- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-357
- Uitspraakdatum 07 augustus 1998
- Publicatiedatum 10 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ambtenarenzaak.
Verzoeker vecht zijn ontslag uit Staatsdienst aan.
Het Hof stelt dat op grond van de getuigenverklaringen verweerder geslaagd is in zijn bewijslevering. Het is het Hof mede hierop gelet niet gebleken dat het aan verzoeker verleent ontslag in wanverhouding staat tot de als bewezen aangenomen gedragingen van verzoeker.
Het Hof oordeelt dat het aan verzoeker verleend ontslag uit staatdienst terecht is geweest.
Het Hof ontzegt de vordering aan verzoeker.Personeelswet
Uitspraak
M.H.
A – 357.
[verzoeker], wonende te [district], aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Grote Combéweg no.25-27 ten kantore van Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, advokaat,
verzoeker,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, te diens Parkette aan de Gravenstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.C.D.OOFT, advokaat,
verweerder,
De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ’s Hofs interlocutoire vonnissen van respectievelijk 4 april 1997 en 7 november 1997 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat verweerder in de enquête 6 getuigen heeft doen horen, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – processen-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 22 mei 1998, doch nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het Hof volhardt bij het tussenvonnis van 7 november 1997 en hetgeen dienaangaande is overwogen;
Overwegende, dat verweerder, ten einde het van hem verlangde bewijs bij te brengen als getuigen heeft doen horen [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6], wier verklaringen als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd worden aangemerkt;
Overwegende, dat het Hof op grond van die verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, welke verklaringen bij gebreke van contra enquête niet zijn ontzenuwd en weerlegd, van oordeel is, dat verweerder geslaagd te achten is in de van hem verlangde bewijslevering zijnde immers uit die verklaringen van genoemde getuigen ondubbelzinnig gebleken van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid, dat verzoeker onvoldoende waarborgen voor betrouwbaarheid heeft laten blijken;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat hem niet gebleken is, dat het aan verzoeker verleend ontslag in wanverhouding staat tot de als bewezen aangenomen gedragingen van verzoeker;
Overwegende, dat aan verzoeker dan ook terecht door verweerder ontslag is verleend uit staatsdienst;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is dat verzoekers vordering hem dan ook als ongegrond en onbewezen dient te worden ontzegd;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Ontzegt aan verzoeker zijn vordering;
Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 7 augustus 1998, in tegenwoordigheid van Mr. M.TEDJOE, fungerend-Griffier.
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat
Mr.M.ISHAAK namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.R.U.F.TRUIDEMAN en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.Dr.C.D.OOFT, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.