- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer CIVAR no. 2025H00064
- Uitspraakdatum 20 april 2025
- Publicatiedatum 26 april 2025
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
In artikel 22 van de Grondwet is het recht neergelegd voor iedere burger om verzoeken in te
dienen bij een bevoegd gezag. Het standpunt dat de appellanten dat niet zouden mogen
doen als het een kwestie betreft de Kiesregeling aangaande, en dat slechts een politieke
partij een vordering in verband met de Kiesregeling zou mogen indienen, getuigt van een
onjuiste rechtsopvatting. Immers, het passief kiesrecht, dat in casu aan de orde is, komt de
appellanten toe en, indien zij van mening zijn dat hun recht wordt geschonden, zouden zij
daaromtrent een vordering moeten kunnen instellen bij de onafhankelijke rechter.De visie van de appellanten, dat door het niet individueel beslissen op hun verzoek tot
gevolg heeft dat hun verzoek stilzwijgend is goedgekeurd, vindt geen steun in het recht.
Integendeel is het in het bestuursrecht gangbaar dat, indien op verzoeken aan het bestuur
niet wordt geantwoord, dit beschouwd mag worden als een fictieve weigering.
De wet biedt geen ruimte aan het Hoofdstembureau om onderzoek te doen naar de
geldigheid van een handtekening. De politieke partijen moeten de lijsten indienen. Het
Hoofdstembureau moet controleren of de lijsten voldoen aan de wet. De wet heeft de
verzuimen limitatief opgesomd. Ook is bepaald dat bij dubbele kandidaatstelling geschrapt
moet worden. Hoe de dubbele kandidaatstelling tot stand is gekomen kan niet worden
onderzocht. Het standpunt van appellanten dat het Hoofdstembureau na de melding van de
vermeende vervalsing van handtekeningen onderzoek had moeten plegen vindt geen steun
in de Kiesregeling.
Eventuele vraagstukken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de beroepsinstantie
zullen, nu de procedures bij wet zijn vastgesteld, door een persoon of rechtspersoon die
daaromtrent iets aan de orde zou willen stellen, aan de wetgever moeten worden
voorgelegd. Van de wettelijke procedures kan niet worden afgeweken.
Het kort geding leent zich, gelet op haar aard niet voor diepgaand onderzoek naar het al dan
niet vervalst zijn van handtekeningen.Het Hof is van oordeel dat de NDP c.s. in dit kort geding niet aannemelijk hebben kunnen
maken dat de Hoofdstembureau’s onrechtmatig hebben gehandeld door het schrappen van
de kandidaten op grond van de wetsartikelen. Zij hebben ook niet aannemelijk kunnen
maken dat de President onrechtmatig heeft gehandeld door het besluit te nemen zoals
verwoord in de resoluties.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Civarno.2025H00064
20 april 2025
Vonnis in de zaak van:
A. DE POLITIEKE ORGANISATIE NATIONALE DEMOCRATISCHE PARTIJ, rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo,
B. [appellant sub B], wonende in het district Para,
C. [appellant sub C], wonende in het district Marowijne,
D. [appellant sub D], wonende in het district Coronie,
E. [appellant sub E], wonende in het district Sipaliwini,
hierna gezamelijk te noemen: “de NDP c.s.”,
hierna afzonderlijk te noemen: “de NDP, [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E]”,
gemachtigde voor allen: mr. N.U. van Dijk PG Dip CAMS AMLCA, advocaat,
appellanten in kort geding,
tegen
DE STAAT SURINAME, meer specifiek de hierna te noemen organen c.q. instituten, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
a. Het Hoofdstembureau Para, kantoorhoudende op het districtscommissariaat te Para,
b. Het Hoofdstembureau Marowijne, kantoorhoudende op het districtscommissariaat te Marowijne,
c. Het Hoofdstembureau Coronie, kantoorhoudende op het districtscommissariaat te Coronie,
d. Het Hoofdstembureau Sipaliwini, kantoorhoudende op het districtscommissariaat van Sipaliwini in Paramaribo,
e. Het Centraal Hoofdstembureau, kantoorhoudende te Paramaribo,
f. De President van de Republiek Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo,
g. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken, kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigden en gevolmachtigden: I.D. Kanhai BSc., mr. A.R. Baarh en mr. N.A.S. Ramnarain, advocaten en de heer N. Eskak, directeur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken,
hierna te noemen: “de Staat of het Hoofdstembureau, het CHS, de President of het Ministerie van Binnenlandse Zaken”,
geïntimeerde in kort geding.
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen op 17 april 2025 in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis (civarnummer 202501520) tussen de NDP c.s. als eisers en de Staat als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1. Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
• het proces-verbaal van de substituut-griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat door de NDP c.s. tegen genoemd vonnis hoger beroep is ingesteld;
• de pleitnota zijdens de NDP c.s., gedateerd 19 april 2025;
• het proces-verbaal van de mondelinge pleidooien van de gemachtigden en de vertegenwoordiger van de Staat, en de producties die zijn overgelegd tijdens de pleidooien;
• de conclusie tot uitlating over de overgelegde productie, zijdens de NDP c.s.,
• het proces-verbaal van de comparitie van partijen.
1.2 De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 De NDP heeft in maart 2025 haar kandidatenlijsten op DNA-, RR- en DR-niveau ingediend, waaronder de RR- en DR-kandidatenlijsten voor de districten Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini.
Op de kandidatenlijst voor het ressort Carolina in het district Para stond [appellant sub B] vermeld. Op de kandidatenlijst voor het ressort Albina in het district Marowijne stond [appellant sub C] vermeld. Op de kandidatenlijst voor het ressort Welgelegen in het district Coronie stond [appellant sub D] vermeld. Op de kandidatenlijst voor het ressort Kabalebo in het district Sipaliwini stond [appellant sub E] vermeld.
2.2 Bij schrijven van 26 maart 2025, afkomstig van het Hoofdstembureau Para, en gericht aan het bestuur van de NDP, is aan het bestuur onder andere medegedeeld dat na onderzoek van de door de NDP ingeleverde kandidatenlijst voor leden van de ressortraad een dubbele kandidaatstelling werd geconstateerd van de persoon van [appellant sub B] omdat hij eveneens vermeld stond op de RR kandidatenlijst van de politieke partij ABOP. In het schrijven werd aan de NDP medegedeeld dat overeenkomstig artikel 66 lid 3b van de Kiesregeling [appellant sub B] van de kandidatenlijst wordt geschrapt.
2.3 Tevens is de NDP door de Hoofdstembureau’s van respectievelijk de districten Coronie, Marowijne en Sipaliwini in kennis gesteld van het feit dat na onderzoek van de door de NDP ingeleverde kandidatenlijsten is geconstateerd dat er met betrekking tot de personen van respectievelijk [appellant sub D], [appellant sub C] en [appellant sub E] sprake is van dubbele kandidaatstelling omdat zij eveneens vermeld stonden op de RR kandidatenlijsten van respectievelijk de ABOP, de Palu en de VHP. Aan de NDP is door de respectieve Hoofdstembureau’s medegedeeld dat overeenkomstig artikel 66 lid 3, dan wel artikel 81 lid 3 van de Kiesregeling de kandidaten worden geschrapt van de lijst.
2.4 Na deze mededelingen hebben [appellant sub B] en [appellant sub D] op respectievelijk 27 maart 2025 en 28 maart 2025 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. Bij de aangifte stelden zij dat zij de bewilligingsformulieren voor de andere partij niet hadden ondertekend.
2.5 Op 28 maart 2025 heeft de NDP aan het Centraal Hoofdstembureau een schrijven gericht met betrekking tot de dubbele kandidaatstelling waarin werd aangegeven dat de handtekening op het bewilligingsformulier van de ABOP waarop zou zijn aangegeven dat [appellant sub B] bewilligt, niet zijn handtekening is. De NDP geeft in dat schrijven aan dat het een zeer dubieuze zaak betreft en de NDP doet een dringend verzoek om grondig onderzoek te gelasten en maatregelen te treffen ter correctie zodat [appellant sub B] kan worden geplaatst op de lijst van de NDP. Op dit schrijven heeft de NDP geen reactie ontvangen.
2.6 Tevens hebben [appellant sub C] en [appellant sub E] op 2 april 2025 en [appellant sub D] op 4 april 2025 aan respectievelijk het Hoofdstembureau Marowijne en de President van de Republiek een schrijven gestuurd waarin zij aangaven dat zij geenszins hebben bewilligd om op een andere lijst te staan dan de lijst van de NDP. Ook verzochten [appellant sub E] en [appellant sub D] daarbij dat zij weer op de lijst van de NDP zouden worden geplaatst.
Op deze brieven hebben [appellant sub C], [appellant sub E] en [appellant sub D] geen reactie ontvangen. Op het verzoek van [appellant sub E] en [appellant sub D] is geen beslissing genomen door de President.
2.7 Op 2 april 2025 heeft de NDP aan de President van de Republiek Suriname vier beroepschriften ingediend waarin het verzoek werd gedaan om de schrapping van de hiervoor bedoelde vier kandidaten ongedaan te maken, een diepgaand onderzoek te laten uitvoeren en de betrokken vier kandidaten de gelegenheid te geven om zijn of haar bijdrage te leveren op ressortsraadsniveau of districtsraadsniveau, dan wel om de betrokkenen weer op de kandidatenlijst te laten plaatsen.
2.8 Op de vier door de NDP ingediende verzoeken heeft de President op 11 april 2025 bij resolutie beslist. In de vier beslissingen heeft de President onder andere overwogen dat de NDP in haar beroepschrift stelt dat de kandidaten niet hebben bewilligd bij een andere politieke organisatie; dat ingevolge artikel 2 van de Kiesregeling het onderzoek van de lijsten en de beslissing over de geldigheid door het Hoofdstembureau geschiedt;
dat het Hoofdstembureau heeft geconstateerd dat de kandidaten op meer kandidatenlijsten voorkomen en ingevolge artikel 66 lid 3 onder b van de Kiesregeling de kandidaten van beide lijsten heeft geschrapt;
dat ten aanzien van de twee getekende bewilligingsverklaringen van de kandidaten een toetsing van en onderzoek van de handtekening van de kandidaten op de bewilligingsformulieren door het Hoofdstembureau, elke wettelijke grondslag mist;
dat er verder geen ondersteunende documenten ter staving van het gestelde in het beroepschrift zijn overgelegd, hetgeen voor de besluitvorming onvoldoende bewijs oplevert dat daardoor het beroep van de politieke organisatie ongegrond zal worden verklaard.
De President heeft besloten dat de beslissing van de Hoofdstembureau’s terzake het schrappen van de kandidaten wordt gehandhaafd.
3. De vordering en de beslissing in eerste aanleg
3.1 De NDP c.s. hebben bij verzoekschrift, kort gezegd en zakelijk weergegeven, gevorderd dat de kantonrechter in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Bepaalt dat de schrapping van [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] van de RR-kandidatenlijst of de DR-kandidatenlijst, als niet gedaan moet worden beschouwd;
II. Schorst c.q. opschort de werking van de resoluties van de President de dato 11 april 2025 nos. 739/RP, 741/RP, 743/RP en 744/RP,
III. Schorst c.q. opschort de werking van de beslissingen van de hoofdstembureaus van Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini op hun openbare zitting van 14 april 2025 om [appellant sub B] (RR), [appellant sub C] (DR), [appellant sub D] (RR) en [appellant sub E] (DR) van de lijst voor de verkiezing van de districtsraad of de ressortraad in de districten Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini af te voeren,
IV. De Staat veroordeelt om onmiddellijk na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, genoemde kandidaten toe te laten voor deelname aan de verkiezing voor de DR of de RR in de districten Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini voor de NDP, onder verbeurte van een dwangsom,
V. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken veroordeelt om het noodzakelijk te doen of te laten doen dat de genoemde NDP kandidaten op de stembiljetten voor de verkiezing van de DR en de RR van hun respectieve districten voorkomen onder verbeurte van een dwangsom,
VI. De Staat, de hoofdstembureaus van Para, Marowijne, Coronie, Sipaliwini en de President veroordeelt om al het noodzakelijke te doen en hun medewerking te verlenen dat Binnenlandse Zaken de genoemde NDP kandidaten op de stembiljetten voor de verkiezing van de DR en de RR van hun respectieve districten voorkomen, onder verbeurte van een dwangsom,
VII. Bepaalt dat onmiddellijk na het wijzen van vonnis althans binnen een door de rechter te bepalen termijn, het vonnis door de staat op haar kosten wordt gepubliceerd in het ARS onder verbeurte van een dwangsom,
VIII. De Staat veroordeelt in de proceskosten.
De NDP c.s. hebben – kort samengevat – als grondslag voor het gevorderde aangevoerd dat de Hoofdstembureau’s van Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini ten onrechte de genoemde kandidaten hebben geschrapt omdat zij ook voorkwamen als kandidaten op de lijst van een andere politieke partij. Immers is het gebleken dat de genoemde kandidaten niet hebben bewilligd om op een andere lijst te worden geplaatst dan de lijst van de NDP. De bewilligingen voor de andere partijen zijn valselijk opgemaakt door, zo begrijpt het hof, onbekenden. Zij hadden op grond van het voorgaande niet van de lijst van de NDP gehaald mogen worden, immers, zij hebben niet dubbel bewilligd. Zij hebben slechts bewilligd voor de NDP en niet voor de andere partijen. Zij voeren voorts aan dat het CHS en de President hun onderzoeksplicht in verband met de vervalsing, niet zijn nagekomen.
3.2 De Staat heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
3.3 De kantonrechter heeft bij vonnis van 17 april 2025 [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en de vordering van de NDP afgewezen.
4. De vordering, de grieven en het verweer
4.1 De NDP c.s. hebben tegen het vonnis – zakelijk weergegeven – de volgende grieven aangevoerd:
1. De kantonrechter is geheel voorbij gegaan aan het feit dat de appellanten elk een eigen individueel belang hebben bij de vordering. De kantonrechter heeft de vorderingen eigendunkelijk bijeen gevoegd en ten onrechte de afzonderlijke vorderingen niet op hun eigen afzonderlijke merites beoordeeld. Daarbij heeft de kantonrechter geheel ten onrechte geoordeeld dat [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] niet het recht hebben om in persoon de vordering in te stellen. Zij hebben wel degelijk het recht om op te komen als hun passief kiesrecht hun wordt ontnomen op grond van het Grondwettelijk artikel 22. Dat recht is niet ondergeschikt aan de Kiesregeling. Ten onrechte heeft de kantonrechter in overweging 4.3 geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
2. De overweging 4.1 en 4.3 zijn innerlijk tegenstrijdig, immers, in overweging 4.1 overweegt de kantonrechter dat de eisers een spoedeisend belang hebben en in overweging 4.3 overweegt de kantonrechter dat [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] geen belang hebben bij de vordering.
3. De kantonrechter is geheel voorbij gegaan aan de verschillende grondslagen genoemd in het inleidend rekest.
Onder andere is niet ingegaan op de grond genoemd in het 4e sustenu dat aan het CHS een verzoek is gedaan om een grondig onderzoek in te stellen en maatregelen te treffen ter correctie zodat betrokkene kan worden geplaatst op de kandidatenlijst. De NDP c.s. hebben met betrekking tot dit verzoek aangevoerd dat, nu het CHS niet heeft gereageerd op het verzoek, terwijl de Hoofdstembureaus functioneren onder de verantwoordelijkheid van het CHS, de NDP c.s. erop mochten vertrouwen dat het verzoek is ingewilligd. Immers, in het bestuursrecht is het algemeen dat een besluit binnen een redelijke termijn genomen moet worden en als er geen besluit wordt genomen mag de belanghebbende er vanuit gaan dat haar verzoek is toegewezen. Aan dit beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de kantonrechter geen overweging gewijd.
4. Hetzelfde geldt voor de gronden genoemd in sustenu 5, namelijk dat het Hoofdstembureau van Marowijne gehouden was onderzoek te doen naar het feit dat aan haar kenbaar was gemaakt dat [appellant sub C] nimmer heeft bewilligd om op de lijst van OPTSU te staan. De valse handtekening kan niet worden gezien als bewilliging. Ondanks deze kennisgeving heeft het Hoofdstembureau geen onderzoek gedaan en is het Hoofdstembureau uitgegaan van dubbele bewilliging terwijl daar geen sprake van was. De schrapping is derhalve onrechtmatig. Ook op deze grond is de kantonrechter niet ingegaan.
5. Evenmin is de kantonrechter ingegaan op de grond genoemd in verband met de kandidaat [appellant sub D]. Met betrekking tot haar is aangehaald dat betrokkene aangifte heeft gedaan van vervalsing. Dat is kenbaar gemaakt aan het Hoofdstembureau. Er is derhalve geen sprake van bewilliging waardoor er geen schrapping mocht plaatsvinden op grond van dubbele bewilliging. De kantonrechter heeft die grond niet besproken.
6. Voorts is de kantonrechter niet ingegaan op de grond genoemd in het 7e sustenu, namelijk de grond dat het hoofdstembureau te Sipaliwini geen acht heeft geslagen op het feit dat aan haar te kennen is gegeven dat er geen sprake is van bewilliging voor de andere partij. Om die reden was er geen sprake van dubbele bewilliging en mocht ook niet over zijn gegaan tot schrapping.
7. Ook is de kantonrechter niet ingegaan op hetgeen door de NDP c.s. is aangevoerd met betrekking tot de twijfels die bij de NDP c.s. bestaan met betrekking tot de objectiviteit van de President als beroepsorgaan. Immers, de President is voorzitter van de VHP en heeft moeten beslissen over de kennisgeving dat er valsheid in geschrifte is gepleegd bij het opmaken van een bewilligingsformulier voor de VHP. De voorzitter vertegenwoordigd de VHP mede waardoor het beoordelen van het beroepschrift een conflicterende situatie met zich meebrengt. Ook hierop is de kantonrechter niet ingegaan.
8. Voorts is de kantonrechter niet ingegaan op hetgeen in het 9e sustenu is gesteld namelijk dat [appellant sub D] en [appellant sub E] een beroepschrift hebben ingediend bij de President en dat de President daar nimmer op heeft gereageerd. In beginsel mochten zij er daardoor vanuit gaan dat hun verzoek is gehonoreerd. Echter heeft de kantonrechter daar geen overweging aan gewijd.
9. Evenmin is de kantonrechter ingegaan op het feit dat de NDP c.s. stelden dat de resoluties van de President met betrekking tot het beroep van [appellant sub C] en [appellant sub E] geen wettelijke grondslag hebben omdat de President deze resoluties heeft gebaseerd op onjuiste wetsartikelen.
10. Uit overweging 4.5 van het vonnis kan geconcludeerd worden dat de kantonrechter het ermee eens is dat als er sprake zou zijn van vervalsing, dit zou moeten leiden tot ongeldigheid van de kandidaatstelling die gekoppeld is aan de vervalste handtekening. De kantonrechter is er echter ten onrechte aan voorbij gegaan dat het OKB publiekelijk heeft bevestigd dat er onderzoek moet worden gedaan naar hetgeen met de bewilligingsformulieren is gebeurd. De kantonrechter is er aan voorbij gegaan dat ondanks die instructie, de instanties hebben geweigerd om onderzoek te doen. De kantonrechter heeft het nalaten van de instituten ten nadele laten werken van de NDP c.s. Daarmee heeft de kantonrechter een verkeerde belangenafweging gemaakt.
4.2 Naar aanleiding van de grieven vorderen de NDP c.s. dat het beroepen vonnis wordt vernietigd en dat, opnieuw rechtdoende, het gevorderde wordt toegewezen.
De stellingen en weren van partijen
4.3 Het CHS en de hoofdstembureaus van Para, Marowijne, Coronie en Sipaliwini hebben gesteld dat het schrappen van de kandidaten op grond van de wet is geschiedt. De kiesregeling biedt noch het CHS, noch de stembureaus de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de vermeende vervalsing van handtekeningen van kandidaten. Het onderzoek naar handtekeningen is door de wetgever niet tot onderdeel van de procedure gemaakt. Het zijn de politieke partijen die kandidatenlijsten moeten indienen die juist zijn. Indien blijkt dat op de lijsten personen dubbel staan dan zal de wet worden toegepast. Er is geen procedure opgenomen waarbij de handtekeningen moeten worden getoetst of onderzocht door het Hoofdstembureau of het Centraal Hoofdstembureau. Daar is gezien de tijdsdruk ook geen tijd voor. Om die reden is het niet juist dat gesteld wordt dat de Hoofdstembureaus en het CHS hun taken niet naar behoren hebben vervuld.
4.4 Nu niet rechtens is komen vast te staan dat de handtekeningen vals zijn moet uitgegaan worden van dubbele bewilliging. Dat kan pas vastgesteld worden na een civiele of een strafrechtelijke onderzoeksprocedure. Binnen de verkiezingsprocedure kan zulks niet worden onderzocht of vastgesteld.
Het is niet juist dat het Centraal Hoofdstembureau iets zou moeten onderzoeken in dit geval. De Hoofdstembureau’s hebben hun eigen taken en bevoegdheden. Het Centraal Hoofdstembureau heeft niet de bevoegdheid om beslissingen te nemen over de schrapping door een Hoofdstembureau. Het CHS kan niet beslissen dat een Hoofdstembureau een schrapping ongedaan moet maken.
De politieke partijen hebben gebruik gemaakt van hun wettelijke bevoegdheid om in beroep te gaan tegen de schrapping bij de President van de Republiek.
4.5 Daarnaast voerden zij aan dat [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] de vordering niet hadden mogen indienen omdat de bevoegdheid om kandidaten voor te dragen ligt bij de politieke partijen. Het CHS heeft verder aangevoerd dat een dubbele kandidaatstelling niet wordt aangemerkt als een verzuim dat zou kunnen worden hersteld op grond van artikel 63 van de Kiesregeling. Artikel 66 van de Kiesregeling schrijft voor wat het gevolg moet zijn bij dubbele kandidaatstelling.
4.6 De President heeft aangevoerd dat een aangifte, een proces-verbaal van de aangever en perspublicaties over de vermeende valsheid, geen bewijs zijn voor de vermeende vervalsing. Met de overgelegde bewilligingsformulieren staat vast dat de betreffende personen op meer dan een lijst staan.
Verder voerde de President aan dat er geen sprake is van schending van het petitierecht, neergelegd in artikel 22 van de Grondwet, door de beslissing van de kantonrechter.
4.7 Binnenlandse zaken heeft aangevoerd dat zij niets te maken heeft met de beslissing over welke kandidaten op de verkiezingslijsten komen te staan en dat zij daardoor ten onrechte in rechte is betrokken in deze zaak.
5. De beoordeling
5.1 De NDP c.s. hebben tijdig hoger beroep aangetekend en zijn dan ook ontvankelijk in hun hoger beroep.
5.2 De eerste grief: de ontvankelijkheid van [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E].
Het Hof overweegt dat, gelijk de appellanten stellen, in artikel 22 van de Grondwet het recht is neergelegd voor iedere burger om verzoeken in te dienen bij een bevoegd gezag. Het standpunt dat de appellanten dat niet zouden mogen doen als het een kwestie betreft de Kiesregeling aangaande, en dat slechts een politieke partij een vordering in verband met de Kiesregeling zou mogen indienen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, het passief kiesrecht, dat in casu aan de orde is, komt de appellanten toe en, indien zij van mening zijn dat hun recht wordt geschonden, zouden zij daaromtrent een vordering moeten kunnen instellen bij de onafhankelijke rechter.
Die grief is dan ook gegrond.
[appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] zijn ontvankelijk in hun vordering.
5.3 De tweede grief heeft verband met de eerste grief. Appellanten stellen terecht dat in 4.1 is opgemerkt dat zij belang hebben bij het gevorderde. De overweging van de kantonrechter in 4.3 dat zij geen verzoek zouden mogen indienen, getuigt, zoals hierboven reeds overwogen, van een verkeerde rechtsopvatting. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van tegenstrijdigheid omdat het spoedeisend belang wordt getoetst in verband met het verlenen van rechtsingang in kort geding teneinde een beslissing te verkrijgen van de rechter omtrent een geschil tussen partijen. Deze beslissing is een andere dan de beslissing neergelegd in 4.3 met betrekking tot de vraag of betrokken kandidaten de vordering hadden mogen indienen.
5.4 De derde grief klaagt erover dat er niet is geoordeeld over de grond genoemd in het 4e sustenu van het verzoekschrift door de NDP c.s., namelijk dat verzoeker, [appellant sub B], erop mocht vertrouwen dat het verzoek is toegewezen omdat er niet is gereageerd op zijn verzoek aan het CHS.
De Staat heeft hierop tijdens de comparitie van partijen aangevoerd dat samen met de verzoeken en beroepschriften van de kandidaten het verzoek en de beroepschriften van de NDP als politieke organisatie, zijn ontvangen. De beroepsschriften van de NDP betreffen alle vier kandidaten. Op die beroepsschriften is beslist op 11 april 2025. Hierdoor wisten alle partijen wat de beslissing was.
Het Hof is van oordeel dat, alhoewel het juister was geweest als schriftelijk was gereageerd op de verzoeken en beroepsschriften van de individuele kandidaten, het feit dat op het beroepsschrift van de NDP is beslist inderdaad voldoende duidelijkheid bood, ook aan de individuele kandidaten. Het Hof deelt daarnaast de visie van de appellanten dat door het niet individueel beslissen over hun verzoek tot gevolg heeft dat hun verzoek stilzwijgend is goedgekeurd niet, omdat het geen steun vindt in het recht. Integendeel is het in het bestuursrecht gangbaar dat indien op verzoeken aan het bestuur niet wordt geantwoord dat beschouwd mag worden als een fictieve weigering.
5.5 In de vierde, vijfde en zesde grief klagen appellanten dat niet is geoordeeld over de grond aangevoerd in het 5e, 6e en 7e sustenu van het verzoekschrift dat het Hoofdstembureau niet had mogen schrappen als er een beroep werd gedaan op een vals bewilligingsformulier.
Het Hof oordeelt over die grond alsvolgt.
Gelijk is aangevoerd door de Hoofdstembureau’s biedt de wet geen ruimte voor het Hoofdstembureau om onderzoek te doen naar de geldigheid van een handtekening. De politieke partijen moeten de lijsten indienen. Het Hoofdstembureau moet controleren of de lijsten voldoen aan de wet. De wet heeft de verzuimen limitatief opgesomd. Ook is bepaald dat bij dubbele kandidaatstelling geschrapt moet worden. Hoe de dubbele kandidaatstelling tot stand is gekomen kan niet worden onderzocht. Daar is geen procedure voor opgenomen in de bepalingen met betrekking tot de Hoofdstembureau’s, en dat zou vooral bij een beroep op vervalsing ook niet kunnen worden onderzocht door het Hoofdstembureau.
Om die reden acht het Hof het niet juist als gesteld wordt dat het Hoofdstembureau na de melding van de vermeende vervalsing onderzoek had moeten plegen. Immers de Kiersregeling schrijft een dergelijk onderzoek niet voor.
Het Hof verwerpt daarom ook deze grieven.
5.6 Ten aanzien van de zevende grief overweegt het Hof dat de wettelijke beroepsprocedure gevolgd is. Dat is de juiste procedure. Aan het feit dat de President van de Republiek is aangewezen als de beroepsinstantie in de Kiesregeling kan niet voorbij gegaan worden.
Eventuele vraagstukken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de beroepsinstantie zullen, nu de procedures bij wet zijn vastgesteld, door een persoon of rechtspersoon die daaromtrent iets aan de orde zou willen stellen, aan de wetgever moeten worden voorgelegd. Van de wettelijke procedures kan niet worden afgeweken.
5.7 Ten aanzien van de achtste grief verwijst het Hof naar hetgeen is overwogen bij de derde grief. De achtste grief wordt hiermee ook verworpen.
5.8 Ten aanzien van de negende grief overweegt het Hof dat appellanten zich erop beroepen dat in de resoluties van de President met betrekking tot de appellanten [appellant sub C] en [appellant sub E] verkeerde artikelen zijn genoemd.
Er is door de President ten aanzien van alle vier verzoekers een beslissing genomen op grond van artikel 66 lid 3 onder b terwijl het betreft kandidaatstelling van zowel ressortraadsleden als distriktsraadsleden en behalve art 66 lid 3 onder b ook artikel 81 lid 3 van de kiesregeling aan de orde is.
Echter blijkt uit de redactie van de overwegingen voldoende wat de President als beroepsorgaan beslist heeft. Er zijn dan ook geen redenen om te stellen dat die besluiten geen wettelijke grondslag hebben.
Ook deze grief zal worden verworpen.
5.9 In de tiende grief klagen appellanten over het feit dat de kantonrechter geen goede belangenafweging heeft gemaakt door voorbij te gaan aan het feit dat de instituten, waaronder de President, geen onderzoek hebben gedaan naar de genoemde vervalsing.
Het Hof overweegt met betrekking tot deze – grief als volgt.
Het Hof heeft partijen gehoord met betrekking tot de vermeende vervalsing.
De NDP c.s. stellen dat de vier bewilligingsformulieren van respectievelijk [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] voor de partijen ABOP, OPTSU, ABOP en de VHP door misbruik van de persoonsgegevens van deze vier kandidaten door onbekenden zijn opgemaakt en door onbekenden zijn ondertekend, hetgeen neerkomt op valsheid in geschrifte.
Nu eerst diepgaand onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de vraag of er werkelijk sprake is geweest van het vervalsen van de handtekeningen, is het niet mogelijk er thans van uit te gaan dat het vast staat dat er sprake is van het vervalsen van de handtekeningen. Het volgen van de wettelijke procedures door de instituten en het op grond daarvan schrappen van appellanten van de lijsten is daarom niet als onrechtmatig aan te merken. Het kort geding leent zich, gelet op haar aard niet voor diepgaand onderzoek zoals onderhavige zaak vergt.
Hof is van oordeel dat de NDP c.s. in dit kort geding niet aannemelijk hebben kunnen maken dat de Hoofdstembureau’s onrechtmatig hebben gehandeld door het schrappen van de kandidaten op grond van de wetsartikelen. Zij hebben ook niet aannemelijk kunnen maken dat de President onrechtmatig heeft gehandeld door het besluit te nemen zoals verwoord in de resoluties.
De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof terecht de vorderingen afgewezen.
5.10 Het Hof zal het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] vernietigen.
5.11 Voor wat betreft het dictum onder 5.2 van het vonnis zal het vonnis bevestigd worden onder aanvulling van gronden.
5.12 Het Hof oordeelt met betrekking tot de kosten van het geding dat deze zaak is ingesteld tegen de Staat als tegenpartij waarbij verschillende organen van de Staat zijn genoemd in de aanhef van het inleidend verzoekschrift. Het Hof zal daardoor de appellanten verwijzen in de proceskosten van de Staat nu zij merendeels in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis in eerste aanleg zal daarom ook voor wat betreft de kostenveroordeling worden vernietigd.
5.13 Het Hof zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu dat niet tot een ander oordeel zal leiden.
6. Beslissing
Het hof:
6.1 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding van 17 april 2025 in de zaak van partijen bekend onder civarnummer 202501520 voor wat betreft de beslissing vermeld in het dictum onder 5.1 en 5.3;
en opnieuw rechtdoende:
6.2 Verklaart [appellant sub B], [appellant sub C], [appellant sub D] en [appellant sub E] ontvankelijk in hun vordering;
6.3 Bevestigt voor het overige het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding van 17 april 2025 gewezen tussen partijen in de zaak bekend onder civarnummer 202501520, onder aanvulling van gronden;
6.4 Veroordeelt NDP c.s. in de kosten van het geding aan de zijde van de Staat gevallen in eerste aanleg en in hoger beroep en tot aan deze uitspraak begroot op SRD.15.000,= (vijftienduizend Surinaamse dollar).
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. A.C. Johanns, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op zondag 20 april 2025 in tegenwoordigheid van dhr. R.S. Dewkalie LL.B., Fungerend-Griffier.
w.g. R.S. Dewkalie w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen advocaat mr. E.S. Fernand namens advocaat mr. N.U. van Dijk PG Dip CAMS AMLCA, gemachtigde van appellanten en mr. N.A.S. Ramnarain en mr. M.A. Guman namens advocaat I.D. Kanhai BSc., gemachtigde van geïntimeerde.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld