen – de arts niet van zijn geheimhoudingsverplichting ontslaan. Die redenering loopt naar het oordeel van het College mank. Bij de behandeling van deze klacht is het voorts niet anderszins aannemelijk geworden dat er door of vanwege de nabestaanden van [patiënt] toestemming zou zijn verstrekt aan [chirurg] voornoemd teneinde medische informatie omtrent voornoemde patiӫnt te delen met derden casu quo dat zich een situatie zou hebben voorgedaan die een uitzondering op de regel zou rechtvaardigen. Het verweer van [chirurg] voornoemd dat hij de familie van [patiënt] in het kader van transparantie heeft geїnformeerd omtrent de nalatigheid van [klager] voornoemd doet aan het voorgaande niet af aangezien in de visie van het College thans de vraag aan de orde is of [leidinggevende] van [werkgever] al dan niet terecht door [chirurg] voornoemd is geїnformeerd en/of het voorgaande een uitzondering rechtvaardigt op de hoofdregel van het beroepsgeheim. Die situatie zou bij de behandeling van een eventuele klacht van de nabestaanden bij het College nader uitgediept dienen te worden waarbij [chirurg] voornoemd als eventuele getuige-deskundige gehoord zou kunnen worden. Het voorgaande is evenwel vooralsnog niet aan de orde gesteld.

Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. Het College acht de maatregel van een waarschuwing onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.

Beslissende:

Verklaart de klacht gegrond.

Verklaart de persoon over wie geklaagd is, [chirurg], schuldig aan schending van zijn beroepsgeheim.

Legt hem terzake de maatregel op van waarschuwing.

Aldus gegeven op heden, vrijdag 13 januari 2017 door: mr. A. Charan, Voorzitter, Dr. W. Jap Tjoen San en Drs. A. Bueno de Mesquita-Voigt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. E. van Genderen-Relyveld, secretaris.