SRU-HvJ-1988-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-179
  • Uitspraakdatum 20 mei 1988
  • Publicatiedatum 03 mei 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Art. 80 Personeelswet. Limitatieve opsomming van de bevoegdheid van het Hof in ambtenarenzaken. Schadevorderingen moeten voortvloeien uit een besluit of handeling in strijd met Personeelswet.

Uitspraak

HvJ 20 MEI 1988

[verzoeker], wonende aan [adres] te [district], advokaat Mr.R.J.BLUFPAND,
verzoeker

tegen

DE STAAT SURINAME ( Het Ministerie van Openbare Werken, Telecommunicatie en Bouwnijverheid), rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravensrtaat no.3, advokaat Mr.H.MUNGRA,
verweerder,

De waarnemend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN;

Overwegende, dat partij [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

  1. Verzoeker wenst hierbij de navolgende vordering in te stellen tegen: DE STAAT SURINAME (Het Ministerie van Openbare Werken,Telecommunicatie en Bouwnijverheid),rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no.3, verweerder;
  2. Verzoeker is van 15 juni 1975 tot en met 31 oktober 1980 bij verweerder in de funktie van kontroleur busdienst 1ste klasse bij de Centrale Bewakingsdienst werkzaam geweest. Ten bewijze van het vorenstaande wordt hierbij overgelegd een exemplaar van de verlenging van de arbeidsovereenkomst dd.15 juni 1976.
    Krachtens artikel 84 der Personeelswet zijn de bepalingen van de Personeelswet op deze overeenkomst van toepassing. Volgens Personeels Wet Artikel 15 lid 3 zijn——– op deze arbeidsovereenkomst van toepassing de bepalingen van Surinaams Burgerlijk Wetboek, 3e boek, titel VII A.
  3. Gedurende genoemde dienstperiode heeft verzoeker op zon-en feestdagen werkzaamheden verricht volgens de hieronder volgende specificatie, zonder dat hem hiervoor echter de wettelijke vastgestelde vergoeding door verweerder is verstrekt.

4. Verzoeker maakt aanspraak op de navolgende bedragen:

A. Vergoeding zondagen

1975 totaal 27 zondagen, salaris f.339,– per maand is 339/171 x 216 x f.1,98= f.855,36
1976 totaal 44 zondagen, salaris f.398,– per maand is 398/171 x 2 x352 xf.2,33 f.1.640,32

 

1977 totaal 36 zondagen,salaris f.448,– per maand is 448/171 x 2x 288 xf.2,62 = f.1.511,32

 

1978 totaal 41 zondagen, salaris f.480,–per maand is 480/171 x2 x328 x f.2,81= f.1.833,36

 

1979 totaal 40 zondagen,salaris f.503,–per maand is 503/171 x2 x320 xf.2.94 =

 

f.1.881,60

 

1980 totaal 20 zondagen,salaris f.520,– per maand is 520/171 x 2 x 160 xf.3,05=

 

f. 976,–
f.8.697,96

B. Vergoeding feestdagen

1975 totaal 48 uren, salaris f.339 per maand is 339/171 x 1,5 x 48 x f.1,98 = Sf. 142,56

 

1976 totaal 96 uren, salaris f.398,-per maand is 398/171 x 1,5 x 96 x f.2,33 = Sf. 335,82

 

1977 totaal 96 uren, salaris f.448,- per maand is 448/171 x 1,5 x 96 x f.2,62= Sf. 377,48

 

1978 totaal 96 uren, salaris f.464,- per maand is 464/171 x 1,5 x 96 x f.2,72= Sf. 390,24
1979 totaal 96 uren, salaris f.480,- per maand is 480/171 x 1,5 x 96 x f.2,81 = Sf. 404,64

 

1980 totaal 20 uren, salaris f.503,- per maand is 503/171 x 1,5 x 20 x f.2,94 = Sf. 88,20
Sf. 1.738,94

Totaal A + B is f.10.436,90

Vorenstaande bedragen zijn bereids opeisbaar, doch ondanks herhaalde en dringende aanmaningen blijft verweerder weigeren zulks aan verzoeker te voldoen, weshalve hij zich thans genoodzaakt ziet verweerder in rechte aan te spreken;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden hefft gevorderd:
dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, verweerder zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan verzoeker te betalen de som van Sf.10.436,90 (TIENDUIZEND VIERHONDERD ZES EN DERTIG 90/100 GULDEN), vermeerderd met de wettelijke rente hierover ad 6% per jaar vanaf de dag der rechtsingang tot aan die der algehele voldoening; voorts dat verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van verzoeker gevallen;

Overwegende, dat de Staat Suriname vervolgens na verlenging van de termijn voor de indiening van een verweerschrift op als ingevoegd te beschouwen gronden,de ingestelde vordering heeft bestreden, met conclusie dat de verzoeker door het Hof niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek, althans dat zulks aan hem zal worden ontzegd, als zijnde ongegrond en onbewezen, met verzoek, zo nodig bevonden, de verweerder toe te laten tot het aangeboden bewijs, indien er op hem enig bewijslast mocht rusten, onder protest tegen zijn gehoudenheid daartoe,kosten rechtens;

Overwegende, dat ten dienende dage partijen over en weer schriftelijke conclusies onder overlegging van produkties hebben genomen wordende de inhoud van deze conclusies en de overgelegde produkties geacht hiet te zijn opgenomen;

Overwegende, dat partijen daarna ingevolge ‘s Hofs beschikking dd. 7 mei 1986 ter terechtzitting zijn gehoord,waarbij zij hebben verklaard, gelijk in het daarvan opgemaakt hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna bij pleidooi de zaak nader hebben toegelicht en verdedigd,waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk werd bepaald op 22 april 1988 doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat hetgeen van het Hof als gerecht in ambtenarenzaken als de onderhvige kan worden gevorderd, limitatief is omschreven in artikel 80 der Personeelswet (P.W.)(G.B.1962 No.195), waartoe de vordering van verzoeker niet behoort;

Overwegende, dat indien de vordering tot vergoeding van schade zou moeten worden aangemerkt, is deze dan ook niet-ontvankelijk, aangezien het Hof als gerecht als voormeld, ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 sub b van meergenoemde P.W., slechts bevoegd is tot kennisneming van vorderingen tot vergoeding van schade, welke voor de ambtenaar is voortgevloeid uit een besluit of handeling, in strijd met het bij of krachtens de P.W. bepaalde, hebbende verzoeker geen zodanig besluit of dergelijke handeling gesteld, en zijnde daarvan ook niet gebleken (CFM Sur.Jur.Bundel:Geschillen tussen burger en overheid, vonnis No.102);

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering;

Aldus gewezen door de heren:mr.R.E.TH.OOSTERLING, waarnemend-President, Mr.A.C.VELDEMA en Mr.E.S.OMBRE,Leden en door de waarnemend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 20 MEI 1988, in tegewoordiheid van K.PULTOO, Substituut-Griffier.

Partijen vertegenwoordigd door hun respektieve gemachtigde advokaten, Mr.R.J.Blufpand en Mr.H.Mungra zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.