SRU-HvJ-1999-22

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13743
  • Uitspraakdatum 05 februari 1999
  • Publicatiedatum 11 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Hypotheekrecht.
    De inhoud van de hypotheek-akte en niet de inhoud van het borderel, zijnde slechts een zakelijk uittreksel uit de hypotheek-akte, is beslissend voor het antwoord op de vraag tot welk (maximum)bedrag een hypotheek is verleend.

    Als vergoeding voor de schade geleden wegens vertraging in de voldoening van een geldsom kan slechts de wettelijke rente worden gevorderd en niet de vergoeding voor de rente die de schuldeiser (beweerdelijk) heeft moeten derven doordat de voorgeschoten gelden niet tijdig zijn terugbetaald door de schuldenaar.

    Hypotheekrecht komt niet tot stand indien het borderel nietig is. Het borderel is nietig, indien dit, voor wat betreft het bedrag van de schuld, afwijkt van de hypotheek-akte. Dientengevolge is een schuldeiser door de koop (en overschrijving van het proces-verbaal van veiling en toewijzing) geen eigenaar geworden van een ten behoeve van hem met hypotheek bezwaard perceel.

Uitspraak

H.M.
GENERALE ROL NO.13743.

[appellant], wonende te [district 1], voor wie als gemachtigde optreedt,
Mr.E.C.M.HOOPLOT, advokaat,
appellant in conventie en in reconventie tevens geintimeerde in conventie en in reconventie,

tegen

A. [geintimeerde 1]
B. [geintimeerde 2] en
C. [geintimeerde 3], allen wonende in het distrikt [district 2] aan [adres 1], door wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, Mr.B.A.HALFHIDE, advokaat,
geintimeerden in conventie en in reconventie tevens appellanten
in conventie en in reconventie,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien s’Hofs interlocutoir vonnis van 23 januari 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in s’Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, appellant in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr.E.C.M.Hooplot en geintimeerde sub B eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde advokaat Mr.B.A.Halfhide, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusies na gehouden comparitie van partijen hebben genomen; Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 3 juli 1998, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
In conventie en in reconventie:
1. Overwegende, dat het Hof hier overneemt en volhard bij hetgeen in zijn tussenvonnis van 23 januari 1998 is overwogen;
2. Overwegende, dat op grond van de stellingen van partijen, zowel in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede door de inhoud van de overgelegde stukken, een en ander voor zover niet betwist, het volgende vaststaat:
a. bij notariële akte d.d. 30 november 1990, verleden ten overstaan van notaris Mr. L.D. Hira Sing, heeft [geintimeerde 1] ten behoeve van [appellant], hypotheek verleend op het in die akte nader omschreven, aan hem, [geintimeerde 1], toebehorend perceelland met al hetgeen daarop staat tot zekerheid van de voldoening van al hetgeen [geintimeerde 1], [geintimeerden] , alsmede [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3], zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk als trekster, endossante, acceptante, of medetekenares van enig door [appellant] gedisconteerd of te disconteren, gekocht of te kopen handelspapier, gefourneerde gelden, of uit enig andere hoofde ook aan [appellant] voornoemd verschuldigd mocht zijn of worden tot een bedrag van f. 3.725.000;

b. bij onderhandse akte van 30 november 1990 hebben [geintimeerde 1], [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] verklaard het bedrag van f. 3.725.000, hetwelk zij hoofdelijk schuldig zijn aan [appellant] wegens door hem voorgeschoten contanten voor:
a. het kopen van een perceel aan de [adres 2];
b. het bouwen van een winkel, woonhuis + opslagplaats, bestrating andere werkzaamheden en
c. notariële kosten, bankprovisie, administratiekosten, rente en overige kosten, zulks in verband met de akte crediet-hypotheek de dato heden voor Mr. Loyd Djaiprakash Hira Sing te zullen betalen binnen twee maanden ”na heden”, renteloos, met dien verstande dat indien het bedrag van f. 3.725.000 niet binnen twee maanden ”na heden” is afbetaald, de schuldenaren aan de schuldeiser een boete van f. 150 per dag verschuldigd zijn voor iedere dag verzuim;

c. het borderel ter inschrijving van het hierboven onder 2.a vermeld hypothecair verband vermeld als (maximaal)bedrag van de schuld f. 725.000;
d. ondanks aanmaning in der minne zijn [geintimeerde 1], [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3], hieronder gezamenlijk aangeduid als [geintimeerden], in gebreke gebleven om na het opeisbaar worden daarvan per 30 januari 1991 de vordering te voldoen, waarna [appellant] bij exploit van 19 oktober 1991 de openbare verkoop van het bezwaarde perceelland aan [geintimeerden] heeft aangezegd;
e. [appellant] heeft bij exploit van 22 november 1991 aan [geintimeerden] de verschuldigdheid van de boete ad f. 150 per dag vanaf 25 november 1991 aangezegd en hen ingebreke gesteld;
f. de voor 10 december 1991 aangekondigde openbare verkoop heeft geen voortgang gehad op verzoek van[geintimeerden], die bij die gelegenheid in mindering op de schuld f. 1.000.000 hebben voldaan;
g. de openbare verkoop heeft op 30 januari 1992 plaatsgevonden en het verbonden perceel is aan [appellant] toegewezen voor een bedrag van f. 2.100.000;

3.1 Overwegende, dat allereerst aan de orde is de vraag voor welk (maximum)bedrag door [geintimeerde 1] hypotheek is verleend;
3.2 Overwegende, dat [appellant] terecht heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat hij, anders dan de eerste rechtsoverweging van ’s Kantonrechters vonnis zou doen vermoeden, nimmer heeft erkend dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst met hypotheekstelling is gesloten voor een bedrag van f. 725.000;
3.3 Overwegende, dat voor de beantwoording van de onder 3.1 vermelde vraag beslissend is de inhoud van de hypotheek-akte en niet, zoals, [appellant] meent, de inhoud van het borderel, zijnde het borderel slechts een zakelijk uittreksel uit de hypotheek-akte;
3.4 Overwegende, dat, gelet op de niet betwiste inhoud van de hierboven onder 2.a vermelde hypotheek-akte, rechtens vaststaat dat door [geintimeerde 1] ten behoeve van [appellant] hypotheek is verleend tot een bedrag van f. 3.725.000;
3.5 Overwegende, dat de stelling van [geintimeerde 1] dat hypotheek is verleend tot een bedrag van f. 725.000 dan ook dient te worden verworpen, terwijl, voor zover [geintimeerden] in zijn verdere stellingen heeft willen betogen dat door de betaling van het bedrag van f. 1.000.000 de schuld (en het hypotheekrecht) teniet is (zijn) gegaan, dat betoog evenmin opgaat;

4.1 Overwegende, dat partijen ook van mening verschillen omtrent de vraag of, zoals [appellant] beweert en [geintimeerden] betwisten, eerstgenoemde het in de hypotheek-akte vermelde bedrag van f. 3.725.000 aan laatstgenoemden heeft voorgeschoten;
4.2 Overwegende, dat [appellant] zich ten bewijze van zijn stelling heeft beroepen op de hierboven onder 2.b vermelde schuldbekentenis;
4.3 Overwegende, dat [geintimeerden] hebben aangevoerd dat deze schuldbekentenis niet voorzien is van een goedschrift en op zijn best slechts als begin van schriftelijk bewijs kan worden aangemerkt;
4.4 Overwegende, dat de in machineschrift gestelde schuldbekentenis inderdaad geen goedschrift bevat en derhalve vrije bewijskracht bezit;
4.5 Overwegende, dat geen feiten zijn gesteld of gebleken die ertoe leiden om aan de schuldbekentenis geen enkele bewijskracht toe te kennen, terwijl anderzijds het feit dat [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2], naar uit de hypotheek-akte blijkt, industrieel zijn en zij, als zodanig geacht mogen worden niet ondoordacht hun handtekening onder een zakelijk stuk te plaatsen, voor het Hof aanleiding is door de schuldbekentenis, ook ten aanzien van
[geintimeerde 3], tegen de inhoud waarvan [geintimeerden] geen concreet aanbod van tegenbewijs hebben gedaan, volledig bewezen te achten dat [appellant] het bedrag van f. 3.725.000 aan [geintimeerden] heeft voorgeschoten;
4.6 Overwegende, dat het verweer van [geintimeerden] dat het boetebeding niet in werking is getreden, omdat de schuldbekentenis geen bewijs oplevert van de werkelijke verschuldigdheid, op grond van hetgeen onder 4.5 is overwogen niet opgaat;
4.7 Overwegende, dat [geintimeerden] de becijfering van hetgeen zij aan [appellant] verschuldigd waren voor het overige niet hebben betwist, zodat van die becijfering, welke hieronder volgt, kan worden uitgegaan:

hoofdsom f. 3.725.000
verschuldigde boete 25 nov.-t/m 10 dec.1991 f. 2.400
notariskosten voor stopzetting (veiling) f. 6.750
f. 3.734.150
aflossing minus f. 1.000.000
——————————————-
saldo f. 2.734.150
boete 11 dec. 1991 t/m 30 jan. 1992 f. 7.850
advocaat- en proceskosten f. 10.100
——————————————-
f. 2.752.100
veilingopbrengst minus f. 2.000.000
——————————————-
saldo f. 652.000

4.8 Overwegende, dat voormeld bedrag op grond van hetgeen hierboven is overwogen opeisbaar is en, nu het naar rechtens vaststaat door [geintimeerden] niet is betaald, aan [appellant] kan worden toegewezen;
5.1 Overwegende, dat [appellant] als vergoeding voor de rente, die hij beweerdelijk heeft moeten derven doordat [geintimeerden] de voorgeschoten gelden niet tijdig heeft terugbetaald, heeft gevorderd betaling van f. 415.583,09;
5.2 Overwegende, dat als vergoeding voor de schade geleden wegens vertraging in de voldoening van een geldsom slechts de wettelijke rente kan worden gevorderd en het onder 5.1 bedoelde bedrag niet toewijsbaar is;
5.3 Overwegende, dat [appellant] heeft gevorderd de voldoening van buitengerechtelijke kosten ad 10% van het aan hem toegewezen bedrag;
5.3 Overwegende, dat [geintimeerden] hebben aangevoerd niet tot betaling van deze kosten te kunnen worden veroordeeld, omdat de vordering niet steunt op de wet noch op een tussen partijen gesloten overeenkomst;
5.4 Overwegende, dat [appellant] niet heeft aangegeven waaruit genoemde buitengerechtelijke kosten bestaan, noch heeft vermeld op grond waarvan [geintimeerden] verplicht is dergelijke kosten te betalen en wel tot genoemd percentage;
5.5 Overwegende, dat [appellant] derhalve onvoldoende feiten heeft gesteld om toewijzing van bedoelde vordering te rechtvaardigen;
6.1 Overwegende, dat [appellant] stellende, kort gezegd, door de toewijzing op de openbare verkoop eigenaar van het winkelpand te zijn geworden, alwaar [geintimeerde 1] zonder recht of titel verblijft, de ontruiming van die [geintimeerde 1] heeft gevorderd alsmede diens veroordeling terzake van huurderving tot betaling van f. 80.000 vermeerderd met de wettelijke rente en f. 20.000 per maand vanaf de maand juni 1992 tot aan de ontruiming;
6.2 Overwegende, dat [geintimeerden] hebben aangevoerd dat de veiling nietig is, omdat (a) hun verschuldigdheid niet is komen vast te staan en (b) door de betaling van het bedrag van f. 100.000 het hypotheekrecht was teniet gegaan;
6.3 Overwegende, dat de onjuistheid van hetgeen onder 6.2.(a) en 6.2.(b) is vermeld blijkt uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 en 3.1 tot en met 3.4;
6.4 Overwegende echter, dat nu het borderel, voor wat het bedrag van de schuld betreft, afwijkt van de hypotheek-akte, de inschrijving van het borderel nietig is en ten behoeve van [appellant] geen hypotheekrecht is tot stand gekomen;
6.5 Overwegende, dat [appellant] derhalve ten onrechte meent door de koop (en overschrijving van het proces-verbaal van veiling en toewijzing) eigenaar van het bezwaarde perceel te zijn geworden en zijn onder 6.1 vermelde vordering dan ook niet toewijsbaar is;
7. Overwegende, dat het vonnis van de Kantonrechter, voor zover in conventie gewezen, op grond van al het voorgaande dient te worden vernietigd;

8.1 Overwegende, dat [geintimeerden] in reconventie, kort samengevat, heeft gevorderd om voor recht te verklaren; (a) dat de ten verzoeke van [appellant] op 30 januari 1992 gehouden openbare verkoop nietig is en (b) dat [geintimeerde 1] eigenaar is van het perceelland;
8.2 Overwegende, dat deze vordering van [geintimeerden] , op grond van hetgeen onder 6.4 en 6.5 is overwogen, toewijsbaar is;
8.3 Overwegende, dat de Kantonrechter de vordering van [geintimeerden] heeft toegewezen en dit vonnis derhalve in zoverre onder verbetering van gronden dient te worden bevestigd;
8.4 Overwegende, dat het Hof met [appellant] van oordeel is dat het onder 8.1 bedoelde declaratoir niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard en het vonnis in zoverre dient te worden vernietigd;
9.1 Overwegende, dat het Hof op grond van al het vorenstaande als volgt zal beslissen en, in conventie, [geintimeerden] en, in reconventie, [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal verwijzen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
In conventie:
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 november 1993, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Veroordeelt partij [geintimeerden] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan partij [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:

1. de som van f. 652.000 (Zeshonderdentweeenvijftigduizend gulden Surinaams Courant), vermeerderd met de wettelijke interessen daarover ad 6% per jaar vanaf 15 mei 1992 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. de boete ad f. 150 (Eenhonderdenvijftig gulden Surinaams Courant) per dag vanaf 31 januari 1992 tot aan de dag van de algehele voldoening van de onder A.1 genoemde geldsom;
Verklaart dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad;
Veroordeelt partij [geintimeerden] in de proceskosten aan de zijde van [appellant] gevallen en begroot op f.7.820,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.1500,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van partij [geintimeerden] eveneens op f.1500,–;
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

In reconventie:
Verklaart partij [geintimeerden] niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, waarvan beroep, voor zover dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
Bevestigt dat vonnis voor het overige;
Veroordeelt partij [appellant] in de proceskosten aan de zijde van partij [geintimeerden] gevallen en begroot op f.1500,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan hun advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.1500,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van partij [appellant] eveneens op f.1500,–;

In conventie en in reconventie:

Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, Fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare te­rechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 februari 1999, in tegenwoordigheid van
Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advo­kaat, Mr.R.BALDEW namens zijn gemachtigde advokaat, Mr.E.C.M.HOOPLOT en geintimeerden vertegenwoor­digd door advo­kaat, Mr.H.E.STRUIKEN namens hun gemachtigde advokaat, Mr.B.A.HALFHIDE, zijn bij de uitspraak ter te­rechtzit­ting verschenen.