SRU-HvJ-1997-4

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-370
  • Uitspraakdatum 20 juni 1997
  • Publicatiedatum 25 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Ambtenarenrecht. Ontslagrecht. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
    Het Hof is van oordeel dat de beslissing tot degradatie met terugwerkende kracht in strijd is met de wet en mitsdien niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. De combinatie met de tuchtstraf is voorts onnodig, te lang (twee jaren) na de veroordeling van verzoeker tot een gevangenisstraf opgelegd en tenslotte te zeer ingrijpend in de persoonlijke en huiselijke omstandigheden van verzoeker. Door aldus te handelen heeft verweerder in strijd gehandeld met één der algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het beginsel van rechtszekerheid.

Uitspraak

H.M.

A – 370.

[verzoeker], agent van politie eerste klasse bij het Korps Politie Suriname, wonende te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advokaat,

verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijnen Parkette aan de Gravenstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.Dr.C.D.OOFT, advokaat,

verweerder,

De President spreekt in deze zaak in naam van de Repu­bliek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

1. dat de verzoeker de navolgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoor­digd wordende door de heer Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijnen Parkette aan de Graven­straat no.3, verweerder;

2. dat de verzoeker ambtenaar van politie eerste klasse is en dus ambtenaar in de zin van de Personeelswet;

3. dat de verzoeker bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 4 september 1996 [kenmerk] is ontslagen, onder voorwaarde dat deze (lees:’dit ontslag’) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij hij zich binnen een proeftijd van 1 (een) jaar, -welke proeftijd zal ingaan op de dag die, (’die’ niet lezen) waarop dit besluit ter kennis van hem is gebracht, -wederom schuldig maakt aan een soortgelijk plichts­verzuim, waarvoor die be­straffing geldt of enig ander ernstig plichtsverzuim;

b. terugstelling in rang voor de duur van 2 (twee) jaar onder toekenning van een bezoldiging van Sf.56.660,– (ZES EN VIJFTIGDUIZEND ZESHONDERD EN ZESTIG GULDEN) per maand benevens het genot van vrije bovenkleding en schoeisel, alsmede een politietoelage naar de daarvoor vastgestelde regels. Voorts is bepaald dat deze terugstelling in de rang is ingegaan op 19 juli 1996, met het verzoek de inhoud van deze beschikking als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;

4. dat de verzoeker deze beschikking op 22 oktober 1996 heeft ontvangen, blijkens aantekening op bladzijde 1 van de overgelegde beschikking zodat de verzoeker met inachtneming van de termijnen in het Politiehandvest (artikel 47) c.q. de Personeelswet tijdig bij Uw Hof in beroep is gekomen;

5. dat de litigieuze beschikking in strijd is met het begin­sel van de rechtszekerheid en de zorgvuldigheid zoals Uw Hof dit in verschillende vonnissen inzake ambtenarenzaken heeft geformuleerd en laat­stelijk nog in het vonnis van [naam 1] contra DE STAAT SURI­NAME, G.R.(’G.R’ niet lezen) No.A – 203 (lees:”A-283”) d.d. 25 juli 1990, met het verzoek de inhoud van dit vonnis als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;

6. dat Uw Hof in het vonnis van [naam 1] letterlijk het volgende heeft overwogen:

1. Overwegende dat de Personeelswet (P.W.) weliswaar geen bepaling bevat over de termijn waarbinnen een tuchtstraf moet worden opgelegd (zo daartoe wordt besloten);

2. dat evenwel de ten aanzien van een landsdienaar in acht te nemen zorgvuldigheid met zich brengt, dat een derge­-lijk besluit binnen een redelijke termijn wordt geno­men;

3. dat de termijn van blijkens een jaar na het verweer van verzoeker naar ’s Hoven oordeel, als te lang moet worden aangemerkt, nu geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een andere conclusie zouden lui­den (lees:’leiden’);

4. Overwegende, dat ook op deze grond het gewraakte besluit tot oplegging van een tuchtstraf nietig is;

De verzoeker is sedert 17 augustus 1994 veroordeeld en heeft zich op 31 oktober 1994 verweerd en na ruim 2 jaren komt de verweerder met een voorwaardelijk ontslag + degradatie, het­geen veels (lees:’veel’) te laat is, alsmede in strijd met de rechtszeker­heid en de zorgvuldigheid; dat na zo’n lange perio­de de ver­weerder elke bevoegdheid mist om aan de verzoeker een tucht­straf op te leggen;

7. dat de verzoeker opmerkt dat de beschikking nog meer formele gebreken vertoont t.w. dat de terugstelling (degrada­tie) is ingegaan op 19 juli 1996 hetgeen volledig in strijd is met artikel 6 van de P.W., waar staat dat een besluit geen terugwerkende kracht heeft, voor zover zij voor de belangheb­bende nadelig is en is in artikel 71 lid 5 van de P.W. bepaalt (lees:’bepaald’) wanneer aan een besluit terugwerkende kracht kan worden gege­ven;

8. dat de terugstelling (degradatie) niet met terugwerken­de kracht kan worden gegeven, maar slechts met een datum in de toekomst, zodat de terugstelling in strijd is met artikel 6 van de P.W., zijnde het beginsel van de rechtszekerheid;

9. dat de beschikking van de verweerder d.d. 4 september 1996 [kenmerk] in al zijn onderdelen nietig is en dus niet in strijd (lees:’stand’) kan blijven;

10. dat het de verzoeker niet is gelukt de zaak met de verweerder minnelijk op te lossen;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevor­derd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

A. zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 4 september 1996 [kenmerk], waarbij aan de verzoeker de tucht­straf van voorwaardelijk ontslag + terugstelling van rang is gegeven;

B. de verweerder zal worden veroordeeld om binnen een week na de uitspraak aan de verzoeker zijn salaris en alle overige emolumenten uit te keren verbonden aan de rang van agent van politie 1e klasse en de verweerder te veroordelen een nieuwe beschikking te nemen overeenkomstig de uitspraak van Uw Hof, alles onder verbeurte van een dwangsom van Sf.50.000,– (VIJF­TIGDUIZEND GULDEN) voor iedere dag dat de verweerder nalatig blijft aan de uitvoering van het vonnis gevolg te geven, Kosten rechtens;

Overwegende, dat van De Staat Suriname binnen de wette­lijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen, waarbij hij als verweer heeft aangevoerd:

1. Verweerder ontkent en betwist alhetgeen verzoeker in zijn inleidend Rekest naar voren heeft gebracht, voor zover (lees:­erbij ’zulks’) niet woordelijk en uitdrukkelijk door verweerder wordt erkend, onder aanbod van bewijs zijner stel­lingen en weren, door alle middelen rechtens, indien en voor zover de bewijs­last op hem (verweerder) zou mogen rusten;

2. Deze vordering van verzoeker bij het Hof van Justitie heeft verweerder zeer verbaasd, zulks omdat een eerder inge­-stelde vordering (zie H.v.J. dossier A – 356 G.No.244 (a), waarbij verzoeker vroeg om vernietiging van een nog niet een (”een” niet lezen) bestaand ontslagbesluit, eigenlijk direkt tot niet ontvanke­lijkheid van de vordering had moeten leiden, doch zulks niet plaatsvond, door de wijze begeleiding van het Hof van Justitie in dit proces en de terzake kenbaar gemaakte, c.q. geinstigeerde afdoening zijdens de Korpsadmini­stratie, die aan verzoeker haast volledige genoegdoening gaf. Hij zal eind november 1996 of eerder, zijn vol salaris en ander com­plete­rende toelagen en premies ontvangen, nu deze zonder een daar­toe rechtskracht bezittend besluit, waren ingehouden. Verweerder legt terzake aan Uw Hof van Justitie hierbij over het terzake dienende bericht met bijlage afkomstig van het Hoofd van de Salarisadministratie [naam 2] d.d. 14 november 1996, met verzoek dit als hierbij geinsereerd en deeluitmakende van dit verweerschrift, te willen beschouwen;

Nu, na veel wikken en wegen, waarbij mede gelet werd op de nog te verwachten reacties van de vele andere manschappen die bij de vervulling van hun politie dienst, zich hebben laten leiden (lees:’verleiden’) tot handelingen die op zijn minst als PLICHTSVER­ZUIM kunnen worden gekwalificeerd, eenvou­dige tuchtstraf alsnog wordt opgelegd aan verzoeker, wenst deze zich ook daartegen met hand en tand te verweren, alsof hem onrecht wordt aangedaan;

Het recht, werkt naar het oordeel van verweerder evenwel niet zo. Ook kan door verweerder gesteld worden, dat het nu ver­leend ontslag slechts voorwaardelijk is, waarbij het van verzoeker zelf afhangt of hij het ontslag in vervulling laat gaan. Hij kan dit doen door althans in slechts één jaar zich te gedragen zoals het een goede politieman betaamt

5. (Lees:’4’) Verweerder is met verzoeker eens (7de suste­nu) dat de terugstelling in rang zodanig geredigeerd is, dat van terug­werkende kracht sprake is. Het is duidelijk, dat het gebrek aan kader op de administratie van de Korpschef de oorzaak hiervan is, hoewel ook echte juristen het concept moesten zien en paraferen doch dit moment hen niet is opgeval­len. Verweer­der moge Uw Hof verzoeken hier een correctie te mogen aanbren­gen in de beschikking en de datum van ingang van de degradatie doen samenvallen met de dag waarop de beschik­king verzoeker heeft bereikt;

6. (Lees:’5’) Het is evenwel niet juist, zoals verzoeker schrijft in het 9de sustenu, dat de beschikking verder in al zijn onderde­len nietig is en daarom vernietigd dient te wor­den. De door verzoeker zo zwaarwichtig naar voren gebrachte schending van met name de rechtszekerheid en de zorgvuldigheid (twee begin­selen van behoorlijk bestuur), met adstructie naar het vonnis van Uw Hof van Justitie, in de zaak [naam 1] (5de en 6de sustenu), dient in het geval [verzoeker], anders te worden gezien dan in het geval [naam 1].

Het geval [naam 1] stond geheel op zich zelf en de plicht van het bestuur om ’s mans rechtspositie te regelen, werd gewoon veronachtzaamd.

In het geval van verzoeker, spelen zich (’zich’ niet lezen) nog tientallen andere zaken mee, waarmee de Korpsleiding werd overvallen. Zaken van hoge politiefunctionarissen, die zich op onjuiste wijze ge­droegen en daardoor hetzij op grond van de Personeelswet, hetzij alsgevolg van schending van het Politie­handvest in de situatie kwamen te verkeren dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan PLICHTSVERZUIM en daarom in ieder geval tuchtrech­telijk gestraft moesten worden.

Het proces van verzoeker bij de strafrechter heeft op zijn minst 2 jaren geduurd, een omstandigheid welke de Korpsleiding ook heeft weerhouden betrokkene hangende het strafrechtelijk onderzoek, vooralsnog een tuchtrechtelijke straf op te leggen.

Met onder meer deze feiten in dit 6de sustenu voor ogen kan gesteld worden dat omstandigheden welke de beslissing van het

Hof van Justitie in de zaak [naam 1] ten grondslag hebben gediend in het geval [verzoeker] geheel andere zijn en deswege een analoge toepassing op de zaak van verzoeker helemaal niet voor de hand ligt.

Het komt verzoeker dan ook voor, dat op grond van het voor­gaande, de toewijzing van de vordering van de vordering (”van de vordering” niet lezen) niet door Uw Hof van Justitie zal worden uitge­sproken;

Overwegende, dat hij op deze gronden heeft geconcludeerd:

dat de vordering van verzoeker zoals in het Petitum van zijn Inleidend Rekest is neergelegd, niet ontvankelijk zal worden verklaard althans deze aan verzoeker niet zal worden toegewezen wegens gebrek aan, of onvoldoende bewijs;

Overwegende, dat ingevolge s’Hofs beschikking van 3 januari 1997 in Raadkamer zijn verschenen verzoeker in per­soon, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, gemachtigde van verzoeker en advo­kaat M­r.Dr.C.D.OOFT, gemachtigde van verweerder, die hebben ver­klaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschou­wen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hadden toegelicht en verdedigd, par­tijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvanke­lijk was bepaald op 4 april 1997, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoeker, ambtenaar zijnde, in de zin van de Personeelswet (P.W.), bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 17 augus­tus 1994, terzake ”HET ALS AMBTENAAR AANNEMEN VAN EEN GIFT”, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 427 van het Wetboek van strafrecht, veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 5 (vijf) voorwaardelijk met een proef­tijd van drie jaren;

– dat bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie, d.d. 4 september 1996 No.4551, zijn aan verzoeker vanwege (ernstig) plichtsverzuim- welke het door hem gepleeg­de strafbaar feit oplevert-, de navolgende tuchtstraffen opge­legd, te weten:

a) ONTSLAG, onder voorwaarde, dat deze (lees:dit) niet ten uit­voer zal worden gelegd, tenzij hij zich binnen een proef­tijd van 1 (een) jaar, welke proeftijd zal ingaan op de dag waarop dit besluit ter kennis van hem is gebracht, wederom schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim, waarvoor die be­straffing geldt of enig ander ernstig plichtsverzuim;

b) TERUGSTELLING in de rang voor de duur van 2 (twee) jaar, onder toekenning van een bezoldiging van f.56.660,– per maand benevens het genot van vrije bovenkleding en schoeisel, alsme­de een politietoelage naar de daarvoor vastgestelde regels;

– dat de gewraakte beschikking van de Minister van Justitie en Politie verzoeker ONBETWIST op 22 oktober 1996 ter kennis is gebracht, zodat verzoeker het Hof, als Ambtenarengerecht, tijdig heeft geadieerd met de onderhavige vordering(en);

– dat de proeftijd van de sub a) aan verzoeker opgelegde tuchtstraf mitsdien per 22 oktober 1997 zal zijn geëxpireerd;

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat de tucht­straf sub a) voormeld, in overeenstemming moet worden geacht met de ernst van het door verzoeker gepleegde plichtsverzuim en derhalve gehandhaafd dient te blijven, zijnde het Hof van oordeel, dat een vergelijking ten deze met de zaak [naam 1] mank gaat, nu [naam 1] toch niet wegens een gepleegd strafbaar feit tot gevangenisstraf was veroordeeld en in diens geval het Hof de termijn van een jaar bij het opleggen van een tucht-­straf aan die [naam 1] na een gepleegd plichtsverzuim, als te lang had geacht;

Overwegende, m.b.t. de sub b) voormeld aan verzoeker opgeleg­de tuchtstraf, van DEGRADATIE en wel met terugwerkende kracht, dat het Hof van oordeel is:

– allereerst, dat het terugwerken van deze straf in strijd is met de wet en mitsdien niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd;

– dat het verzoek van verweerder om correctie van de in­gangsdatum van deze tuchtstraf, niet voor inwilliging vatbaar wordt geacht;

voorts, dat deze straf in combinatie met de tuchtstraf sub a) voormeld onnodig is, wijders te lang (twee jaren) na de ver­oordeling van verzoeker tot een gevangenisstraf, is opgelegd en tenslotte, naar ’s Hoven oordeel, te zeer ingrijpt in de persoonlijke en huiselijke omstandigheden van verzoeker;

– dat verweerder door aldus te handelen als voormeld, in strijd heeft gehandeld met één der algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het beginsel van rechtszekerheid;

Overwegende, dat het Hof de gewraakte beschikking op dit punt sub b) dan ook zal vernietigen, hetgeen met zich mee­brengt, dat ook het bij II sub a,b en c vermelde in de ge­wraakte beschikking, aan vernietiging is komen bloot te staan, komende aan het Hof de bevoegdheid toe een besluit, i.c. een beschikking, gedeeltelijk te vernietigen (vide artikel 79 lid 1 sub a van de P.W.) hetgeen het Hof in voege als na te melden zal doen (vide vonnis Hof van Justitie (civiele kamer) d.d. 5 februari 1960, S.J.(A) no.47, inzake [naam 3] contra RIJKSDEEL SURINAME- Blauwe Bundel ”Geschillen tussen Burger en Over­heid”);

Overwegende, dat het Hof het verzoek van verzoeker, verweerder een dwangsom op te leggen niet zal honoreren, omdat het Hof er van uitgaat en verwacht, dat verweerder wel er toe zal overgaan, bij vernietiging van de gewraakte beschikking als vorenbe­doeld, tot het (doen) verrichten van die handelin­gen waardoor aan verzoeker de geldsommen zullen worden geres­titueerd, welke inmiddels van zijn salaris zijn ingehouden en zijn plaatsing op de ranglijst zal herstellen en wel, naar het Hof verwacht, binnen DRIE MAANDEN na betekening van dit vonnis aan verweer­der;

Gezien de betrekkelijke Wetsartikelen:

RECHTDOENDE IN AMBTENAREN ZAKEN:

Vernietigt de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 4 september 1996 [kenmerk], Bureau [nummer],

voor wat betreft het besluit onder I sub b) en onder II sub a,b en c; blijvende die beschikking voor het overige in tact;

Wijst af het meer of anders gevorderde;

Aldus gewezen door de heren: Mr.R.E.TH.OOSTERLING, Presi­dent, Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President en Mr.K.PULTOO, Lid en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 20 JUNI 1997, in tegen­woordigheid van Mr.Drs.C.C.L.A.VALSTEIN-MONTNOR, fungerend-Griffier.

Partijen verzoeker vertegenwoordigd door Mr.H.BOLDE­WIJN namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.TRUIDEMAN en ver­weer­der vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat

Mr.Dr.C.D.OO­FT, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.