- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14590
- Uitspraakdatum 02 mei 2014
- Publicatiedatum 05 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME In de zaak van [Appellant], wonende in het [district 1], appellant, hierna aangeduid als “[appellant]”,gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat, tegen N.V. Grasshopper Aluminium Company (N.V. Grassalco), rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo, geïntimeerde, hierna aangeduid als “Grassalco”,gemachtigde: mr. B.A. Halfhide, advocaat, inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Appellant],
wonende in het [district 1],
appellant, hierna aangeduid als “[appellant]”,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
tegen
N.V. Grasshopper Aluminium Company (N.V. Grassalco),
rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als “Grassalco”,
gemachtigde: mr. B.A. Halfhide, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 27 mei 2010 (A.R.NO. 10-1834) tussen Grassalco als eiseres in kortgeding en [appellant] als gedaagde in kortgeding,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
- Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:
- de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat [appellant]op 09 juni 2010 hoger beroep heeft ingesteld;
- de pleitnota d.d. 04 februari 2011;
- het antwoordpleidooi d.d. 01 april 2011;
- het repliekpleidooi met producties d.d. 20 mei 2011;
- het dupliekpleidooi met uitlating producties d.d. 21 oktober 2011;
- het tussenvonnis d.d. 01 november 2013;
- het proces-verbaal van de niet gehouden comparitie van partijen d.d. 10 december 2013;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 21 februari 2014, doch nader bepaald op heden.
- De ontvankelijkheid van het beroep
2.1 Partijen waren op de dag van de uitspraak (27 mei 2010) respectievelijk door mr. Telting en mr. Mungra namens hun respectieve gemachtigden ter terechtzitting vertegenwoordigd. [appellant] heeft bij schrijven van zijn gemachtigde op 09 juni 2010 appèl aangetekend.
2.2 [appellant] heeft derhalve tijdig het appèl aangetekend en is daarin ontvankelijk.
- De feiten
3.1 Grassalco is bij vonnis gewezen en uitgesproken op 01 april 2009 (A.R.No. 08-3823) ondermeer veroordeeld om binnen een week na betekening van dat vonnis, op te heffen, het door deurwaarder Bhoelan op 22 augustus 2008 gelegd executoriaal beslag op het recht van grondhuur op het perceel bekend als [adres 1] zoals nader omschreven in vermeld vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 5000,- voor elke dag dat Grassalco niet aan het vonnis voldoet. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2 Vermeld vonnis van 01 april 2009 is door [appellant]bij exploot no. 730 van deurwaarder Dasimin Toekimin op 25 augustus 2009 aan Grassalco betekend.
3.3 [appellant] heeft op 25 maart 2010 bij exploot no. 285 van deurwaarder Dasimin Toekimin, Grassalco aangemaand tot betaling van de opgelopen dwangsommen vanaf 02 september 2009 tot en met 25 maart 2010 ten bedrage van SRD 1.025.000,- met de aanzegging dat bij niet betaling zal worden overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag.
3.4 Grassalco heeft het vermeld executoriaal beslag op 29 maart 2010 opgeheven.
3.5 [appellant] heeft op 29 april 2010 bij exploot no. 355 van deurwaarder Dasimin Toekimin in executoriaal beslag genomen het recht van grondhuur toebehorende aan Grassalco op het perceelland gelegen te Paramaribo aan de [plaats 2].
3.6 [appellant]heeft op 29 april 2010 bij exploten no.’s 360, 361 en 362 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van Grassalco onder de in die exploten vermelde bankinstellingen.
3.7 [appellant] heeft vermelde executoriaal gelegde beslagen op 03 mei 2010 bij exploten no.’s 380 en 384 van deurwaarder Dasimin Toekimin, aan Grassalco betekend.
3.8 Bij vonnis van 27 mei 2010 (A.R.No. 10-1834) heeft de kantonrechter de vermelde executoriale beslagen opgeheven en is [appellant]bevolen om de ten uitvoerlegging van het vonnis van 01 april 2009 (A.R.No. 08-3823) te staken en voorts zich daarvan te onthouden, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- per dag voor iedere dag dat [appellant]het vonnis overtreedt tot een maximum van SRD 50.000,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.9 Tegen vermeld vonnis van 27 mei 2010 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld op 09 juni 2010.
- De vordering in eerste aanleg
Grassalco heeft in kort geding, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: 1. de door [appellant] gelegde executoriale beslagen op te heffen;
- [appellant] te veroordelen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 01 april 2009 (A.R.No. 08-3823) te staken onder verbeurte van een dwangsom.
Subsidiair: 1. te schorsen c.q. op te schorten de executie van het vonnis van 01 april 2009 (A.R.No. 08-3823) totdat over de al dan niet verschuldigd zijn van dwangsommen is beslist;
- [appellant] te veroordelen om de gelegde executoriale beslagen op te heffen totdat over het al dan niet verschuldigd zijn van dwangsommen is beslist, onder verbeurte van een dwangsom.
- De grieven
[appellant]heeft de navolgende als grief aangevoerd.
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 01 april 2009 overwogen dat:
“4.7 In dat verband acht de kantonrechter het doel en de strekking van het vonnis van 1 april 2009 van groot belang. Duidelijk is dat met dat (kort geding) vonnis werd beoogd dat het onroerend goed van [appellant]niet werd geëxecuteerd als gevolg van het door Grassalco ten laste van [appellant]gelegd executoriaal beslag. Vaststaat dat Grassalco niet over is gegaan tot de executie van het bedoeld onroerend goed en dat het beslag ondertussen ook al is opgeheven. Daarnaast heeft [appellant]geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij na de betekening van het vonnis vele dagen (augustus 2009 tot maart 2010) niets meer van zich heeft laten horen met betrekking tot de veroordeling van Grassalco. Door aldus te handelen laat [appellant]de verdenking op zich dat hij uitsluitend uit is op het incasseren van een zo groot mogelijk bedrag aan dwangsommen – daarbij profiterend van de omstandigheid dat er geen maxima is verbonden aan de dwangsommen – in plaats van op nakoming door Grassalco van de onderliggende veroordeling.
De combinatie van al deze omstandigheden leiden voorshands tot het oordeel dat [appellant] misbruik maakt van zijn aan het vonnis van 1 april 2009 te ontlenen bevoegdheid tot het incasseren van verbeurde dwangsommen. Het primair gevorderde kan daarom worden toegewezen.”
Ondanks Grassalco bij de uitspraak op 01 april 2009 aanwezig was en het vonnis op 25 augustus 2009 aan Grassalco was betekend bij exploot van deurwaarder Dasimin Toekimin, had Grassalco niet voldaan aan het vonnis en heeft [appellant]op 25 maart 2010 de op dat moment verbeurde dwangsommen aan Grassalco aangezegd ingevolge artikel 492 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [appellant] was op grond van vermeld artikel bevoegd het verbeurde bedrag ten uitvoer te leggen. Van misbruik van executiebevoegdheid kan daarom op grond van de wet geen sprake zijn. [appellant]had de op hem rustende verplichtingen in acht genomen en mocht na de uitspraak, nu Grassalco bij de uitspraak vertegenwoordigd werd, ervan uitgaan dat Grassalco aan de veroordeling zou voldoen. Het ligt op de weg van de geëxecuteerde om te voldoen aan het behoorlijk aan hem betekende vonnis. Ten onrechte heeft de kantonrechter daarom overwogen dat [appellant] na de betekening van het vonnis niets van zich heeft laten horen met betrekking tot de veroordeling van Grassalco, alsook de conclusie dat [appellant]op zich de verdenking laat uit te zijn op uitsluitend een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen.
Bovendien heeft Grassalco geen gebruik gemaakt van haar in artikel 491 jo 492 Rv gegeven bevoegdheid om in kort geding te vorderen dat de dwangsom niet of niet verder zal worden ten uitvoer gelegd. Evenmin is gebleken noch gesteld dat Grassalco niet in staat is aan haar veroordeling te voldoen. De dwangsommen zijn derhalve volledig verschuldigd. Van misbruik van executiebevoegdheid is daarom geen sprake.
Bovendien is blijkens rechtspraak van de Hoge Raad 22 april 1983, NJ 1984, 145, van misbruik van executiebevoegdheid pas sprake als de executant:”geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan.”
- De vordering in Hoger Beroep
[appellant] concludeert in dit hoger beroep op deze gronden om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
- te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- de gevorderde voorzieningen alsnog te weigeren;
III. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
- Grassalco te veroordelen in de kosten in beide instanties.
Het verweer
Grassalco heeft op de aangevoerde grief verweer gevoerd welk verweer als volgt kan worden omschreven:
Misbruik van recht of misbruik van bevoegdheid is een vorm van een onrechtmatige daad en moet dan ook worden onderzocht of van een dergelijke onrechtmatige gedraging van [appellant] jegens Grassalco sprake is. Met het vonnis van 1 april 2009 (A.R.No. 08-3823) werd namelijk beoogd de executoriale verkoop van een aan [appellant]toebehorend onroerend goed te voorkomen. Niet is gebleken dat het gelegde executoriale beslag op zich, aan [appellant]schade toebracht of dreigde toe te brengen. Daarbij moet tevens in aanmerking worden genomen dat [appellant] verder ook niet heeft aangedrongen op de spoedige opheffing van het gelegde executoriale beslag. In tegendeel heeft [appellant]7 maanden niets van zich laten horen. Onder dergelijke omstandigheden is het van Grassalco opeisen van verbeurde dwangsommen dan ook zonder redelijk doel en derhalve onrechtmatig. [appellant]wendt zijn bevoegdheid terzake slechts aan met het doel geïntimeerde financieel te schaden, althans en in ieder geval is die bevoegdheid aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend. De bevoegdheid is immers niet gebruikt als prikkel om uitvoering te geven aan de hoofdveroordeling, maar als middel om een zo hoog mogelijk geldbedrag te incasseren. [appellant] handelt aldus in strijd met hetgeen hem in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens Grassalco.
Voorts is het oordeel van de kantonrechter in lijn met artikel 611g lid 1 van het (spoedig) in te voeren nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in het bijzonder de toelichting op vermeld artikel:
“Het zou met de strekking van de dwangsom en met de billijkheid in strijd zijn, indien de schuldeiser deze nog lange tijd na de overtreding zou kunnen vorderen en, indien zij per tijdseenheid of overtreding is vastgesteld, haar bovendien door stil te zitten tot onevenredige hoogte zou kunnen doen oplopen.”
Grassalco heeft voorts haar vordering in prima niet gebaseerd op artikel 492 lid 3 jo 491 lid 1 Rv en dient daaraan voorbij te worden gegaan.
Het door [appellant] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 is evenmin van toepassing, nu dat arrest betrekking heeft op een geschil over de executie van een voorlopig uitvoerbaar ontruimingsvonnis.
Grassalco blijft er onverkort bij dat het deurwaardersexploot van 25 augustus 2009, waarbij het vonnis van 1 april 2009 zou zijn betekend nietig, althans van onwaarde is, nu daaraan een rechtsgeldige ondertekening door de deurwaarder ontbrak. Grassalco kan dan ook niet meegaan met de redenering van de kantonrechter dat de deurwaarder met de onder het exploot geplaatste krabbel dit exploot voldoende zou hebben geïndividualiseerd. Voor het verbinden van individualiseringskracht (en dus onderscheidingskracht) aan een handtekening is toch nodig dat de handtekening door derden wordt herkend als behorend tot een bepaald persoon. Ter adstructie heeft Grassalco drie recentelijk door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen vonnissen in het geding gebracht waaruit een zekere vaste gedragslijn van de rechterlijke macht bij de beantwoording van de rechtsvraag of van een rechtsgeldige ondertekening door de deurwaarder sprake is.
Grassalco concludeert tot slot dat de grief ondeugdelijk is en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en [appellant]niet zal worden ontvangen in het appèl, althans het gevorderde hem zal worden ontzegd.
- De beoordeling
8.1 Met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het betekeningsexploot d.d. 25 augustus 2009. Het Hof stelt voorop dat van vaste jurisprudentie slechts sprake kan zijn indien een rechtsvraag door het Hof in hoogste aanleg is bevestigd en wordt gevolgd. Het Hof overweegt dat in beginsel geldt dat een handtekening leesbaar moet zijn. Dat dit vereiste als grondslag heeft dat men behoort te weten wie de handtekening heeft gesteld. Dat echter in het recht algemeen is aanvaard, dat ook indien uit de handtekening niet kan worden afgeleid wie de ondertekenaar is, deze desondanks rechtsgeldig is, indien de steller die handtekening bestendig gebruikt om zich te identificeren en bovendien op het geschrift is vermeld wie de ondertekenaar is of indien dit laatste niet het geval is, uit het geschrift kan worden afgeleid wie de ondertekenaar is. Naar het oordeel van het Hof voldoet het gewraakte betekeningexploot aan deze criteria. Het verweer gaat derhalve niet op.
8.2 Met betrekking tot de grief neerkomend op misbruik van executie bevoegdheid.
Het Hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. De betreffende partij mag die bevoegdheid om tot executie over te gaan echter niet misbruiken. Van een dergelijk misbruik kan sprake zijn indien de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Ook kan van misbruik van bevoegdheid sprake zijn indien de betrokken partij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen.
Dienovereenkomstig is in de vaste rechtspraak aanvaard dat de rechter slechts dan de tenuitvoerlegging van een vonnis kan schorsen indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan, dan wel indien hij misbruik maakt van de bevoegdheid tot executie. Hiervan kan met name sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (zie HR 22 april 1983, NJ 1984, 145; HR 24 februari 1989, NJ 1989, 551; HR 30 oktober 1992, NJ 1993, 4).
Indien dergelijke omstandigheden zich niet voordoen, is de rechter in een executiegeschil als het onderhavige gebonden aan de beslissingen die door de rechter in het te executeren vonnis zijn gewezen. Dit uitgangspunt brengt bovendien mee dat de enkele mogelijkheid dat een hoger beroep kans van slagen heeft of het enkele feit dat aan de zijde van de geëxecuteerde een noodsituatie zal ontstaan bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van een vonnis, geen omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van een vonnis.
De overweging van de kantonrechter dat voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid van belang is het doel en de strekking van het vermelde vonnis van 01 april 2009 (A.R.no.08-3823), geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, was de dwangsom in casu bedoeld als prikkel om de executoriale verkoop van het aan [appellant] behorend onroerend goed door Grassalco te stuiten en het executoriaal beslag daarop te doen opheffen. Hoewel [appellant] vanaf 02 september 2009 bevoegd was om tot executie van het vonnis van 01 april 2009 (A.R. no.08-3823) over te gaan, heeft hij er voor gekozen om te wachten tot 25 maart 2010, bijkans 7 maanden later om wederom actie te ondernemen, namelijk een aanmaning te sturen inhoudende een bevel tot betaling van de inmiddels tot SRD 1.025.000,- opgelopen dwangsommen en de opheffing van het opgelegde beslag. Een dergelijke houding van [appellant] teneinde de dwangsom te doen oplopen is onverenigbaar met het spoedeisend belang dat hij had om een vonnis bij de Kort Geding rechter uit te lokken om tot opheffing van het gelegde beslag te geraken. Had [appellant] werkelijk spoedeisend belang bij de opheffing van het gelegde beslag, dan had het in de lijn der verwachtingen gelegen om korte tijd nadat het vonnis was gewezen Grassalco aan te manen. Door dat na te laten is de dwangsom tot een hoog bedrag opgelopen en wel dermate hoog dat gelet op de gegeven omstandigheden onverkorte executie van de verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert. Immers, had [appellant]- in aanmerking nemende de evenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad – niet tot die uitoefening kunnen komen. Daarnevens brengt de redelijkheid en billijkheid ook mee dat [appellant] de schade die Grassalco zou oplopen door het oplopen van de dwangsom diende te beperken, hetgeen hij niet heeft gedaan. Het belang van [appellant] bij de opheffing van het beslag afgewogen tegenover de schade die Grassalco lijdt, is disproportioneel. Een en ander brengt met zich mee dat de grief van [appellant] faalt en het beroepen vonnis onder aanvulling van gronden dient te worden bevestigd.
8.3 [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten zoals nader begroot in de beslissing.
- De beslissing in Hoger Beroep
Het Hof:
9.1 Bevestigt het vonnis d.d. 27 mei 2010 (A.R.No. 10-1834) waarvan beroep onder aanvulling van gronden.
9.2 Veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Grassalco gevallen en tot aan de uitspraak begroot op Nihil;
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu, Lid en mr. S.S.S. Wijnhard, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 02 mei 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. A. Charan w.g. S.C. Berenstein
Partijen , appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. S.W. Amirkhan namens zijn gemachtigde, advocaat mr. G.R. Sewcharan en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C.A. Bleau namens zijn gemachtigde, advocaat mr. B.A. Halfhide, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld