Uitspraak kort gedingzaak Vereniging Federatie van Para Plantages tegen de Staat Suriname van 30 april 2025

Op 30 april 2025 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in het kort geding dat is  aangespannen door de Vereniging Federatie van Para Plantages (FPP) tegen de Staat Suriname. Deze zaak heeft betrekking op het bezwaar van de FPP tegen de inwerkingtreding van een aantal artikelen van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Volgens de FPP zullen de artikelen 200a tot en met 200i van het nieuw Burgerlijk Wetboek het gemeenschappelijk grondbezit van de nazaten van de Para plantages bedreigen. Zij stellen dat de wetgever hun niet heeft betrokken bij de goedkeuring van de genoemde artikelen.

De FPP vorderde dat de kantonrechter de inwerkingtreding op 1 mei 2024 van de artikelen 200a tot en met 200i van afdeling 4 titel 7 van boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek schorst en de Staat gelast om de inwerkingtreding  van de artikelen aan te houden.

De Staat heeft verweer gevoerd tegen de vordering van FPP. Volgens de Staat is de totstandkoming van het Nieuw Burgerlijk Wetboek op grond van artikel 70 van de Grondwet een taak van De Nationale Assemblee. Daarnaast is de President van de Republiek slechts bevoegd om wetsontwerpen in te trekken waarover er nog geen beslissing is genomen door De Nationale Assemblee. Verder is gebleken dat de wet door de goedkeuring door De Nationale Assemblee en de bekrachtiging van de President van de Republiek de kracht van wet verkregen heeft, de wet is daardoor onschendbaar.

De kantonrechter heeft de FPP niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Daardoor is de vordering van FPP om de artikelen 200a tot 200i te schorsen, niet toegewezen.

De kantonrechter oordeelde dat de rechter aan rechtsregels is onderworpen. Volgens artikel 12 en 13 van de Wet Algemene Bepalingen mogen rechtspraak en wetgever niet op elkaars terrein komen. Daarnaast staat in de Grondwet dat de rechterlijke macht is belast met de berechting van geschillen en dat de rechterlijke macht binnen die taakstelling en bevoegdheid dient te blijven.  De kantonrechter is het eens met de Staat die stelt dat het Nieuw Burgerlijk Wetboek door de goedkeuring en bekrachtiging de kracht van een wet heeft verkregen en dat wetten onschendbaar zijn, hetgeen met zich meebrengt dat de rechter in kort geding de door de FPP genoemde artikelen niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan de algemene rechtsbeginselen. Die bevoegdheid is volgens de kantonrechter door de grondwetgever toegekend aan het Constitutioneel Hof.

 

Paramaribo, 9 mei 2025

Communicatie Unit Hof van Justitie