- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer onbekend
- Uitspraakdatum 23 december 1998
- Publicatiedatum 09 april 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Valsheid in geschrifte strafbaar gesteld bij artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar.
Bijzondere voorwaarde: het saldobedrag binnen een jaar na deze uitspraak terugbetalen aan de benadeelde coöperatie.
Uitspraak
PRO JUSTITIA IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 1998 No.19
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegd vonnis, door de Kantonrechter in het Derde Kanton op 26 januari 1996 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte];
oud 34 jaar;
zonder beroep;
geboren te [geboorteplaats];
wonende aan [adres] in [district], verdachte;
Gelet op het tijdig door de verdachte en de Vervolgingsambtenaar ingestelde hoger beroep;
Gehoord de verdachte in haar verdediging, daarin bijgestaan door haar raadsman, Mr. G. GANGARAM PANDAY, advokaat bij Hof van Justitie;
Gehoord de getuige in zijn beëdigde of op belofte afgelegde verklaring;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
Gelet op het onderzoek in beide instanties;
Overwegende, dat aan verdachte bij de inleidende akte van dagvaarding zijn te laste gelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding, welke akte van dagvaarding als hier geïnsereerd moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis door de daarin vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, dat verdachte het haar bij inleidende akte van dagvaarding sub II te laste gelegde heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weergegeven;
met vrijspraak van het meer of anders telaste gelegde;
Overwegende, dat de Kantonrechter de bewezen verklaarde feiten heeft gekwalificeerd als:
1. VALSHEID IN GESCHRIFTE; voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte te dier zake heeft veroordeeld tot gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF MAANDEN, met het bevel dat een gedeelte van tien maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de Kantonrechter later anders mocht gelasten op gornd van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaren bepaalde proeftijd schuldig heeft gemaakt of gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen, danwel zich niet houdt aan de hierbij opgelegde bijzondere voorwaarde om het saldobedrag binnen een jaar na deze uitspraak terug te betalen aan de benadeelde [coöperatie], met bepaling dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak van 22 november 1995 af, voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, met bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte;
Overwegende, dat het Hof zich niet kan verenigen met het vonnis a quo, weshalve dit moet worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan;
EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE :
Overwegende, dat het Hof overneemt de bewijsmiddelen in eerste aanleg door de Kantonrechter in diens beroepen vonnis gebezigd, vermits deze niet aan nietigheid lijden;
Overwegende, dat die bewijsmiddelen dienen te worden aangevuld met:
1. de verklaring van [getuige] in hoger beroep afgelegd, zakelijk weergegeven :
dat hij nog steeds voorzitter is van de spaar- en krediet [coöperatie], welke gevestigd is te [plaats] in [district];
dat hij [verdachte] kent, vanwege het feit dat zij ongeveer tien jaren als administratieve kracht in de voornoemde cooperatie heeft gewerkt;
dat het in 1984 of 1985 moet zijn geweest dat zij in dienst trad en in oktober 1995 met ontslag ging;
dat zij in het laatste jaar 1995 ( voor haar diensttuittreding ) naast de administratieve werkzaamheden ook belast werd met beheren van de kas, hetgeen onder andere inhield het verstrekken van leningen, deposito’s, stortingen, etc.
dat op een gegeven moment het bestuur van de cooperatie een commissie van toezicht heeft benoemd om controle uit te oefenen;
dat tijdens de controle werkzaamheden van voornoemde commissie, zij, leden van het bestuur, een brief van [verdachte] gedateerd van 19 oktober 1995 kregen, waarin ze te kennen gaf dat ze met ontslag zou gaan en dat ze ook voor de financiele tekortkomingen zou instaan;
dat deze brief de aanleiding was voor een intensief onderzoek;
dat de boekingen, bonnen en kwitanties gecontroleerd werden en er bleek toen een kastekort te zijn over een periode van 1994 / 1995.
dat er kwitanties op naam van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] zijn uitgeschreven;
dat wij leden van het bestuur genoemde personen hebben geconfronteerd met die kwitanties en zij hebben toen kenbaar gemaakt niets van zulke transacties af te weten;
dat voornoemde personen ook hebben ontkend hun handtekeningen op voornoemde kwitanties te hebben geplaatst.
dat hij de kwitanties die hem getoond werden positief heeft herkend;
dat het in deze gaat om de kwitanties ten name van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] met de nummers 20, 21, 22 t/m 25 en 26 t/m 34;
dat het bestuur frauduleuze handelingen van [verdachte] heeft geconstateerd;
dat de leden van het bestuur [verdachte] hebben geconfronteerd met de voornoemde kwitanties;
dat zij wel toegaf foutieve boekingen te hebben gepleegd en was ze bereid voor de financiele tekortkomingen in te staan;
dat zij per brief van 26 oktober 1995 uitstel van betaling van een week heeft gevraagd;
dat zij per brief van 3 november wederom voor een week uitstel van betaling; gevraagd ten aanzien van de betaling en dat ze hierna te kennen heeft gegeven niet meer te kunnen betalen;
dat hij inderdaad op 21 november 1995 aangifte heeft gedaan bij de politie tegen [verdachte] vanwege verduistering;
2. [verdachte] :
dat zij in 1984 of in 1985 in dienst is getreden van de spaar en krediet [coöperatie], welke gevestigd is te [plaats] in [district].
dat zij in het jaar 1985 tot en met oktober 1995 heeft gewerkt heeft als administratieve kracht bij voornoemde cooperatie;
dat zij in het laatste jaar 1994 of 1995 naast de administratie tevens belast werd met het beheren van de kas, hetgeen onder andere inhield het ontvangen van geldbedragen en het uitbetalen van geldsbedragen aan de leden;
dat zij kwitanties uitschreef voor degenen die gelden kwamen lenen van de cooperatie en bonnen uitschreef voor degenen die gelden kwamen storten voor andere deposito’s;
dat de cooperatie ongeveer 117 leden telde;
dat zij niet exact kan aangeven hoeveel leden per week of per maand geld kwamen lenen of storten;
dat zij op een gegeven moment ontdekte dat de balans niet klopte;
dat er een tekort aan gelden was in de kas;
dat ze geprobeerd heeft te achterhalen hoe het kastekort is ontstaan doch daarin niet is geslaagd;
dat ze sinds februari 1995 tot ongeveer oktober 1995 het tekort begon te ontdekken;
dat ze het tekort niet in een keer heeft ontdekt, maar verschillende keren in bovengenoemde periode;
dat ze toen uit wanhoop kwitanties op verschillende tijdstippen heeft uitgeschreven op naam van anderen te weten:
[persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] teneinde het kastekort op te heffen;
dat zij de kwitanties met de nummers 20, 21, 22 t/m 25, 26 t/m 34 die haar geconfronteerd werden valselijk heeft opgemaakt;
dat zij toegeeft valselijk te hebben opgemaakt:
a) ten name van [persoon 3]:
kwitantie nr. 21, d.d. 18 – 10 – 1995, bedrag van Sf200.000,-
b) ten name van [persoon 2]:
kwitantie nr. 22, d.d. 19 – 10 – 1995, bedrag van Sf200.000,-
kwitantie nr. 23, d.d. 14 – 2 – 1995, bedrag van Sf30.500,-
kwitantie nr. 24, d.d. 4 – 5 – 1995, bedrag van Sf 70.000,-
kwitantie nr. 25, d.d. 7 – 4 – 1995, bedrag van Sf30.000,-
c) ten name van [persoon 1]:
kwitantie nr. 26, d.d. 7 – 4 – 1994, bedrag van Sf 50.000,-
kwitantie nr. 27, d.d. 14-2-1995, bedrag van Sf10.000,-
kwitantie nr. 28, d.d. 22-2-1995, bedrag van Sf13.000,-
kwitantie nr. 29, d.d. 11-1-1995, bedrag van Sf20.000,-
kwitantie nr. 30, d.d. 8-3-1995, bedrag van Sf20.000,-
kwitantie nr. 31, d.d. 3-6-1995, bedrag van Sf60.000,-
kwitantie nr. 32, d.d. 21-6-1995, bedrag van Sf60.000,-
kwitantie nr. 33, d.d. 14-8-1995, bedrag van Sf80.000,-
kwitantie nr. 34, d.d. 22-9-1995, bedrag van Sf90.000,-
d) kwitantie nr. 20, op naam van een onbekende, d.d. 19-10-1995, bedrag van Sf 100.000,-
dat het telkens gedeeltelijk voorbedrukte kwitanties van de Spaar en Krediet [coöperatie] betreft;
dat zij op voormelde kwitanties onder andere de naam van de cooperatie heeft beschreven als degene van wie het op de betreffende kwitantie vermelde bedrag was ontvangen;
dat zij verder telkens die hiervoor genoemde bedragen, in cijfers en letters, op de kwitantie heeft beschreven, alsmede de betreffende datum en telkens een handtekening heeft gesteld als was het de handtekening van een van de genoemde personen;
Overwegende, dat het Hof op grond van de inhoud van voorschreven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen
acht, hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub 11 is te laste gelegd, te weten dat zij:
1. op verschillende tijdstippen in het jaar 1995, in Suriname, opzettelijk meerdere kwitanties, zijnde deze kwitanties geschriften die bestemd waren om tot bewijs te dienen van meer- dere uitbetalingen, opzettelijk valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om voormelde valselijk opgemaakte kwitanties als echt en onvervalst te gebruiken, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan,
hebbende [verdachte] voornoemd immers op vermelde tijden en plaats opzettelijk valselijk meerdere kwitanties van de Spaar-en Krediet [coöperatie] van een fictieve handtekening voorzien,
al zulks met het oogmerk om voormelde kwitanties, althans die geschriften, als echt en onvervalst te gebruiken uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan.
Overwegende, dat de te laste van verdachte bewezen geachte feit moet worden gekwalificeerd als:
1. VALSHEID IN GESCHRIFTE meermalen gepleegd voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 278 lid 1 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht;
Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing der strafbaarheid gebleken;
Overwegende, dat het Hof de navolgende straf in overeenstemming acht met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte;
Gezien behalve vorenaangehaalde wetsartikelen, alsmede de artikelen 9, 11, 38, 44, en 127 van het Wetboek van Strafrecht;
Overwegende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub I is te
laste gelegd en hetgeen haar bij dagvaarding sub II meer of
anders is te laste gelegd dan bewezen is verklaard, weshalve
zij daarvan behoort te worden vrijgesproken;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis van 26 januari 1996 door de Kantonrechter in het Derde Kanton gewezen en uitgesproken tegen [verdachte] waarvan beroep;
EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hiervoren bewezen is geacht;
Kwalificeert het bewezen verklaarde feit als voormeld;
Verklaart het bewezen verklaarde feit en de verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt haar te dier zake tot :
een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF MAANDEN.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte van tien maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij het Hof later anders mocht gelasten op grond van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op DRIE JAREN (3) bepaalde proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen;
Bepaalt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak van 22 november 1995 af, voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub I is te laste gelegd en hetgeen haar bij dagvaarding sub II meer of anders is te laste gelegd dan bewezen is verklaard;
SPREEKT HAAR DAARVAN VRIJ;
Aldus de heren: Mr.E.S. OMBRE, fungerend-Pres.
Mr.A.I. RAMNEWASH en
Mr.K. PULTOO, leden
UITSPRAAK: WOENSDAG 23 DECEMBER 1998
(mej.Mr.A.Jangbahadoer Singh, fungerend – Griffier)