SRU-K1-2025-6

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer CIVAR no. 202501592
  • Uitspraakdatum 30 april 2025
  • Publicatiedatum 23 mei 2025
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Vordering in kort geding tot uitstel inwerkingtreding artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek omdat deze het communaal grondbezit van de nazaten van bepaalde plantagehouders zouden bedreigen. Spoedeisendheid van de vordering gegeven. De vordering is niet ontvankelijk vanwege het rechterlijke toetsingsverbod volgend uit artikel 80 lid 2 Grondwet.

    Artikelen 12 en 13 Wet algemene bepalingen
    Artikel 80 Grondwet

Uitspraak

HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

CIVAR No. 202501592
30 april 2025

Vonnis in kort geding in de zaak van:

VERENIGING FEDERATIE VAN PARA PLANTAGES, gevestigd te Paramaribo,
hierna te noemen: “FPP”,
gemachtigden: mrs. D.M. Peterhof en M.A. Castelen, advocaten,

tegen

DE STAAT SURINAME, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie kantoorhoudende te Paramaribo,
hierna te noemen: “de staat”,
gemachtigden: mrs. A.R. Baarh en N.A.S. Ramnarain, advocaten.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:

  • de verzoekschriften welke met producties op 22 april 2025 is ingediend;
  • de conclusie van eis d.d. 29 april 2025;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de pleitnota van de FPP;
  • het mondeling pleidooi van de staat;
  • de aantekeningen van de griffier.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Op 24 augustus 2024 is in De Nationale Assemblee goedgekeurd het Nieuw Burgerlijk Wetboek van Suriname welke gepubliceerd is in het Staatsblad van de Republiek Suriname 2024 no. 164.

2.2 Bij resolutie no. 2909/25 de dato 06 februari 2025 is het Nieuw Burgerlijk Wetboek bekrachtigd en is de datum van inwerkingtreding gesteld op 01 mei 2025.

2.3 De FPP heeft bij brief de dato 27 maart 2025 aan de President van de Republiek kenbaar gemaakt dat zij bezwaar heeft tegen de inwerkingtreding op 01 mei 2025 van afdeling 4, titel 7, boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, omdat zij van oordeel is dat de Para plantages, het communaal eigendom van de nazaten van de eigenaren van de plantages doorkruist.

2.4 De FPP heeft, bij exploot no. 122 de dato 10 april 2025 van deurwaarder N.M. Linger, aan de President van de Republiek betekend de brief de dato 09 april 2025 waarin zij de President van de Republiek wederom aanzegt om de inwerkingtreding van afdeling 4, titel 7, boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 FPP vordert dat de kantonrechter in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:

a. schorst c.q. opschort de inwerkingtreding op 01 mei 2025 van de artikelen 200a tot en met 200i van afdeling 4 titel 7 van boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, totdat zij, zijnde de direct belanghebbende bij de artikelen 200a tot en met 200i, deugdelijk zijn geconsulteerd door de regering en De Nationale Assemblee, terzake de reikwijdte van de artikelen, het effect op het communaal grondbezit van onder andere de Para Plantages en het uitzonderen van de boedelplantages voor wat de toepassing van deze artikelen van het Nieuw Burgerlijk Wetboek betreft.
b. Gelast dat de staat binnen 24 (vierentwintig) uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de inwerkingtreding van de artikelen 200a tot en met 200i van afdeling 4 titel 7 boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, aanhoudt.
c. De staat veroordeelt tot het betalen van een dwangsom van SRD 10.000, – (tienduizend Surinaamse dollar) voor iedere uur dat de staat in gebreke blijft om te voldoen aan wat onder a en b is gevorderd, met een maximum van SRD 10.000.000, – (tienmiljoen Surinaamse dollar).
d. De staat veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2 FPP legt aan haar vordering ten grondslag dat de wetgever haar niet heeft geconsulteerd, alvorens zij tot goedkeuring van de artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is overgegaan.

3.3 De staat heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 De staat stelt dat de FPP geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat zij sedert 2022 op de hoogte is van het ontwerp Nieuw Burgerlijk Wetboek en dat het ontwerp Nieuw Burgerlijk Wetboek op 24 augustus 2024 is goedgekeurd, maar dat de FPP na bijkans 4,5 (viereneenhalf) jaar heeft gemeend om deze vordering in te stellen. De kantonrechter gaat voorbij aan deze stelling van de staat, omdat het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen van de FPP.

4.2 FPP stelt, zakelijk weergegeven, dat de artikelen 200a tot en met 200i afdeling 4, titel 7 van boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek ziet op de langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen als gevolg waarvan de Para en Coronie plantages vallen binnen de reikwijdte van de artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Dat de plantages kort na 1873 zijn gekocht en in eigendom zijn verkregen door de vrijgekomen tot slaaf gemaakten. Door de eeuwen heen zijn deze plantages beheerd als communaal eigendom en daardoor onverdeeld gebleven. Dat tegen die achtergrond er geen sprake is van een boedelprobleem van de plantages in de districten Para en Coronie. Dat zij haar standpunt in 2022 publiekelijk kenbaar heeft gemaakt. Dat de wetgever bij het formuleren van de artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek geen rekening daarmee heeft gehouden en haar ook niet heeft geconsulteerd. Dat de artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek het communaal grondbezit van de nazaten van de Para plantages bedreigen. Dat het collectief eigendomsrecht geen beletsel vormt voor de ontwikkeling van de plantages. Dat het niet erkennen van het collectief eigendomsrecht in strijd is met het Inter-Amerikaans verdrag voor de rechten van de mens. Dat zij om die reden bij brief de dato 27 maart 2025 bezwaar heeft gemaakt bij de President van de Republiek Suriname met het verzoek om de inwerkingtreding van de artikelen 200a tot en met 200i van het nieuw Burgerlijk Wetboek aan te houden totdat deze zodanig zijn aangepast dat de Para plantages buiten het bereik vallen van deze bepalingen. Dat zij tot nog toe geen reactie hebben ontvangen op hun verzoek, reden waarom zij de kort geding rechter hebben benaderd voor een voorlopige voorziening.

De staat stelt, zakelijk weergegeven, dat de totstandkoming van het Nieuw Burgerlijk Wetboek op grond van artikel 70 van de Grondwet een taak is van De Nationale Assemblee en de regering. Het concept Nieuw Burgerlijk Wetboek is op 24 augustus 2024 door De Nationale Assemblee goedgekeurd. De President heeft bij resolutie no. 2909/25 de dato 06 februari 2025 (S.B. 2025 no. 14) de Wet inhoudende het Nieuw Burgerlijk Wetboek bekrachtigd en is de inwerkingtreding bepaald op 01 mei 2025. Dat onjuist is de opvatting dat vanaf 01 mei 2025 er geen sprake meer zou zijn van boedelgronden. Dat op grond van artikel 77 lid 2 van de Grondwet de President van de Republiek slechts bevoegd is om wetsontwerpen in te trekken zolang De Nationale Assemblee daarover nog niet heeft beslist. Dat op grond van artikel 80 lid 1 en 2 van de Grondwet het Nieuw Burgerlijk Wetboek door haar goedkeuring door De Nationale Assemblee gevolgd door haar bekrachtiging door de President van de Republiek de kracht van wet heeft verkregen en derhalve onschendbaar. Dat ten aanzien van het door de FPP gevorderde er een toetsingsverbod bestaat voor de rechter in kort geding.

4.3 De kantonrechter stelt voorop dat, ten principale hier aan de orde is een staatsrechtelijk vraagstuk of de rechter de wetgever een bevel kan geven tot het niet in werking doen treden of intrekking van een wet. De rechter is aan rechtsregels onderworpen. Hij dient voor de beslechting van het geschil o.a. te toetsen aan de wet. Artikel 12 en 13 van de Wet algemene bepalingen regelt de relatie tussen rechter en wetgever. Deze artikelen beogen te verhinderen dat rechter en wetgever op elkaars terrein komen. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen (artikel 134 lid 1 Grondwet). Binnen die taakstelling en bevoegdheid dient de rechter te oordelen. Op grond van artikel 80 lid 1 van de Grondwet heeft het Nieuw Burgerlijk Wetboek door haar goedkeuring door De Nationale Assemblee gevolgd door haar bekrachtiging door de President van de Republiek verkregen de kracht van wet. Op grond van artikel 80 lid 2 van de Grondwet zijn wetten onschendbaar, wat betekend dat de rechter in kort geding de artikelen 200a tot en met 200i van het Nieuw Burgerlijk Wetboek niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan algemene rechtsbeginselen. Deze bevoegdheid is door de grondwetgever toegekend aan het Constitutioneel Hof. De vordering van de FPP ligt reeds daarom voor afwijzing gereed. Aan een inhoudelijke beoordeling van wat de FPP aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, wordt dus niet toegekomen. De FPP zal derhalve niet worden ontvangen in haar vordering.

4.4 De kantonrechter acht de bespreking van de overige stellingen en weren van
partijen overbodig, daar zij niet tot een andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.

4.5 De kantonrechter zal de FPP veroordelen in de kosten van het geding welke tot op heden zijn gevallen aan de zijde van de staat en begroot op SRD 7.500, – zijnde het liquidatietarief.

5. De beslissing

De kantonrechter in kort geding:

5.1 verklaart de FPP niet ontvankelijk in haar vordering,

5.2 veroordeelt FPP in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de staat, welke tot op heden is begroot op SRD 7.500, – (zevenduizend vijfhonderd Surinaamse dollar).

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton mr. C.A. Wallerlei op 30 april 2025 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.