SRU-HvJ-1999-41

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14006
  • Uitspraakdatum 09 juli 1999
  • Publicatiedatum 23 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Niet – Ontvankelijkheid.
    Vordering tot schadevergoeding.
    De vordering is niet door de juiste persoon ingesteld.
    De persoon die schade lijdt als beheerder van het pompstation had de vordering moeten instellen.

Uitspraak

M.R.S.

GENERALE ROL NO: 14006.

[appellant], ten rechte geheten [appellant], handelende onder de naam UNI-TECH (Licht en krachtinstallatie, las- en construktiewer­ken), wonende aan [adres 1], in het [district 1], voor wie als gemach­tigde op­treedt, Mr.R.J.BLUFPAND, advo­kaat,
appellant,

tegen,

[geïntimeerde], wonende te [district 2] aan [adres 2] te [omgeving 1], voor wie als ge­mach­tigde optreedt, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advo­kaat,
geinti­meerde,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 19 juni 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat ter bevolen en gehouden compari­tie van partijen zijn verschenen appellant in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde advokaat Mr.R.J.Bluf­pand, mevr. [naam 1], gevolmachtigde van geinti­meerde en Mr.F.F.P. Truideman, gemachtigde van geinti­meerde, die hebben verklaard gelijk in het daar­van opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage voor conclusie na gehou­den comparitie van partijen zijdens partijen bepaald, de gemachtigde van geintimeerde – een hier als geinse­reerd aan te merken schriftelijke conclusie heeft genomen, hebbende hij tevens produkties overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd, terwijl de gemachtigde van appellant heeft verklaard, dat appel­lant zijn stellingen te bewijzen aanbiedt;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant hierna – een eveneens hier als geinsereerd aan te merken – schriftelijke conclusie tot uitlating produk­ties heeft genomen;
Overwegende, dat partijen vervolgens vonnis hadden gevraagd, waarvan de uitspraak was bepaald op 22 janua­ri 1999, doch het Hof heeft bij rolbeschikking overleg­ging machtiging zijdens geintimeerde uitgebracht op [naam 1] gelast;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 19 maart 1999 bovenbedoelde machtiging is overgelegd, waarvan de inhoud hier als – ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant – een hier als geinsereerd aan te merken – schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen;
Overwegende, dat partijen tenslotte vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 21 mei 1999, daarna op 18 juni 1999, doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het Hof volhardt bij het tussen­von­nis van 19 juni 1998 en hetgeen dienaangaande is overwogen;
Overwegende, dat de gemachtigde van geintimeerde, [naam 1], echtgenote van [naam 2], ter op 17 juli 1998 gehouden inlichtingencompari­tie – voorzover ten deze van belang – heeft verklaard, dat haar echtgenoot van 1991 tot en met 1996 de Service Station op het perceel [nummer] op de hoek van de [straat] en [omgeving 2], heeft beheerd en dat haar moeder daar huurster van was;
dat haar moeder, geintimeerde, in het buitenland vertoeft en zij niet precies weet te verklaren wanneer zij te­rug zal zijn in Suriname;
dat zij en haar echtgenoot in of omstreeks januari 1996 hebben ontdekt dat door twee werknemers van appel­lant aan de meter-unit van de pomp was geknoeid;
dat zij die werknemers op heterdaad hebben be­trapt;
dat een zijdens hen ingesteld onderzoek uitgewezen heeft dat de werknemers van appellant die [verdachte 1] en [verdachte 2] geheten zijn eerder en wel omstreeks medio 1995 bezig moeten zijn geweest met knoeien aan de meter-unit van de pomp;
Overwegende, dat, naar tussen partijen als ener­zijds gesteld en anderzijds erkend vaststaat, genoemde werkne­mers de hoofd­meters zodanig hebben geregeld, dat deze een lagere meterstand aangaven dan de werkelijke op­brengst op de dag van de verkoop;
dat de brandstof in de opslagtank onder de grond van haar echtgenoot, [naam 2], was;
dat haar echtgenoot de brandstof van de Esso kocht;
dat [naam 2] steeds uit eigen middelen de brandstof kocht;
dat Esso standard Oil S.A. Limited [naam 2] had beloofd hem de schade die hij geleden had door de onregelmatigheden, gepleegd door de werknemers van appellant te vergoeden, doch naderhand daarop terug kwam en zei dat de contractor voor wie de twee mannen werkten, genoemde [naam 2] zou moeten vergoeden;
dat [naam 2] op 9 december 1997 het bedrag van Sf.500.0­00,– uitgekeerd gekregen heeft van de contrac­tor, appellant, en daarna niets meer;
Overwegende, dat geintimeerdes gemachtigde alstoen nader verklaard heeft, dat een dealer in dit verband niemand anders is dan een beheerder; dat de beheerder de producten aanschaft die in de service station worden opgeslagen en aan de man gebracht; dat de arbeiders die bij de service station aan de [straat] werk­ten door haar en haar echtgenoot werden betaald;
Overwegende, dat appellant ter gemelde comparitie in persoon verschenen, de verklaringen van geintimeerde heeft bevestigd;
Overwegende, dat het Hof op grond van de zijdens gein­timeerde ter gemelde comparitie van partijen ver­strekte inlichtingen van oordeel is, dat niet geinti­meerde, doch de persoon van [naam 2], de echt­genoot van de dochter van geintimeerde die tevens geintimeerdes gemachtigde is de onder­havige vordering had moeten instellen omdat hij – [naam 2] – door de onregelmachtigheden gepleegd door de twee werknemers van appellant schade heeft geleden, waarvan een deel door appellant aan hem is vergoed;
Overwegende, dat aan het zo juist overwogene niet afdoet dat geintimeerde, die, naar als onbetwist tussen partijen vast­staat, huurster van de service station is en alle betalin­gen aan Esso doet c.q. alle betalingen ten name van haar worden gedaan om dat niet geintimeerde door de gepleegde onregelmatig­heden van de werknemers van appellant aan de meter-unit van de pomp schade heeft geleden, doch [naam 2] die in ieder geval beheerder van de service station destijds was, naar geintimeerdes gemachtigde ter comparitie van partijen heeft verklaard en niet door appellant is weersproken;
Overwegende, dat bespreking van de tegen het beroepen vonnis ontwikkelde grieven als niet langer relevant, geheel in het midden kan worden gelaten;
Overwegende, dat het Hof het beroepen vonnis dan ook zal vernietigen en geintimeerde alsnog niet ontvan­ke­lijk verklaren in haar tegen appellant ingestelde vordering;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 22 april 1997 tussen partijen gewezen en uitgespro­ken, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart geintimeerde alsnog niet ontvanke­lijk in de door haar ingestelde vordering;
Veroordeelt geintimeerde in de kosten in beide instanties in prima aan de zijde van appellant begroot op Sf…. en in hoger beroep begroot op Sf….. met inbegrip van het door het Hof aan zijn advo­kaat voor het door haar gehouden pleidooi toegekende salaris van Sf… bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geinti­meerde eveneens op Sf….

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 9 JULI 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.J.R.VON NIESEWAND

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advokaat Mr.H.E.Struiken namens de gemachtigden van partijen, advokaten Mr.R.J.Blufpand en Mr.F.F.P.Trui­deman.