- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14589
- Uitspraakdatum 17 april 2015
- Publicatiedatum 30 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Betwisting van de bewijskracht van overlegde kwitanties. Grieven zijn ongegrond, het vonnis wordt bevestigd.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
A. [APPELLANT SUB A],
B. [APPELLANT SUB B],
beiden wonende te [stad],
appellanten, hierna aangeduid als “[appellanten]”,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [stad],
geïntimeerde, hierna aangeduid als “[geïntimeerde]”,
gemachtigde: mr. K.J. Kraag-Brandon, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 27 juni 2006 (A.R.NO. 02-3648) tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie tevens gedaagde in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie en eisers in reconventie in eerste aanleg,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:
- de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat [appellanten] op 10 januari 2008 hoger beroep hebben ingesteld;
- de pleitnota in conventie en in reconventie d.d. 07 januari 2011, met producties;
- het antwoord pleitnota in conventie en in reconventie met producties overgelegd d.d. 15 april 2011;
- het repliek pleitnota in conventie en in reconventie d.d. 20 mei 2011;
- het dupliek pleitnota in conventie en in reconventie met productie overgelegd d.d. 17 juni 2011;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 07 oktober 2011, doch nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Partijen waren op de dag van de uitspraak (27 juni 2006) noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig. Een afschrift van het vonnis is aan partijen per griffiersbrief d.d. 28 december 2007 verstrekt. [Appellanten] hebben bij schrijven van hun gemachtigde op 10 januari 2008 appèl aangetekend, weshalve [appellanten] tijdig appèl hebben aangetekend en ontvankelijk zijn daarin.
3. De feiten
3.1 [Appellanten] hebben bij onderhandse akte d.d. 11 november 1998 algemene volmacht verleend aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote genaamd [naam 1], zowel aan hen tezamen als aan ieder van hen afzonderlijk, ten behoeve van beheer en administratie, het optreden in rechte, de afwikkeling van nalatenschappen en aannemen van – formele en materiële – schenkingen, en diverse bevoegdheden.
3.2 [Geïntimeerde] heeft de woning toebehorende aan [appellanten], gelegen aan [adres] te [stad], ingaande 01 mei 1998 verhuurd aan een derde voor de huurprijs van US$ 350,- per maand.
3.3 Tussen partijen was overeengekomen dat [geïntimeerde] een ‘waarnemingsloon’ van Nf 100,- per maand zou ontvangen van [appellanten].
3.4 [Appellanten] hebben ten behoeve van [geïntimeerde] de navolgende bedragen overgemaakt:
15 juni 1999 |
Nf 300,- |
10 juli 1999 |
Nf 300,- |
20 september 1999 |
Nf 300,- |
15 november 1999 |
Nf 300,- |
17 januari 2000 |
Nf 300,- |
15 april 2000 |
Nf 300,- |
15 april 2000 |
Nf 300,- |
17 juli 2000 |
Nf 300,- |
Totaal |
Nf 2.300,- |
3.5 [Geïntimeerde] heeft de navolgende bedragen aan huurpenningen ontvangen:
22 april 1998 | US$ 800,- | 1 juli 1999 | US$ 350,- |
7 juli 1998 | US$ 350,- | 1 augustus 1999 | US$ 350,- |
4 augustus 1998 | US$ 350,- | 1 september 1999 | US$ 350,- |
1 september 1998 | US$ 350,- | 1 oktober 1999 | US$ 350,- |
6 september 1998 | US$ 350,- | 1 november 1999 | US$ 150,- |
3 november 1998 | US$ 350,- | 1 december 1999 | US$ 400,- |
1 december 1998 | US$ 350,- | 1 januari 2000 | US$ 300,- |
1 januari 1999 | US$ 350,- | 14 augustus 2000 | US$ 700,- |
1 februari 1999 | US$ 350,- | 22 september 2000 | US$ 300,- |
1 maart 1999 | US$ 350,- | 19 januari 2001 | US$ 1600,- |
1 juni 1999 | US$ 350,- |
—————————————————————————————————
In totaal aan huur ontvangen US$ 9.150,-
3.6 Voor de maanden april en mei 1999 heeft [geïntimeerde] 100 gram goud als betaling ontvangen en aan [appellanten] overgedragen.
3.7 Hoewel de woning in de periode januari 2000 tot en met augustus 2000 feitelijk niet was verhuurd, heeft [geïntimeerde] toch huurpenningen ad US$ 1.950,- ontvangen over die periode, omdat de voormalige huurder zijn inboedel in de woning had achtergelaten.
3.8 [Geïntimeerde] heeft de navolgende bedragen ten behoeve van [appellanten] overgemaakt:
- door tussenkomst van ene [naam 2] op 01 juni 1998 : Nf 10.000,-
- overmaking DSB op 05 mei 1999 : US$ 650
- overmaking DSB op 25 oktober 2000 : US$ 1.700,-
- ten overstaan van de politie op 30 mei 2002 : US$ 10.150,-
3.9 In verband met het overlijden van de vader van [appellant sub A] heeft [geïntimeerde] de navolgende uitgaven gedaan:
- uitvaartkosten Hamdard d.d. 15 mei 2000 : Sf 850.000,-
- opzetten/afbreken tent in mei 2000 : Sf 150.000,-
3.10 [Geïntimeerde] heeft het bedrag van Nf 100,- aan de zus van [appellant sub A], genaamd [naam 3], gegeven.
3.11 Op 20 mei 2002 heeft [appellant sub A] aangifte gedaan tegen [geïntimeerde] terzake verduistering en is [geïntimeerde] op 28 mei 2002 daarvoor in verzekering gesteld.
3.12 [Appellant sub A] heeft de onderhandse volmacht op naam van [geïntimeerde] en zijn echtgenote op 23 mei 2002 doen intrekken.
3.13 [Geïntimeerde] heeft op 06 september 2002 bij exploot no.504 van deurwaarder D. Hieralal, conservatoir beslag doen leggen op het perceelland groot 337,50 m², gelegen in het district Suriname aan de [straat], toebehorende aan [appellanten].
3.14 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 27 juni 2006 (A.R.no. 02-3648) in de zaak van [geïntimeerde] ca [appellanten], zijn [appellanten] in conventie onder andere veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de som van US$ 3.251,81 en Nf 8.892,-, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf 19 september 2002 tot de dag der algehele voldoening; tevens is het gelegd conservatoir beslag van waarde verklaard en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard; de opheffing van het conservatoir beslag in reconventie is afgewezen.
4. De vorderingen in eerste aanleg
4.1 [Geïntimeerde] heeft in conventie gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] te veroordelen om aan hem te betalen de som van US$ 49.996,53 verhoogd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening en het gelegd conservatoir beslag van waarde te verklaren.
4.2 [Appellanten] hebben in reconventie gevorderd om de opheffing te gelasten van het gelegd conservatoir beslag.
5. De grieven
[Appellanten] hebben grieven aangevoerd, welke als volgt kunnen worden verwoord:
Grief 1 neerkomende op verschuldigde huurontvangsten.
De Kantonrechter in eerste aanleg heeft ten onrechte met betrekking tot het bedrag van Nf 10.000,- door hun ontvangen door tussenkomst van ene [naam 2] – overwogen dat de enkele stelling dat dit bedrag geen huurgelden betreft, maar gelden afkomstig van de verkoop van een auto, onvoldoende is en dat [appellanten] op zijn minst nadere bijzonderheden over de verkoop van een auto hadden moeten verstrekken en of hadden moeten stellen dat [geïntimeerde] een auto voor hun had moeten verkopen. [Appellanten] hadden namelijk bij hun conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie een kwitantie d.d. 01 juni 1998 overgelegd, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] een auto namens hen heeft verkocht. Overigens is de kwitantie niet van valsheid beticht, doch meent [geïntimeerde] dat instede van ‘verkoop van een auto’ had moeten staan ‘huurpenningen woning’, hetgeen onmogelijk is omdat [naam 2] de Nf 10.000,- op 23 mei 1998 van [geïntimeerde] heeft ontvangen, op welke datum de woning slechts 23 dagen was verhuurd. Voorts heeft [geïntimeerde] pas bij zijn conclusie van dupliek in reconventie gesteld dat de Nf 10.000,- huurgelden betreft. [appellanten] hebben zich daartegen niet kunnen verweren.
Grief 2 neerkomende op betaling advocaatkosten
Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen dat de advocaatkosten in verband met de Kort Gedingzaak van [appellanten] door [geïntimeerde] is betaald, omdat de kwitantie op naam van [geïntimeerde] staat. Echter, heeft [geïntimeerde] geen kwitantie voor de advocaatkosten overgelegd, slechts het vonnis in die zaak, hetwelk geen bewijs van betaling is.
Grief 3 neerkomende op de kosten voor het opknappen van de woning.
Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen dat [appellanten] niet hebben weersproken dat [geïntimeerde] de mondelinge opdracht van hen heeft gehad om de woning op te knappen en [geïntimeerde] de genoemde kosten heeft gemaakt. Dit, terwijl [geïntimeerde] duidelijk in zijn inleidend rekest heeft gesteld dat hij op grond van de volmacht gelden ontvangen en uitgegeven heeft. [appellanten] hebben het voorgaande weersproken door te stellen dat [geïntimeerde] krachtens de volmacht/het beheer niet bevoegd was de woning op te knappen c.q. gelden uit te geven. [geïntimeerde] heeft pas bij zijn conclusie van dupliek in reconventie aangevoerd de mondelinge opdracht te hebben gehad van [appellanten]. [Appellanten] hebben zich daartegen niet kunnen verweren. Als [geïntimeerde] daadwerkelijk uitgaven heeft gedaan ten behoeve van de woning, is dat voor eigen risico en rekening van [geïntimeerde] geweest. [Appellanten] zijn ervan uitgegaan dat de woning is opgeknapt met de gelden die zij hadden achtergelaten voor [geïntimeerde].
Grief 4 neerkomende op overige gemaakte kosten.
Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen dat uit de kwitanties blijkt dat de betalingen voor de inklaringskosten, verzekeringskosten en busrit kosten zijn gedaan door [geïntimeerde]. Dat de kwitanties op naam van [geïntimeerde] staan, is nog geen bewijs dat hij de betaling heeft verricht met eigen gelden. Ook ten aanzien van deze kosten meent [geïntimeerde] dat hij de uitgaven heeft gedaan krachtens de volmacht. Echter, was [geïntimeerde] daartoe niet bevoegd. Overigens wordt weersproken dat voornoemde uitgaven door [geïntimeerde] zijn betaald.
Grief 5 neerkomende op een nieuwe berekening.
De Kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] teveel heeft betaald aan [appellanten], waardoor zij ten onrechte zijn veroordeeld tot betaling. [Appellanten] concluderen tenslotte dat een nieuwe berekening gemaakt zou moeten worden met in achtneming van de grieven 1 tot en met 4. [Appellanten] zullen bij hun repliek pleitnota de nieuwe berekening overleggen.
6. De vordering in Hoger Beroep
[Appellanten] concluderen in dit hoger beroep op deze gronden te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, althans zijn vordering te ontzeggen als zijnde ongegrond.
7. Het verweer
Met betrekking tot de door [appellanten] aangevoerde grieven heeft [geïntimeerde] gemotiveerd verweer gevoerd, waarop voor zover nodig in de beoordeling zal worden ingegaan.
8. De beoordeling
8.1 Met betrekking tot grief 1
8.1.1 Het Hof overweegt dat [geïntimeerde] in zijn inleidend verzoekschrift met betrekking tot de Nf 10.000,- de volgende omschrijving heeft gegeven:
“U5. Verklaring van de heer [naam 2] dat hij van verzoeker (lees: [geïntimeerde]) een bedrag van Nf 10.000,= (tienduizend Nederlands courant) heeft ontvangen welk bedrag [naam 2] in Nederland gerekesteerde sub A, de heer [appellant sub A] heeft overhandigd;”
Bij hun conclusie van dupliek in conventie, hebben [appellanten] gesteld dat de Nf 10.000,- niet betreft ontvangen huurgelden. Ter adstructie hebben [appellanten] een kwitantie d.d. 01 juni 1998 overgelegd, waarop vermeld staat dat de heer [appellant sub A] van de heer [naam 2] Nf 10.000,- heeft ontvangen voor de verkoop van een auto door de heer [geïntimeerde], ondertekend door [appellant sub A].
[Geïntimeerde] heeft bij zijn conclusie van dupliek in reconventie betwist dat de door [appellant sub A] uitgeschreven kwitantie betreft de verkoop van een auto. Daar de heer [naam 2] de causa van de gelden niet kende, heeft [appellant sub A] op de kwitantie opgenomen ‘verkoop van een auto’, terwijl daar had moeten staan ‘huurpenningen woning in Suriname’. Voorts hebben [appellanten] zulks verzwegen om hun sociale uitkering niet in gevaar te brengen.
8.1.2 Voorop wordt gesteld dat de kwitantie d.d. 01 juni 1998 terzake ontvangen betaling door [appellant sub A] zelf is uitgeschreven, weshalve voornoemde kwitantie geen bewijs levert ten voordele van [appellant sub A]. Nu [appellanten] ook in hoger beroep niet nader zijn ingegaan op de bijzonderheden van de ‘verkochte auto’ en evenmin hebben gesteld dat [geïntimeerde] in bedoelde periode een auto voor hen moest verkopen, wordt het ervoor gehouden dat [appellanten] de Nf 10.000,- – waarvan de ontvangst door hun overigens niet wordt ontkend – hebben ontvangen als voorschot op te ontvangen huurpenningen, zoals door [geïntimeerde] is aangevoerd. De Nf 10.000,- is dus terecht afgetrokken van de verschuldigde huurpenningen. Grief 1 is daarom ongegrond.
8.2 Met betrekking tot grief 2
Het Hof overweegt dat, nu uit de overgelegde producties blijkt dat [geïntimeerde] op 02 februari 1999 aan mr. P.U.F. Truideman (lees: R.U.F. Truideman) heeft betaald Sf 250.000,- voor Kort Geding H.W. [appellant sub A] contra [naam 4] – welke kwitantie overigens niet van valsheid is beticht – het ervoor wordt gehouden dat [geïntimeerde] bedoelde kosten heeft voldaan. Meer nog, [appellanten] hebben niet gesteld noch is gebleken dat zij daartoe gelden hadden overgemaakt voor [geïntimeerde]. Grief 2 is daarom eveneens ongegrond.
8.3 Met betrekking tot grief 3
Voorop wordt gesteld dat [appellanten] niet betwisten dat de betreffende woning is opgeknapt.
Evenmin worden de kwitanties van valsheid beticht. Evenwel wordt enerzijds door hun in hun pleitnota gesteld dat de kosten voor eigen risico en rekening van [geïntimeerde] zijn daar zij nimmer de opdracht hebben gegeven, terwijl anderzijds wordt gesteld dat [appellanten] ervan zijn uitgegaan dat de woning is opgeknapt met de gelden die zij hadden achtergelaten voor [geïntimeerde], hetgeen zou blijken uit kwitanties op naam van [appellant sub A].
Nu er geen kwitanties met betrekking tot herstel van de woning op naam van [appellant sub A] zijn overgelegd, bezien tegen de achtergrond van de tegenstrijdige verklaringen van [appellanten] met betrekking tot het wel of niet bevoegd zijn van [geïntimeerde] om de woning op te knappen en de het persisteren van [geïntimeerde] bij de mondelinge opdracht benevens de kwitanties op naam van [geïntimeerde], wordt geconcludeerd dat [appellanten] de mondelinge opdracht tot herstel van de woning aan [geïntimeerde] hebben gegeven en dat [geïntimeerde] op basis van die opdracht de uitgaven heeft gedaan. Geconcludeerd wordt tot ongegrondheid van grief 3.
8.4 Met betrekking tot grief 4
De overige door [geïntimeerde] overgelegde kwitanties (inklaringskosten, verzekeringskosten en busrit kosten) zijn door [appellanten] evenmin van valsheid beticht. [Appellanten] hebben evenmin ontkend dat de uitgaven ten behoeve van hun zijn gedaan. [Appellanten] stellen enerzijds dat [geïntimeerde] de kosten niet uit eigen middelen heeft betaald, terwijl anderzijds wordt gesteld dat [geïntimeerde] niet bevoegd was om genoemde uitgaven te doen.
[Geïntimeerde] daarentegen beroept zich op de algemene volmacht. Nu het in casu betreft een algemene volmacht met betrekking tot alle zaken van [appellanten], bezien tegen de achtergrond van de blote ontkenning van [appellanten], wordt geconcludeerd dat
[geïntimeerde] de uitgaven ten behoeve van [appellanten] heeft gedaan op basis van bevoegdheid voortvloeiende uit de volmacht. Zij zijn dan ook gehouden deze kosten aan hem te vergoeden alsook de kosten voor het vervaardigen van een landkaart.
8.5 Met betrekking tot grief 5
Het Hof overweegt dat, nu [appellanten] geen nieuwe berekening hebben overgelegd zoals in hun pleitnota was aangegeven en de aangevoerde grieven ongegrond zijn bevonden, er geen feiten en of omstandigheden zijn gebleken die het Hof nopen tot een nieuwe berekening van de vordering van [geïntimeerde] op [appellanten]. [appellanten] zijn derhalve terecht veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de in het vonnis (waarvan beroep) vermeldde bedragen en is het conservatoir beslag ter verzekering van het verhaal, dan ook terecht gelegd. Ook grief 5 is daarom ongegrond.
8.6 Nu de door [appellanten] aangevoerde grieven ongegrond zijn bevonden, zal het vonnis waarvan beroep bevestigd dienen te worden onder aanvulling van gronden.
8.7 [Appellanten] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, zoals nader begroot in het dictum.
9. De beslissing in Hoger Beroep
Het Hof:
9.1 Bevestigt het vonnis d.d. 18 januari 2005 (A.R.NO. 99-1050), waarvan beroep, onder aanvulling van gronden.
9.2 Veroordeelt [appellanten] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot aan de uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger en w.g. D.D. Sewratan door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 april 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Sohansingh, gemachtigde van appellanten, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld