- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13490
- Uitspraakdatum 17 mei 1996
- Publicatiedatum 19 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Ondernemingsrecht. De in casu genomen besluiten van algemene vergaderingen van aandeelhouders kunnen de toets van art. 101 Wetboek van Koophandel niet doorstaan. De tegenpartij is te kwader trouw. Aan overdracht van aandelen kleven gebreken. Het HvJ schorst de besluiten van algemene vergaderingen van aandeelhouders. Geïntimeerde sub b mag zich niet als eigenaar van de aandelen gedragen totdat in bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van de overdracht is beslist.
Uitspraak
Hof van Justitie
17 mei 1996, G.R.13490
(Mrs. S. Gangaram-Panday, P.G. Wolff, K. Pultoo)
A. Appellant sub A
B. Appellant sub B,
beiden wonende te [district 1], voor wie als gemachtigde optreedt, mr. E.C.M. Hooplot, advocaat, appellanten in Kort Geding,
tegen
A. [geïntimeerde sub A], rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende in [district 2] aan [adres 1];
B. [geïntimeerde sub B], wonende in [district 2], door wie tot hun beider gemachtigde is gesteld, mr. F. Kruisland, advocaat, geïntimeerden in Kort Geding,
De fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ‘s Hofs interlocutoir vonnis van 5 januari 1996 tussen partijen gewezen en uitgesproken:
Ten aanzien van de feiten
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ‘s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts:
Overwegende, dat: ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, geïntimeerde sub B in persoon, Direkteur van [geïntimeerde sub A] en in privé, appellant sub A in persoon, bijgestaan door hun respektieve raadslieden, advocaten mr. F. Kruisland en mr. E.C.M. Hooplot, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – processen – verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens partijen na gehouden comparitie van partijen bepaaId, hun gemachtigden hebben verklaard, dat geen schikking is bereikt, waarna zij vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat het Hof hier overneemt en volhardt bij al hetgeen bij tussenvonnis van 5 januari 1996 is overwogen en beslist;
Overwegende, dat de bij dat tussenvonnis bevolen comparitie van partijen gehouden is op 26 januari 1996 en voortgezet is op 8 maart 1996, op welke laatste comparitie-zitting door de Rechter-Commissaris aan de partijen de problemen voorgelegd zijn die in dit geding aan de orde zijn en aan partijen gevraagd is om een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen en die problemen met elkaar in alle rust te bespreken en met gebruikmaking van het gezonde verstand op te lossen en zich daarover uit te laten op de zitting van het Hof van 19 april 1996;
Overwegende, dat de geïntimeerden op die zitting van 19 april 1996 een schrijven d.d. 18 april 1996 van hun raadsman hebben overgelegd waarbij om nog twee maanden uitstel wordt verzocht omdat zij nog in beraad zijn omtrent implicaties en gevolgen die het ingaan op de vertogen van de Rechter-Commissaris kunnen hebben voor de onderneming van de geïntimeerde sub A en de wijze waarop die in positieve zin kunnen worden opgevangen, waartegen de procesgemachtigde van de appellanten bezwaar heeft gemaakt met te stellen dat de door het Hof voorgestelde algemene vergadering van aandeelhouders niet bijeengeroepen is en dat de geïntimeerde sub B, die direkteur is van de geïntimeerde sub A, bezig is de onderneming uit te hollen en daarom om vonniswijzing heeft verzocht, welke het Hof op heden heeft bepaald, daar het Hof-voorstel bedoeld was dat partijen gezamenlijk die implicaties zouden bezien om tot voor hen aanvaardbare oplossingen te geraken;
Overwegende, dat uit de gedingstukken in eerste aanleg en in hoger beroep (de stellingen van partijen, hun verklaringen ter gehouden comparities en overgelegde produkties) het navolgende – in zoverre hier van belang-rechtens tussen partijen vaststaat:
1. dat de navolgende personen aandeelhouders zijn in [geïntimeerde sub A], te weten:
a. [appellant sub A] voor 65 aandelen;
b. [persoon 1] voor 50 aandelen;
c. [appellant sub B] voor 50 aandelen;
d. [persoon 2] voor 65 aandelen;
e. [geïntimeerde sub B], ([geïntimeerde sub B, die tevens de enige direkteur is van [geïntimeerde sub A]) voor 60 aandelen en
f. [persoon 3] voor 60 aandelen, hetgeen in totaal 350 aandelen zijn;
2. dat niet zeker is of er een aandelenregister heeft bestaan en dat dat register in ieder geval niet te vinden is en er geen nieuw register aangelegd is;
3. dat gedagtekend 24 februari 1988 door [geïntimeerde sub B] de sub 1 genoemde aandeelhouders op de daarin vermelde adressen opgeroepen zijn tot het bijwonen van een algemene vergadering van aandeelhouders van de [naam], (afgekort [geïntimeerde sub A]), met als o.a. agendapunten (…) 2. Bespreking credit arrangement, (…), met vermelding van plaats en tijd, te weten De Surinaamse Bank N.V. Gravenstraat no. 26 en om 11.00 uur des v.m. op zaterdag [datum] en met vermelding aan de linkerbovenkant “Aangetekend”;
4. dat de geïntimeerde bij conclusie tot overlegging stukken d.d. 3 juni 1994 (in eerste aanleg) de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van 19 maart 1988 (zie sub 3) overgelegd hebben, waaruit blijkt dat op die vergadering aanwezig zijn geweest de sub 1 (boven) onder d, e en f genoemde aandeelhouders, terwijl de sub a, b en c aldaar genoemde aandeelhouders afwezig waren (zie die notulen pagina’s 1 en 2), waaronder de appellanten, terwijl tevens uit die notulen blijkt dat de aandeelhouder [persoon 2], opgeroepen op het [adres 2], opgemerkt heeft dat de overige aandeelhouders nooit bij de vorige vergaderingen uitgenodigd zijn;
5. dat die notulen slechts door de voorzitter getekend zijn en niet tevens door een door de voorzitter aangewezen aandeelhouder, commissaris of direkteur, die de notulen gehouden heeft, en dat uit die notulen niet blijkt dat die door de voorzitter en de notulist gearresteerd zijn (zie artikel 17 van de statuten van [geïntimeerde sub A]);
6. dat de appellanten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gesteld hebben dat zij en de aandeelhouder [persoon 1] niet opgeroepen zijn voor de vergadering van 19 maart 1988, althans die oproeping hen nimmer bereikt heeft, welke oproep door de geïntimeerde sub B gedaan zou zijn op het [adres 3], en voor welke oproeping de Surinaamse Bank N.V. zou hebben zorggedragen en daar het aandelenregister ontbreekt (zie sub 2) ook niet na te gaan is of het bovenvermeld adres van die aandeelhouders ook het adres is als ingeschreven in dat register (zie artikel 18 van de statuten), of hun woonadres, omdat in de oproeping vermeld staat p/a; (per adres);
7. dat [geïntimeerde sub A] gevestigd is in [district 2] (zie artikel 1 van de statuten) en dat de inhoud van het agendapunt: ”Bespreking Credit Arrangement” niet ter inzage ten kantore van het vennootschap gelegd is, waarvan de aandeelhouders kennis zouden kunnen nemen en uitmaken dat punt tevens emissie van aandelen aan de Surinaamse Trustmaatschappij N.V. inhield, zoals uit dat arrangement d.d. 30 december 1987 blijkt (zie pagina 4 onder A van dat arrangement en artikel 15 van de statuten en artikel 86 van het Wetboek van Koophandel);
8. dat van de aandeelhoudersvergadering van 19 maart 1988 twee versies van de opgemaakte notulen ten processe overgelegd zijn bij conclusie d.d. 8 december 1995 door de appellanten, welke onderling verschillen vertonen en welke onweersproken alleen door de direkteur van [geïntimeerde sub A] ondergetekend zijn en niet tevens door de notulist (zie sub 5 boven);
9. dat van de algemene vergadering van aandeelhouders van 23 november 1993 een notarieel procesverbaal opgemaakt is door notaris mr. drs. P. Bisoen, waaruit blijkt:
a. dat de aandeelhouders [persoon 1] en [appellant sub B] voor die vergadering niet opgeroepen zijn, omdat hun aandelen terug zouden zijn in de portefeuille van [geïntimeerde sub A];
b. dat [appellant sub A] en de aandeelhouder [persoon 2] gesteld hebben nimmer de notulen van de vergadering van 19 maart 1988 ontvangen te hebben, die ook niet ter inzage gelegd zijn en dat de appellant sub A gesteld heeft niet voor de vergadering van 19 maart I988 opgeroepen te zijn geweest, waarop de voorzitter gezegd heeft dat de Surinaamse Bank N.V. hem bij aangetekend schrijven opgeroepen had, hetgeen hij bij die bank zou natrekken;
c. dat die notulen met 270 stemmen voor en 65 stemmen tegen goedgekeurd zijn, waarbij de geïntimeerde sub B als houder van 210 aandelen aan de stemming heeft deelgenomen, omdat hij 150 aandelen van de Surinaamse Trustmaatschappij N.V. zou hebben overgenomen;
10. dat in het bovengenoemde credit arrangement (zie sub 7 boven) op pagina 4 onder A de bijzondere voorwaarde was opgenomen: ”De niet geplaatste aandelen van Uw vennootschap ad nominaal Sf. 150.000,- zullen gedurende de looptijd van het krediet worden geplaatst bij de Surinaamse Trustmaatschappij N.V. Tenzij tussentijds andere regelingen worden getroffen (…) zullen deze aandelen na beëindiging van de kredietverlening wederom aan Uw vennootschap of aan de aandeelhouders worden overgedragen”, doch dat de Surinaamse Trustmaatschappij N.V. in strijd hiermede die 150 aandelen, waarover zij als zekerheidsstelling de beschikking gehad heeft, aan de geïntimeerde sub B, in privé, [geïntimeerde sub B] (de direkteur [geïntimeerde sub A]) overgedragen heeft (zie de akte van overdracht d.d. 18 juni 1993) en dus niet aan die vennootschap of aan alle aandeelhouders zoals in het arrangement was vastgelegd;
11. dat bij de sub 10 genoemde overdracht van aandelen artikel 8 van de statuten van [geïntimeerde sub A] niet in acht genomen is, dat voorschrijft welke procedure op straffe van nietigheid van de overdracht, in acht moet worden genomen bij zo’n overdracht;
12. dat de aandeelhouder [persoon 1] inmiddels kinderloos overleden is, zijn echtgenote achterlatende en dat de aandeelhouder [appellant sub B], inmiddels van echt gescheiden is, doch dat exacte gegevens omtrent die feiten niet bekend zijn;
Overwegende, dat de appellanten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitvoerig de gronden hebben aangegeven voor het aanvechten van de besluiten van de algemene vergaderingen van aandeelhouders van 19 maart 1988 en van 23 november 1993 en dat uit boven als tussen partijen vaststaande aangenomen feiten blijkt, dat de besluiten van beide vergaderingen de toets van het bepaalde in artikel 101 van het Wetboek van Koophandel niet kunnen doorstaan en dat de appellanten terecht de tegenpartij van kwade trouw bij het nemen van die besluiten betichtigen, aangezien:
a. zij voor de vergadering van 19 maart 1988 niet op de statutair juiste wijze opgeroepen zijn doch per [adres 3], zonder dat het bekend is of dit adres toen hun woonadres geweest is of het adres dat bij de vennootschap geregistreerd (geweest) is en zonder dat de geïntimeerden na gemotiveerde betwisting door de appellanten dat die oproeping hen nimmer bereikt heeft, dit aannemelijk gemaakt hebben. Dat voorts daarvan (van die kwade trouw) blijkt uit het feit dat bij de oproeping niet tevens melding gemaakt is dat het krediet- arrangement (als agendapunt) tevens een emissie van aandelen inhield en aldus een belangrijke informatie aan hen onthouden is en voorts uit het feit dat toen de in [district 2] wonende aandeelhouder ([persoon 2]) die op die vergadering aanwezig was de mededeling deed dat hij en de niet aanwezige aandeelhouders niet voor de eerdere algemene vergaderingen van die vennootschap uitgenodigd waren, daarop geen acht geslagen is en de vergadering gewoon voortgang heeft gevonden, waarop verstrekkende besluiten genomen zijn;
b. voor de vergadering van 23 november 1993 twee aandeelhouders, waaronder de appellant sub B. door de geïntimeerden opzettelijk niet opgeroepen zijn om die bij te wonen om redenen als in de notulen (notarieel opgemaakt) van die vergadering vermeld is en de geïntimeerde sub B aan de stemming op die vergadering met 150 stemmen extra deelgenomen heeft, terwijl hij wist of behoorde te weten dat hij die aandelen in strijd met de statutaire bepalingen van die vennootschap verkregen had;
Overwegende, dat nu ook aan de uitgifte van die aandelen aan de Surinaamse Trustmaatschappij N.V gebreken kleven als boven overwogen is, ook deze nimmer houder van die aandelen geweest is en kon zij die dan ook niet overdragen aan de geïntimeerde sub B of aan wie dan ook;
c. dat door de geïntimeerden niet betwist is dat de besluiten van die vergaderingen niet aan de appellanten ter kennisneming gezonden zijn en ook niet dat die niet ten kantore van de vennootschap ter inzage gelegd zijn, waardoor zij daarvan kennis konden nemen.
Overwegende dat uit de tussen partijen vaststaande feiten en uit het bovenoverwogene met betrekking de emissie en overdracht van de 150 aandelen blijkt dat de grieven die de appellanten tegen de aangevochten beslissing van Kantonrechter in het Derde Kanton hebben aangedragen (zie pleidooi d.d. 21 april 1995) en die als hier aangehaald worden beschouwd, gegrond zijn en dat die beslissing dan ook zal worden vernietigd en recht zal worden gedaan als na te melden, met de veroordeling van de geïntimeerden, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten van beide instanties en met verlening van akte van rectificatie van de misslagen als door de appellanten bij de conclusie van repliek in eerste aanleg verzocht is, waartegen de geïntimeerden geen bezwaren hebben gemaakt;
Rechtdoende in hoger beroep in kort geding
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in Derde Kanton, in kort geding gewezen van 8 juli 1994, waarvan beroep;
En opnieuw rechtdoende in kort geding
a. Verleent de appellanten akte van rectificatie als verzocht bij conclusie van repliek in eerste aanleg;
b. Schorst alle besluiten die door de algemene vergaderingen van aandeeIhouders van de geïntimeerde sub A op 19 maart 1988 en op 23 januari 1993 genomen zijn, totdat in een door de appellanten en/of hun rechtsopvolgers in een binnen drie maanden na deze uitspraak aanhangig gemaakt bodemgeschil (zo die niet aanhangig is) daarover definitief zal zijn beslist;
c. Verbiedt [geïntimeerde sub B] zich als eigenaar te gedragen van de 150 aandelen op naam genummerd 351 tot en met 500 in [geïntimeerde sub A], totdat in een bodemgeschil over de rechtsgeldigheid over de emissie van die aandelen en de overdracht daarvan aan hem definitief is beslist, welk geding de appellanten en/of hun rechtsopvolgers, zo die nog niet aanhangig is, binnen drie maanden na deze uitspraak aanhangig zullen moeten maken;
d. Verbiedt de geïntimeerden [appellant sub B], te verhinderen zijn rechten als aandeelhouder van 50 aandelen in [geïntimeerde sub A] uit te oefenen.
Bepaalt als dwangsom het bedrag van Sf. 1000.000.–(een miljoen gulden) voor iedere keer dat de geïntimeerde in gebreke mochten blijken aan de veroordelingen sub C en sub D te voldoen;Wijst het meer of anders gevorderde af;
Veroordeelt geïntimeerden in de proceskosten zowel in eerste aanleg als hoger beroep aan de zijde van appellanten gevallen en begroot;
– in eerste aanleg op Sf. …
– in hoger beroep op f …
met in begrip van het door het Hof aan hun advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van Sf. 1000,–;
Bepalend het Hof het salaris van de advocaat van geïntimeerden eveneens op Sf. 1000,–