SRU-HvJ-1997-9

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 4
  • Uitspraakdatum 21 mei 1997
  • Publicatiedatum 25 april 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Zware mishandeling (art. 362 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

    Politieagent heeft opzettelijk gewelddadig met een vuistvuurwapen een schot op het lichaam van het slachtoffer gelost, tengevolge waarvan het slachtoffer een schotverwoning aan zijn borstkas heeft bekomen en gedurende enige tijd in een ziekenhuisinrichting moest worden verpleegd en operatief ingrijpen noodzakelijk was.

    De redelijke termijn van procesvoering is overschreden en is verdisconteerd in de strafmaat.

    Politieagent is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

PRO JUSTITIA
IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 1997 No. 4

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in af­schrift overgelegd verkort vonnis, door de Kantonrechter in het Tweede Kanton op 19 mei 1993 gewezen en uitgesproken tegen:

[verdachte];
oud 33 jaar;
van beroep ambtenaar van politie in de rang van agent van politie eerste klasse;
geboren in [district];
wonende aan [adres] te [plaats], verdachte;

Gelet op het tijdig door de Vervolgingsambtenaar inge­steld hoger beroep;
Gehoord de verdachte in zijn verdediging, daarin bijge­staan door zijn raadsman, Mr.J.G.O. KOULEN;
Gehoord de getuigen in hun beëdigde verklaringen;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
Gelet op het onderzoek in beide instanties;
Overwegende, dat aan verdachte bij de inleidende akte van dagvaarding zijn te laste gelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding, welke als hier geïnse­reerd moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, met verdachtes schuld daaraan dat hij het hem bij inleidende akte van dagvaarding sub D te laste gelegde heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weergegeven;
met vrijspraak van het meer of anders te laste gelegde;
Overwegende, dat de Kantonrechter het bewezen aangenomen feit heeft gekwalificeerd als:
ZWARE MISHANDELING, misdrijf, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 362 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte te dier zake heeft veroordeeld tot:
gevangenisstraf voor de tijd van ZES MAANDEN met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de Rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroor­deelde zich voor het einde van de hierbij op DRIE JAREN be­paalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig ge­maakt, dan wel gedu­rende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen;
Overwegende, dat het Hof het vonnis van de Kanton­rechter, dat niet naar de redenen van de wet gemotiveerd is, bevattende immers niet de gronden die tot die beslissing hebben geleid, zal vernietigen en opnieuw zal worden rechtge­daan;
Overwegende dat ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard, zakelijk weergegeven:

1. de [getuige 1]:
dat hij op 31 december 1991 als duorijder meereed met zijn vriend [getuige 2], op diens bromfiets van het merk ”Ciao Vesta”, welke voorzien was van een nummerplaat;
dat zij beiden zonder valhelm op, reden in de richting van de [straat 1];
dat hij op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] zich op een gegeven moment omkeerde en een witge­lakte Isuzu pick-up zag, die voorzien was van een blauw dienst­kente­ken die in volle vaart achter hun reed;
dat hij bemerkte dat zij door de bestuurder van die pick-up achtervolgd werden;
dat toen zij op [adres 2] aangekomen waren, zij naast een gepar­keerde auto van het merk ”Datsun” waren gaan staan om te voorko­men dat ze door de bestuurder opgemerkt zouden worden;
dat zij van de bromfiets waren afgestapt en in een ge­hurkte houding naast de geparkeerde auto zich schuil hielden omdat ze niet wis­ten met wie ze te doen hadden;
dat in de tussentijd de bestuurder van de pick-up kwam aanrij­den het gepar­keerde voertuig voorbij reed, en de pick-up zeven tot acht meter verder tot stilstaand bracht;
dat hij hierna de bestuurder van de pick-up, [verdachte], die hij voor­heen niet kende, uit de pick-up zag stappen;
dat toen [getuige 2] de [verdachte] zag, hij de brom­fiets van de grond pakte en het begon te duwen om meer vaart te geven teneinde daarmee weg te rijden;
dat hij ook opstond en in de richting van [getuige 2] keek en daarna naar de bestuur­der van het voertuig die een vuistvuur­wapen in zijn hand had;
dat hij op het moment dat hij weer even in de richting van [getuige 2] keek, een schot hoorde en van achteren door een kogel werd geraakt ter hoogte van zijn rechterschouderblad;
dat hij van schrik een paar meters verder rende;
dat de [verdachte], naar hem toekwam en hem het volgende te ken­nen gaf: ”Ie sa tak’ pe je mati de”;
dat hij naderhand per ambulance naar het Acade­misch Ziekenhuis vervoerd is alwaar hij verpleegd werd;
dat hij twaalf janua­ri 1992 ontsla­gen werd uit het zie­ken­huis en Sf. 15.000,- betaald heeft aan de specialist;
dat hij toegeeft dat hij geen val­helm ophad maar dat dit geen aanlei­ding had moeten zijn om op hem te schieten;

2. de [getuige 2]:
dat hij op 31 december 1991, tezamen met zijn vriend, [getuige 1] als duorijder reed op zijn bromfiets van het merk ”Ciao Vesta”, zonder dat zij een helm ophadden;
dat hij de bromfiets gekocht had en in het bezit was van de nodige bescheiden;
dat de bromfiets gekeurd was en voorzien van een nummer­plaat en sticker;
dat hij op een gegeven moment merkte dat hij achtervolgd werd door een auto;
dat hij, zijnde een ex-jun­glecommando lid, niet wist met wie hij te maken had en daarom niet is gestopt, maar gepro­beerd heeft te vluchten;
dat zij kans zagen de pick-up kwijt te raken en in [adres 2] afgestapt zijn en zich schuil hielden achter een stilstaande auto;
dat toen hij de pick-up zag komen aanrijden hij de brom­fiets voortduwde om deze te starten om weg te rijden en dat [getuige 1] achter hem aanrende om op de bromfiets te stappen;
dat hij kort hierop een schot hoorde;

3. de [getuige 3]:
dat hij op 31 december 1991 samen met mijn vriend [getuige 4] zich bevond ten huize van zijn, [getuige 3] moeder aan [adres 2], alwaar zij zaten te borrelen toen hij twee mannen van creoolse afkomst met een bromfiets naast zijn auto van het merk ”Datsun”, welke op het trottoir geparkeerd was voor de woning van zijn, [getuige 3] moeder, zag schuilen;
dat hij kort hierop een pick-up in [adres 2] zag komen aanrijden;
dat hij gelijk daarna één van de mannen de brom­fiets zag duwen in de richting van de Hofstraat, terwijl de andere man, zijnde [getuige 1], achter de eerste, aanliep;dat op een gegeven moment een witte pick-up, zonder poli­tie-embleem, achter zijn auto stopte en de [verdachte] gestoken in burger­kle­ding uitstapte;
dat de [verdachte] achter de twee mannen aanrende met een getrok­ken vuist­vuurwa­pen en op een gegeven moment één schot loste waarbij [getuige 1] geraakt werd;
dat dit heeft plaatsgevonden ongeveer 7 à 8 meter van de plaats waar hij, [getuige 3], zat;
dat terwijl [getuige 1] op de grond lag, de [verdachte] naar hem toe kwam en in het Suri­naams tegen hem zei: ”Ie sab o langa mi ben loe­r ie”;

4. de [getuige 4] verklaart:
dat hij op 31 december 1991 samen met zijn vriend [getuige 3] ten huize van de moeder van [getuige 3] aan [adres 2], een bor­rel­tje zat te drinken toen hij [getuige 1] en [getuige 2], die hij voor­heen niet kende, dekking zag zoeken achter de op het trottoir gepar­keer­de auto van het merk ”Dat­sun”, zijnde het eigendom van [getuige 3];
dat op hetzelfde moment een witte pick-up uit de rich­ting van de Hofstraat kwam aanrijden en achter de auto van zijn vriend stopte, waarna de [verdachte] , die hij voor­heen niet kende, uit de auto stapte en zijn vuistvuurwapen te­voor­schijn trok;
dat de [verdachte] achter de twee mannen aanrende en op een gege­ven moment één schot loste, waarbij [getuige 1] werd geraakt, dit op ongeveer 5 meter afstand van de plaats waar hij, [getuige 4], zich bevond;
dat hij, [getuige 4], nog gezien had dat [getuige 1] zijn handen in de lucht had gehouden;
dat hij gehoord heeft dat de [verdachte] die naar [getuige 1] toekwam de vol­gende uitla­ting deed: ”Ie ben wan long”;
dat de [verdachte] in burgerkleding gestoken was maar dat hij, [getuige 4], aan de wijze waarop de verdachte het vuistvuurwapen trok bemerkte dat hij een politieagent moest zijn;

5. de [verdachte]:
dat hij vanaf juli 1991 gestationeerd was op de politie­post Albina en op 31 december 1991 voor de dienst in de stad moest zijn;
dat hij in burger gekleed was en in dienstwagen reed, nl. een witte pick-up, voorzien van een blauwe dienstkentekennum­mer;
dat hij over de Zwartenhoven­brug­straat reed toen hij twee mannen, die hij voorheen niet kende, op een groen wit gelak­te bromfiets van het merk ”CIAO”, zonder valhelm voor hem zag rijden;
dat de brom­fiets noch voorzien was van een kenteken noch van een sticker;
dat het hem bekend was dat regelmatig brom­fietsen van het merk ”CIAO” vanuit Frans-Guyana naar Suriname gesmok­keld werden en daarom besloot de bromfietsbe­stuurder te verba­li­se­ren;
dat hij ze achtervolgd en gewenkt heeft dat ze moesten stoppen terwijl hij schreeuwde:” Stop, Skowtu”, waaraan ze echter geen gevolg hebben gegeven;
dat hij tussen de [straat 3] en [straat 4] op het trot­toir van [adres 2] de be­stuur­der met de bromfiets zag rennen richting [adres 2] en de andere man achter hem aan zag rennen;
dat hij verdachte intussen uit de auto was gestapt en achter hen aan begon te rennen, onderwijl hen toeschreeuwend: ”Tang knapu skowtu”;
dat toen ze hieraan geen gehoor gaven, hij, verdachte, zijn vuist­vuurwapen tevoor­schijn heeft gehaald en na een waarschuwingschot gelost te hebben gericht heeft geschoten in de rich­ting van de mannen waarbij [getuige 1] geraakt werd;
dat hij op [getuige 1] in kwestie gescho­ten heeft, slechts met de bedoe­ling hem aan te houden, omdat door de handelingen van hen, het hem duidelijk was geworden, dat de brom­fiets van diefstal afkomstig moest zijn;

6. Overwegende, dat een geneeskundige verklaring d.d. 2 januari 1992 op beroepseed opgemaakt door chirurg R. Girja­sing, betreffende [getuige 1], zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
dat op het lichaam is aangetroffen een schotverwonding aan de borstkas, hemato-pneuma thorax;

Overwegende, dat de raadsman van de verdachte, Mr. J.O.G. KOULEN namens verdachte – voorzover rechtens van belang – als verweer naar voren heeft gebracht:

dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de behandeling van de zaak in appel niet binnen een redelijke termijn gevoerd is en daardoor in strijd met internationale verdragen als art. 6 lid 1 EVRM, art. 14 lid 3 aanhef onder c van het BUPO verdrag, art. 7 lid 5 ACHR (­American Convention on Human Rights) gehandeld is;
dat mocht het Hof geen niet-ontvankelijkheid tegen het Openbaar Ministerie uitspreken hij dan een beroep doet op de recht­vaar­di­gingsgrond dat het hande­len van de verdachte op grond van artikel 9 lid c, art. 15 lid 1, art. 17 lid 3 en art. 18 lid 2 sub d van het Politie Handvest, binnen de in­structies van zijn functie was gelegen met als gevolg dat de verdachte ontsla­gen dient te worden van alle rechtsvervolging;

Overwegende, dat de waarnemend-Procureur-Generaal, Mr. S. PUNWASI, het beroep bestreden heeft door te stellen, dat het Openbaar Ministerie niet bepaald wanneer een zaak voor het gerecht gaat en deswege het Openbaar Ministerie niet verweten kan worden de eisen van procesvoering binnen redelij­ke termijn overschreden te hebben;
dat echter wel rekening gehouden moet worden met het feit dat de redelijke termijn overschreden is zodat het daardoor billijk is een lagere straf te requireren, namelijk een gevan­genisstraf van zes maanden voorwaardelijk;

Overwegende, dat het Hof op grond van de inhoud van de voormelde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen acht, hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub D is te laste gelegd, te weten:

dat hij op 31 december 1991 te [district 2] , opzettelijk [getuige 1], zwaar lichamelijk letsel heeft toege­bracht, hebbende, hij verdachte opzettelijk gewelddadig met een vuistvuur­wapen een schot op het lichaam van [getuige 1] voornoemd gelost, tengevolge waarvan [getuige 1] voornoemd heeft bekomen schotverwon­ding aan zijn borstkas (hemato-pneuma thorax); dat die [getuige 1] gedurende enige tijd in een ziekenhuisin­richting moest worden verpleegd en opera­tief ingrijpen noodza­kelijk was;

Overwegende, dat het Hof kennis draagt van de redenen die tot vertraging van de behandeling van strafzaken in hoger beroep leiden welke redenen naar zijn mening echter niet te verwijten zijn aan het Openbaar Ministerie; dat het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging, zijdens de verdachte, aangevoerd door de raadsman van de verdachte, faalt, nu ter terechtzitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die zulk een beroep schragen;

Overwegende, dat het ten laste van verdachte bewezen geachte feit moet worden gekwalificeerd als:
”ZWARE MISHANDE­LING”, misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 362 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;

Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing der strafbaarheid gebleken;

Overwegende, dat het Hof bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstan­digheden waaronder het werd gepleegd en de persoon van de verdachte en dienten­gevolge een hogere straf zou opleggen, echter gelet op het feit dat de redelijke termijn van proces­voering overschreden is, deze zal verdisconteren in de straf­maat;

Gezien voormelde wetsartikelen, alsmede de artikelen 9, 11, 17, 18, 38, en 127 van het Wetboek van Strafrecht;

Overwegende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub A, B en C is te laste gelegd en hetgeen hem bij dagvaarding sub D meer of anders is te laste gelegd dan bewezen is ver­klaard, weshal­ve hij daarvan behoort te worden vrijgespro­ken;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Vernietigt het vonnis van 19 mei 1993 door de Kan­tonrechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de [verdachte], waarvan beroep;

EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:

Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hiervoren bewezen is geacht;

Kwalificeert het bewezen verklaarde feit als voormeld;

Verklaart het bewezen verklaarde feit en de verdachte deswege strafbaar;

Veroordeelt hem te dier zake tot gevangenisstraf voor de tijd van ZES (6) MAANDEN;

Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer ge­legd, tenzij het Hof later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een hierbij op DRIE JAREN bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen;

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub A, B en C is te laste gelegd en hetgeen hem bij dagvaarding sub D meer op anders is te laste gelegd dan bewezen is verklaard;

SPREEKT HEM DAARVAN VRIJ;

Aldus gewezen door de heren: Mr.S. GANGARAM-PANDAY, fungerend- President, Mr.P.G. WOLFF en Mr. K. PULTOO, leden

in tegen­woor­digheid van Mr. M.E. VAN GENDEREN-RELYVELD, Substi­tuut-Grif­fier, die dit vonnis hebben ondertekend en uitgespro­ken ter openba­re terechtzitting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 21 MEI 1997, door de fungerend-

Presi­dent voornoemd.