SRU-HvJ-2007-43

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14146
  • Uitspraakdatum 16 februari 2007
  • Publicatiedatum 08 augustus 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Muntdepreciatie als vertragingschade. De algemeen heersende en vrij onvoorspelbare inflatoire omstandigheden komen niet volledig voor de rekening van geintimeerde. Slechts de toerekenbare tekortkomingen bij de niet-nakoming van de verplichtingen zijdens de geintimeerde komen voor haar rekening. Vanwege de bewijstechnische complicaties ondervangt de gedane waardering door de deskundige het verlies dat wordt geacht door de appellanten geleden te zijn.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

GENERALE ROL NO.14146

DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [naam 1], te weten:

  1. [Appellant sub A], weduwe van [naam 1]
  2. [Appellant sub B]
  3. [Appellant sub C] echtgenote van [naam 2]
  4. [Appellant sub D]
  5. [Appellant sub E]
  6. [Appellant sub F] echtgenote van [naam 3]
  7. [Appellant sub G]
  8. [Appellant sub H], wonende te [plaats], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.E.C.M.Hooplot, advokaat,
    appellanten in Kort Geding,

t e g e n

FATUM SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Noorderkerkstraat nr. 5-7, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.S.Mangroelal, advokaat,
geintimeerde in Kort Geding,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hovens interlocutoire vonnissen respectievelijk van 4 februari 2005, 17 juni 2005 en 6 oktober 2006 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hovens laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat na instemming van de gemachtigden van procespartijen, op de terechtzitting van 31 oktober 2006 de heer R.Lachmising als financieel deskundige van de Centrale Bank van Suriname is beëdigd;

Overwegende, dat op de terechtzitting van 31 oktober 2006 de gemachtigde van appellant, advokaat Mr.E.C.M.Hooplot naar voren heeft gebracht dat de appellant, [naam 1] tijdens het proces is komen te overlijden en wel op 9 januari 2006;

Overwegende, dat naar aanleiding van het zojuist vermelde, de verdere behandeling van de zaak is verwezen naar de rolzitting inzake conclusie tot schorsing en hervatting van het geding zijdens appellanten;

Overwegende, dat de gemachtigde van appellanten een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot schorsing en hervatting van het geding onder overlegging van produkties heeft overgelegd, waarvan de inhoud – alsmede die van de overgelegde produkties – hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van geintimeerde eveneens een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie met betrekking tot schorsing en hervatting van het geding en uitlating van de produkties heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het geding is hervat ten name van de erfgenamen van wijlen [naam 1], waarna de zaak is verwezen naar de rolzitting inzake uitlating zijdens partijen met betrekking tot het uitgebrachte advies van de financieel deskundige van de Centrale Bank van Suriname d.d. 8 november 2006, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van appellanten een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating van voormeld deskundig advies onder overlegging van produkties heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van geintimeerde eveneens een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating van voormeld deskundig advies heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof hierbij verwijst naar en volhardt in zijn tussenvonnis d.d. 6 oktober 2006;

Overwegende, dat het door de deskundige, naar aanleiding van de door het Hof geformuleerde opdracht, uitgebrachte advies terzake de waarde van het bedrag van Sf.3.000.000,– in de maand mei 1997, gegeven de inflatie/muntdepreciatie vanaf november 1992, neerkomende op Sf.94.624.916,72 of te wel SRD 94.624,92 voor het Hof te volgen is en zal dit bedrag derhalve worden aangelegd als voorschot op het schade bedrag welke aan appellanten uitgekeerd dient te worden in het kader van dit Kort

Geding;
Overwegende, dat het Hof opmerkt dat in voormeld tussenvonnis vastgesteld is dat de vertragingsschade vanwege de weigering tot uitkering van de verzekerde sommen door geintimeerde (appellanten gaan ten onrechte uit van gevolgschade) een tijdsbestek bestrijkt van november 1992 tot en met mei 1997, waardoor het Hof geen termen aanwezig acht om, in verband met geleden verliezen, uit te gaan van andere perioden (muntdepreciatie na mei 1997) en aanknopingspunten dan zoals in de opdracht aan de deskundige is verwoord en door deze is berekend, gaande voormeld aanknopingspunt immers uit van een redelijke schade-berekening welke inherent is aan berekeningen van vertragingsschade;
Overwegende, dat de door appellanten voorgestelde berekening, namelijk omzetting van de Sf.3.000.000,– in US dollars naar de koers van november 1992 en daarbij afgetrokken die Sf. 3.000.000,– omgezet naar de US dollar koers van mei 1997, hoezeer begrijpelijk, in redelijkheid er geen rekening mee houdt dat de toen algemeen heersende en vrij onvoorspelbare inflatoire omstandigheden, niet volledig voor rekening van geintimeerde kunnen komen; dat slechts de toerekenbare tekortkomingen bij de niet – nakoming van de verplichtingen zijdens geintimeerde voor haar rekening kunnen komen;
Overwegende, dat naar het oordeel van het Hof derhalve de stelling van appellanten niet opgaat dat met de uit te keren sommen in mei 1997, vanwege de muntdepreciatie, nimmer dezelfde goederen aangekocht konden worden als in november 1992 en dat geintimeerde voor dat verlies volledig moeten opdraaien en wel op de door hun berekende wijze; dat voor die opvatting en berekeningswijze in artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Koophandel, waarin is aangegeven dat de schade berekend dient te worden naar de waarde ten tijde van de brand, bovendien een beletsel bestaat;
Overwegende, dat voor de bepaling van overige aspecten van de vertragingsschade, waaronder schade doordat vervangende ruimten/machines en winkelinventaris moesten worden gehuurd etcetera en omtrent de opgeworpen herverzekering in het buitenland, door appellanten onvoldoende is gesteld en het Kort Geding zich, vanwege de te verwachten bewijstechnische complicaties, bovendien niet leent voor beslechting daarvan;
Overwegende, dat naar het oordeel van het Hof, de door de deskundige gedane waardering, welke in feite neerkomt op waardering van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen tot betaling van een geldsom zijdens geintimeerde jegens appellanten gedurende een periode van ernstige muntdepreciatie in redelijke mate ondervangt het verlies dat door appellanten geacht wordt te zijn geleden door de vertraging in de nakoming gedurende voormelde periode; immers, de koopkracht van Sf.3.000.000,– in november 1992 was gelijk aan de koopkracht van Sf.94.624.916,72 in mei 1997, toen appellanten de sommen uitgekeerd kregen; dus voor mei 1997 voldoende om de verloren goederen wederom aan te schaffen;
Overwegende, dat onder afwijzing van het door appellanten in prima meer of anders gevorderde en onder verwijzing van geintimeerde in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de zaak in eerste aanleg, voormeld bedrag in dit Kort Geding bij wege van voorschot zal worden toegewezen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP IN KORT GEDING:
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton rechtsprekende in Kort Geding, gewezen en uitgesproken tussen partijen op 27 november 1997 onder AR.No. 971981, waarvan beroep:

EN THANS OPNIEUW RECHTDOENDE:
Veroordeelt geintimeerde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten bij wege van voorschot te betalen het bedrag van SRD 94.624,92 (vier en negentig duizend zeshonderd vier en twintig 92/100 Surinaamse dollars);
Veroordeelt geintimeerde in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van appellanten gevallen en begroot op SRD 250,43,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan de advokaat van appellanten voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD 150,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geintimeerde eveneens op SRD 150,–;
Wijst het meer of anders gevorderde af;

Aldus gewezen door: Mr.I.H.M.H.Rasoelbaks, Fungerend-President, Mr.D.D.Sewratan, Lid en Mr.A.Charan, Lid-Plaatsvervanger, en
door Mr.K.Pultoo, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 16 februari 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.P.Boldewijn namens hun gemachtigde, advokaat Mr.E.C.M.Hooplot en geintimeerde vertegenwoordigd door haar gemachtigde, advokaat Mr.S.Mangroelal, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen. M.H.