SRU-HvJ-2017-33

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13939
  • Uitspraakdatum 07 juli 2017
  • Publicatiedatum 23 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Rechtsgeldigheid bestuur.
    Algemene Ledenvergadering.
    Lidmaatschap van een vereniging.
    Rechtsverwerking.

    Appellanten zijn in beroep gekomen tegen het vonnis van de Kantonrechter in eerste aanleg en hebben gevorderd dat het vonnis van de Kantonrechter in eerste aanleg wordt vernietigd.
    Appellanten hebben als grieven met name aangevoerd dat de Kantonrechter ten onrechte heeft gesteld dat zij hun recht zouden hebben verwerkt. Zij hebben met betrekking tot rechtsverwerking o.a. gesteld dat de omstandigheden van het geval beslissend zouden zijn. Appellanten hebben ook gesteld dat de Kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat geïntimeerden volgens artikel 13 van het huishoudelijk reglement een Algemene ledenvergadering mochten uitschrijven, nu het bestuur geen ALV had uitgeschreven. Verder heeft de Kantonrechter volgens appellanten geen antwoord gegeven op de vraag of de gehouden vergadering rechtsgeldig was, maar heeft zonder meer gewicht gegeven aan de door geïntimeerden gehouden vergadering. De kantonrechter heeft voorts niet onderzocht of geïntimeerden nog de hoedanigheid van leden van de vereniging hadden. De kantonrechter zou ook minder gewicht hebben gegeven aan een politieonderzoek waaruit zou blijken dat er gefraudeerd zou zijn met de ledenlijst van de gehouden Algemene Ledenvergadering door geïntimeerden.
    Het Hof overweegt met name dat appellanten in eerste aanleg niets gevorderd hebben met betrekking tot de nietigverklaring van het bestuur voor 19 mei 1996, het geding betreft voorzieningen in kort geding met betrekking tot partijen die menen het bestuur uit te maken vanaf 9 november 1996. Om die reden is er geen sprake geweest van het inroepen van de nietigheid van die situatie. Het Hof overweegt dat ook door stilzitten en andere gedragingen kan worden afgeleid dat iemand een recht prijsgeeft.
    Het Hof overweegt dat zoals geïntimeerden stellen, de 87 aanvragers conform artikel 15 van het Huishoudelijk Reglement van de vereniging, de bevoegdheid hadden om zelf ertoe over te gaan een Algemene Vergadering bijeen te roepen onder hun leiding.

    Het Hof is van oordeel dat, nu de kantonrechter uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de ledenlijsten die in het geding zijn gebracht en daarnaast de appellanten, toen gedaagden, in eerste aanleg niet als verweer hebben opgeworpen dat de 87 personen genoemd op de lijst van de aanvragers geen leden zijn, de kantonrechter geen redenen had om ook dat nog te onderzoeken.
    Het Hof is van oordeel dat de kantonrechter niet voorbij is gegaan aan het politierapport. De kantonrechter heeft de personen van wie de handtekeningen in het politierapport werden betwijfeld, op de zitting gehoord en heeft naar aanleiding van hun eigen verklaringen de zaak beoordeeld.

    Het Hof bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in eerste aanleg.

Uitspraak

G.R.No. 13939
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

A. [naam sub A], wonende in [district],
B. [naam sub B], wonende in [district],
C. [naam sub C], wonende in [district],
D. [naam sub D], wonende in [district],
E. [naam sub E], wonende in [district]
F. [naam sub F], wonende in [district],

appellanten in conventie en reconventie,
hierna aangeduid als “[appellanten]”,
gemachtigden voor appellanten: I.D. Kanhai, Bsc. en mr. F.M.S. Ishaak, advocaten

tegen

A. [persoon sub A], wonende in [district],
B. [persoon sub B], wonende in [district],
C. [persoon sub C], wonende in [district],
D. [persoon sub D], wonende in [district],
E. [persoon sub E], wonende in [district],
F. [persoon sub F], wonende in [district],
G. [persoon sub G], wonende in [district],
H. [persoon sub H], wonende in [district],

geïntimeerden in conventie en reconventie, hierna aangeduid als: ”[geïntimeerden]”,
gemachtigde voor geïntimeerden: mr. A.R. Baarh, advocaat.

Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis van het Hof van Justitie van 6 maart 1998, de rolbeschikkingen van 5 januari 2007 en van 16 november 2007, de tussenvonnissen van 4 april 2008, 16 mei 2008, 4 juli 2008, 21 november 2008 en 2 december 2011.

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

1. Het verdere procesverloop

– het verslag van het gesprek met gemachtigden d.d. 20 januari 2012;

– de conclusie tot overlegging van de pleitnota van 1 augustus 1997 en de repliekpleitnota van 17 oktober 1997;

– het proces-verbaal van de zitting van 17 februari-, 16 maart-, 20 april-, 18 mei-, 6 juli-, 5 oktober- en 2 november 20I2 en van 18 januari-, 3 mei-, 5 juli-, 2 augustus-, 4 oktober en 1 november 2013, aangetekend op het doorlopend proces-verbaal op het dossieromslag.

2. De feiten

Hiervoor verwijst het Hof naar de hiervoor genoemde tussenvonnissen.

3. De ontvankelijkheid van het beroep

3.1 [appellanten] hebben op 7 mei 1997 appèl aangetekend tegen het kort geding vonnis van 5 mei 1997.

3.2 Zij zijn derhalve ontvankelijk in hun appèl.

4. De grieven
In conventie en reconventie
4.1 [appellanten] hebben in hun pleitnota van 1 augustus 1997 de volgende acht grieven tegen het vonnis aangevoerd:

1. Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn overweging 5.3.6 overwogen alsof [appellanten] destijds gedaagden, hun recht zouden hebben verwerkt. De motivering als of zij hun recht om een beroep te doen op de nietigheid van de ontstane situatie hebben verwerkt is niet gebaseerd op de wet en de goede trouw. In zijn algemeenheid kan met betrekking tot rechtsverwerking worden aangenomen dat de omstandigheid van het geval beslissend zal zijn.

2. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat conform artikel 13 van het huishoudelijk reglement [geïntimeerden] een ledenvergadering mochten uitschrijven nu het bestuur op het verzoek van [geïntimeerden] geen vergadering had uitgeschreven; die redenering is onjuist omdat tussen partijen vaststaat dat op 9 november 1996 een ALV is gehouden en derhalve de noodzaak om een aparte vergadering te houden niet kan worden ingezien; nu het bestuur wel een vergadering had gehouden kon de kantonrechter die conclusies niet trekken met betrekking tot de door [geïntimeerden] gehouden vergadering; het is niet aannemelijk dat [geïntimeerden] niet op de hoogte waren van de vergadering die door het bestuur werd gehouden en als zij dat stellen zijn zij te kwader trouw; de vergadering gehouden door [appellanten] was ook veel groter dan de vergadering aangevraagd en gehouden door [geïntimeerden]; artikel 13 van het huishoudelijk reglement gaat derhalve niet op;

3. De kantonrechter heeft geen antwoord gegeven op de vraag of de vergadering gehouden door [appellanten] rechtsgeldig was doch heeft zonder meer meer gewicht gegeven aan een door [geïntimeerden] gehouden vergadering; er waren op die dag van 9 november 1996 twee vergaderingen namelijk een vergadering gehouden door het bestuur na verzoek van leden, die is gehouden met de leden en een vergadering gehouden door leden die die vergadering bijeen hebben geroepen omdat zij ervan uitgingen dat het bestuur geen vergadering belegde, terwijl het bestuur voor die dag wel een vergadering heeft belegd; aan de eerste vergadering zal meer gewicht gegeven moeten worden, immers is deze belegd door het rechtsgeldig bestuur;

4. De kantonrechter heeft gebruik gemaakt van de lijst van de heer [naam 1] doch heeft daarbij niet onderzocht of [geïntimeerden] nog de hoedanigheid van leden van de vereniging hadden; door een lijst van 1987 te gebruiken had de kantonrechter moeten nagaan of [geïntimeerden] nog leden waren en of zij bevoegdelijk behoorden tot een der grondstructuren van de vereniging, onder andere op basis van artikel 6 van de Statuten; aan [geïntimeerden] konden geen bevoegdheden gegeven worden nu niet door de kantonrechter is getoetst of zij voldeden aan de vereisten om als lid aangemerkt te worden; het risico dat ook ontstaat hiermee is dat in de vereniging op een gegeven moment leden worden bestuurd door niet-leden;

5. De kantonrechter heeft een recent ingesteld politieonderzoek minder gewicht gegeven dan de herinneringen van commissieleden uit 1987; het politieonderzoek had als resultaat dat de handtekeningen bij de nummers 48 tot en met 95 erbij zijn geschreven, hetgeen een indicatie is van de betrouwbaarheid van de lijst; de kantonrechter heeft dit gegeven genegeerd; de politie heeft ook aan de hand van andere constateringen aangegeven dat het mogelijk is dat er gefraudeerd is met de lijst die door [geïntimeerden] wordt gehanteerd;

6. De kantonrechter concludeert in het vonnis onder 6.4.8. dat de lijst gebruikt door de commissie [naam 1] niet uitputtend is geweest; hierdoor wordt bevestigd dat het gevaar bestaat dat de mensen op die lijst misschien niet eens meer lid waren van de vereniging;

7. De kantonrechter heeft bij het geven van de beslissing de maatschappelijke consequenties in de woonomgeving van [appellanten] en [geïntimeerden] niet in beschouwing genomen;

8. De kantonrechter heeft niet de juiste maatstaven ten grondslag gelegd aan de genomen beslissing; de redelijkheid en billijkheid en de maatschappelijke verwikkelingen in de woonomgeving van partijen zouden nimmer tot de genomen beslissing kunnen leiden;
de kantonrechter heeft juist de chaos groter gemaakt en partijen zijn door het vonnis scherper tegen over elkaar komen te staan; de kans op het geheel afbrokkelen van de vereniging is hierdoor vergroot.

4.2 Op grond van voormelde grieven vorderen [appellanten] dat het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd en dat het Hof opnieuw rechtdoende alsnog [geïntimeerden] niet ontvankelijk verklaart in hun vordering.

4.3 Het Hof overweegt dat er tijdens het geding in hoger beroep enkele pogingen zijn ondernomen om tussen partijen een minnelijke regeling tot stand te brengen. Daartoe zijn op verschillende rechtsdagen inlichtingen-comparities gehouden en op 14 december 2007 een descente. Deze pogingen zijn echter vruchteloos gebleken waardoor het Hof thans zal overgaan tot de beoordeling van de zaak.

5. De beoordeling
In conventie en reconventie
Grief I

5.1 [geïntimeerden] hebben op deze grief verweer gevoerd waarbij zij aanvoerden dat er geen juiste weergave wordt gegeven van hetgeen de rechter in het bestreden vonnis heeft overwogen; de leerstukken van nietigheid van een rechtshandeling en rechtsverwerking worden verward met elkaar; rechtsverwerking is een toepassing van de goedertrouw en wel de objectieve goedertrouw, de redelijkheid en billijkheid hetgeen betekent dat de rechter die ambtshalve moet toepassen op basis van door partijen aangedragen feiten en omstandigheden; bij rechtsverwerking kunnen twee verschijningsvormen onderscheiden worden te weten:

rechtsverwerking op grond van onredelijke verzwaring van de positie van de wederpartij en rechtsverwerking op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen dat een recht niet meer bestaat (materieel) of dat een recht niet meer zal worden uitgeoefend (processueel); in casu heeft de kantonrechter overwogen dat [appellanten] de bestuursleden hadden geaccepteerd waardoor er sprake is van rechtsverwerking; voorts noemen [appellanten] samenspanning, doch geven niet aan waarin de samenspanning bestond;

5.2 Het Hof overweegt ten aanzien van deze grief dat de kantonrechter in het vonnis onder punt 5.1 tot en met 5.3 heeft besproken dat partijen verdeeld zijn over de vraag welke personen voor 19 mei 1996 deel uitmaakten van het voormalig bestuur van de vereniging. De kantonrechter heeft beide standpunten aangehaald en daarbij ook aangehaald welk standpunt de verschillende personen, eisers en gedaagden, hebben ingenomen in eerdere kort geding procedures, namelijk de procedures bekend onder de algemeen register nummers 941323 en 955655.

5.3 Het hof overweegt dat de kantonrechter heeft geconstateerd dat appellanten [naam sub A], [naam sub B] en [naam sub C], in eerste aanleg gedaagden sub A, B en C, zich hebben beroepen op een verklaring van 1 april 1994 waarin staat dat van de 7 bestuursleden 2 bestuursleden niet accoord gingen met een bepaald voorstel. De bestuursleden die hier bedoeld werden waren de personen van [persoon sub A] (eiser sub 1 in eerste aanleg), [persoon sub B] (eiser sub 2 in eerste aanleg), [persoon sub E] (eiser sub 5 in eerste aanleg), [persoon sub G] (eiser sub 7 in eerste aanleg), [naam 2], de heer [naam sub A] (gedaagde sub A in eerste aanleg) en de heer [naam sub C]. De kantonrechter heeft overwogen dat het feit dat de appellanten [naam sub A], [naam sub B] en [naam sub C], toen gedaagden sub A, B en C, zich van deze verklaring hebben bediend ertoe leidt dat ervan uitgegaan moet worden dat zij deze personen als bestuur aanmerkten. De kantonrechter overweegt in rechtsoverweging 5.3.6. dat de appellanten [naam sub A], [naam sub B] en [naam sub C], toen gedaagden sub A, B en C, zich hierdoor niet erop konden beroepen dat zij de personen niet als bestuursleden aanmerkten. De kantonrechter oordeelt in het vonnis dat zij hun recht, om zich erop te beroepen dat de personen voor 19 mei 1996 niet tot het bestuur behoren, hebben verwerkt.

5.4 Appellanten stellen dat de kantonrechter ten onrechte uitgaat van verwerking van het recht om zich erop te beroepen dat, met name de personen van [persoon sub A], [persoon sub E] en [persoon sub G], voor 19 mei 1996 geen deel uitmaakten van het bestuur. Zij stellen dat de omstandigheden van het geval altijd beslissend zijn wanneer geoordeeld moet worden over verwerking van het recht. Zij stellen dat het van het grootste belang is dat wordt nagegaan of er sprake is geweest van samenspanning zijdens geïntimeerden, toen eisers. Zij stellen voorts dat de nietigheid van een situatie binnen vijf jaar mag worden ingeroepen.

5.5 Het Hof overweegt allereerst dat in het geding in eerste aanleg niets door de appellanten, toen gedaagden, is gevorderd met betrekking tot de nietigverklaring van het bestuur voor 19 mei 1996, het geding betreft voorzieningen in kort geding met betrekking tot partijen die menen het bestuur uit te maken vanaf 9 november 1996. Om die reden is er geen sprake geweest van het inroepen van de nietigheid van die situatie.

5.6 Het Hof overweegt voorts dat, gelijk de geïntimeerden stellen, er verder door appellanten in hun pleitnota niets is vermeld over de genoemde samenspanning, met name hoe deze zou hebben plaatsgevonden en wat het gevolg daarvan geweest zou zijn, waardoor daar ook geen oordeel over gevormd kan worden. Geïntimeerden hebben daar verder ook geen verweer op kunnen voeren omdat er bloot wordt gesteld dat er is samengespannen en dat dat feit een ander licht op een eventuele rechtsverwerking zou werpen.

5.7 Het Hof overweegt dat over rechtsverwerking in de literatuur onder andere staat vermeld (vide ”Het systeem van het Nederlands privaatrecht” – Pitlo – 1981 – pagina 234): ”In het algemeen mag men opmerken dat elk recht kan worden prijsgegeven. Men kan een vordering prijsgeven door kwijtschelding, een beperkt zakelijk recht door er afstand van te doen…..Echter ook uit andere gedragingen, o.a. uit stilzitten, kan men soms afleiden, dat iemand zijn recht prijs geeft. Men spreekt dan van rechtsverwerking. Het recht, dat een oblaat aan een aanbod ontleent, is verwerkt als hij niet binnen een redelijke tijd op het aanbod heeft gereageerd (stilzitten )…..”.

5.8 Het Hof is van oordeel dat de opvatting van de kantonrechter, dat door het in een rechtsgeding (met A.R.No. 941323) aanmerken van de personen als bestuur, en het samenwerken met die personen alsof zij onderdeel uitmaken van het bestuur gedurende een bepaalde periode, op een later tijdstip niet kan worden gesteld dat die personen geen deel uitmaakten van het bestuur, niet onbegrijpelijk is. Om die reden zal aan de eerste grief voorbij gegaan worden.

Grief II.

5.9 [geïntimeerden] hebben op deze grief als verweer aangevoerd dat de grief niet opgaat. Uit het vonnis blijkt duidelijk dat het bestuur geen vergadering heeft uitgeschreven na daartoe het verzoek ontvangen te hebben van de aanvragers. Ingevolge de Statuten hadden de aanvragers de bevoegdheid om dan zelf een vergadering uit te schrijven.

5.10 Het Hof overweegt dat bij exploit van 2 oktober 1996 aan het bestuur is betekend een schrijven afkomstig van een groep van 87 personen, [naam sub H] 86 anderen. In dat schrijven is gevraagd om een ALV uit te schrijven. Bij schrijven van 4 oktober 1996 hebben de bestuursleden van toen, thans appellanten [naam sub A], [naam sub B] en [naam sub C], in eerste aanleg gedaagden sub A, B en C, aan de 87 aanvragers te kennen gegeven dat zij de vergadering niet kunnen uitschrijven. Hieruit blijkt dat aan het verzoek van de aanvragers dus niet is voldaan.

5.11 Het Hof overweegt dat, gelijk geïntimeerden stellen, de 87 aanvragers ingevolge artikel 15 van het Huishoudelijk Reglement van de vereniging, de bevoegdheid hadden om dan zelf ertoe over te gaan een Algemene Vergadering bijeen te roepen onder hun leiding. Appellanten stellen in hun pleitnota dat de groep van 87 aanvragers geen reden hadden om een vergadering uit te schrijven omdat er al een vergadering werd gehouden op 9 november 1996. Naar het oordeel van het Hof gaat dit echter niet op omdat er juist een schrijven is gestuurd door [naam sub A], [naam sub B] en [naam sub C] d.d. 4 oktober 1996 dat er geen ALV zal worden uitgeschreven.

5.12 Het Hof is van oordeel dat om die reden de kantonrechter terecht heeft overwogen dat overeenkomstig het huishoudelijk reglement is gehandeld door de 87 aanvragers.

Grief III

5.13 Geïntimeerden hebben als verweer op deze grief aangevoerd dat appellanten uitgaan van onjuiste feiten. De aanvraag voor een vergadering door 87 aanvragers is per deurwaardersexploit betekend aan het bestuur. Ook het antwoord aan de aanvragers is per deurwaarders exploit betekend. Beide documenten zijn in eerste aanleg overgelegd. In eerste aanleg is aan de kantonrechter voorgehouden op grond waarvan de aanvragers toen zelf een vergadering hebben uitgeschreven voor 9 november 1996. Van een tweede vergadering op diezelfde dag blijkt niet uit exploiten. Hierdoor kon de kantonrechter de vraag met betrekking tot de rechtsgeldigheid van die tweede vergadering niet beantwoorden.

5.14 Het Hof overweegt dat de kantonrechter onder andere onder punt 7 van het vonnis in eerste aanleg in conventie en onder punt 8 van het vonnis in reconventie ingaat op de ALV bedoeld door appellanten.

5.15 De kantonrechter heeft ten aanzien van die ALV overwogen dat [naam 3] namens de leden van de vereniging in het dagblad de West van 28 oktober 1996 een advertentie heeft geplaatst waarin wordt bekend gemaakt dat op 9 november 1996 een ALV zal worden

gehouden met als agendapunt onder andere een bestuursverkiezing. [naam 3] heeft daarna op 14 november 1996 namens de leden een advertentie geplaatst waarin wordt bekend gemaakt dat op zaterdag 9 november 1996 een bestuur is gekozen bestaande uit de in die advertentie genoemde personen.

5.16 De kantonrechter overweegt voorts dat niet is gesteld en niet is gebleken dat het verzoek aan het bestuur om een ALV bijeen te roepen voldoet aan het vereiste van artikel 13 van het Huishoudelijk Reglement, namelijk het vereiste dat zo een verzoek gedaan moet worden door 1/10 deel van de stemgerechtigde leden.

5.17 Het Hof overweegt dat appellanten noch in hun pleitnota, noch in hun repliekpleidooi op die zienswijze van de kantonrechter zijn ingegaan en geen zaken hebben gesteld op grond waarvan aannemelijk zou moeten worden dat het verzoek aan het bestuur om een ALV bijeen te roepen voldeed aan het vereiste van artikel 13 van het Huishoudelijk Reglement. De zienswijze van de kantonrechter is niet onbegrijpelijk en zal, nu appellanten ook in appel geen nadere zaken hebben gesteld hieromtrent, door het Hof worden overgenomen.

5.18 Op grond van het hiervoor overwogene zal ook de derde grief worden verworpen.

Grief IV

5.19 Geïntimeerden hebben op de vierde grief als verweer aangevoerd dat die grief niet juist is.

De kantonrechter heeft juist een uitvoerig onderzoek ingesteld naar de lijst en het lidmaatschap. De appellanten hebben toen op geen enkele wijze betwist of ontkend dat geïntimeerden contributie betalen.

5.20 Het Hof overweegt dat de kantonrechter in het vonnis in eerste aanleg onder punt 6, gelijk geïntimeerden stellen, uitgebreid is ingegaan op de weren van appellanten, toen gedaagden, ten aanzien van de ledenlijst met 217 namen. Appellanten, toen gedaagden, hebben in hun conclusie van antwoord toen onder punt 5 als verweer aangevoerd dat de aanvragers geen vergadering konden uitschrijven omdat de door hun gehanteerde lijst van 2017 personen vals is. Die lijst van 217 personen is door de appellanten, toen gedaagden, bij antwoord overgelegd. De kantonrechter heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar deze lijst, waarbij ook tijdens het kort geding de personen van [naam 1], [naam 4] en [naam 5] zijn gehoord over de samenstelling van de ledenlijst. De kantonrechter heeft na het onderzoek aannemelijk geacht dat aan de verkiezing op 9 november 1996 wel leden hebben deelgenomen.

5.21 Het Hof overweegt dat de vierde grief van appellanten erop neerkomt dat de kantonrechter geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de aanvragers, dat zijn de 87 personen die de ALV hadden aangevraagd, nog lid waren.

5.22 Het Hof is van oordeel dat, nu de kantonrechter uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de ledenlijsten die in het geding zijn gebracht en daarnaast de appellanten, toen gedaagden, in eerste aanleg niet als verweer hebben opgeworpen dat de 87 personen genoemd op de lijst van de aanvragers geen leden zijn, de kantonrechter geen redenen had om ook dat nog te onderzoeken. Immers is de lijst van aanvragers niet alszodanig betwist. Hierdoor zal ook voorbij gegaan worden aan de vierde grief.

Grief V

5.23 Geïntimeerden hebben op de vijfde grief als verweer aangevoerd dat het aangedragen bewijs de discretionaire bevoegdheid van de rechter is. De kantonrechter heeft daarnaast wel gebruik gemaakt van het technisch rapport voor zover het niet gemotiveerd was betwist.

5.24 Het Hof overweegt dat in het proces in eerste aanleg in de conclusie van antwoord in conventie melding is gemaakt van een aangifte met betrekking tot de valsheid van de ledenlijst. Ook wordt gesteld dat de geïntimeerden, toen eisers sub 1, 3, 4 en 6 in eerste aanleg zijn gehoord door de politie. In antwoord wordt ook melding gemaakt van het technisch rapport van agent G.A. Arupa, welk rapport is overgelegd. Geïntimeerden, toen eisers, hebben in hun conclusie van repliek aangevoerd dat het rapport niet relevant is omdat niet blijkt wat vals zou zijn aan de lijst. Appellanten, toen gedaagden hebben in hun conclusie van dupliek aangevoerd dat uit het politieonderzoek is gebleken dat de lijst van 217 personen vals is. Het Openbaar Ministerie moet thans beslissen of er vervolgd zal worden.

5.25 Het Hof overweegt dat in het geding de lijst met 2017 namen is overgelegd evenals het rapport van de agent van politie G.A. Arupa gedateerd 31 augustus 1996. De vijfde grief richt zich hierop dat appellanten stellen dat de kantonrechter geen gewicht heeft gegeven aan de conclusie van de agent van politie, die in zijn bevindingen stelt dat handtekeningen onder aan de pagina’s van de lijst gecopieerd zijn van het origineel. De politieagent constateert dat de handtekeningen op pagina 1 gelijk zijn aan de handtekeningen van pagina 2, en de handtekeningen van pagina 1a gelijk zijn aan de handtekeningen op pagina 7, voorts de handtekeningen op pagina 1b gelijk zijn aan de handtekeningen op pagina 4 en die van pagina 1c gelijk zijn aan de handtekeningen op pagina 5 en tenslotte de handtekeningen van pagina 1d gelijk zijn aan die van pagina 9. Het betreft de drie handtekeningen onder aan de lijsten, namelijk de drie handtekeningen van de commissieleden die de ledenlijst hebben samengesteld. De constatering van de agent van politie is dat van de aan de politie overgedragen lijst de handtekeningen copieën zijn en niet origineel zijn.

5.26 Het Hof overweegt dat de kantonrechter tijdens de behandeling in eerste aanleg tijdens de zittingen van 15 april 1997 en 5 mei 1997 de personen van [naam 5], [naam 1] en [naam 4] heeft gehoord. Tijdens deze verhoren is de lijst van 217 namen aan hen getoond. De personen van [naam 5], [naam 1] en [naam 4] hebben allen antwoord gegeven op de vragen gesteld door de kantonrechter.

5.27 De kantonrechter heeft in zijn vonnis in eerste aanleg onder 6.4.5 en 6.4.6 overwogen wat de drie personen hebben verklaard. Uit hun verklaringen heeft de kantonrechter aannemelijk geacht dat het de lijst betreft die door deze drie personen is samengesteld. Hierna heeft de kantonrechter zijn beoordeling op die aannemelijkheid gebaseerd.

5.28 Het Hof is van oordeel dat de kantonrechter niet voorbij is gegaan aan het politierapport.

De kantonrechter heeft de personen van wie de handtekeningen in het politierapport werden betwijfeld, op de zitting gehoord en heeft naar aanleiding van hun eigen verklaringen de zaak beoordeeld. Hierdoor zal het Hof voorbij gaan aan de vijfde grief.

Grief VI

5.29 Geïntimeerden hebben op de zesde grief als verweer verwezen naar hetgeen zij hebben aangevoerd op de vierde grief.

5.30 De zesde grief richt zich hierop dat de kantonrechter in zijn vonnis in rechtsoverweging 6.4.8 overweegt dat de lijst gemaakt door de commissie [naam 1] geen uitputtende opsomming is van leden van de vereniging. Appellanten stellen dat de kantonrechter hiermee zelf aangeeft dat de lijst niet juist is. Het oordeel van de kantonrechter dat de geïntimeerden, toen eisers, moeten worden aangemerkt als het rechtmatig bestuur kan daarom dan ook niet juist zijn.

5.31 Het Hof overweegt dat, gelijk hierboven reeds overwogen onder de punten 5.20, 5.25,

5.26 en 5.27, de kantonrechter in het kort geding in eerste aanleg voldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of tijdens de ALV leden hebben deelgenomen aan de verkiezingen. Nu de zesde grief ook daarop gericht is zal het Hof appellanten verwijzen naar haar overwegingen in die genoemde punten.

Grief VII en Grief VIII.

5.32 Geïntimeerden hebben op de zevende en de achtste grief als verweer aangevoerd dat die grieven geen betrekking hebben op het vonnis.

5.33 Het Hof overweegt dat, gelijk geïntimeerden stellen, die grieven zich richten op de consequenties van het vonnis voor de vereniging.

5.34 Het Hof overweegt dat deze grieven het verwijt in zich hebben dat de kantonrechter geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn beslissing voor de vereniging.

5.35 Het Hof overweegt dat bij de beoordeling van de vordering door de kantonrechter en de beoordeling van de grieven van appellanten door het Hof, de stellingen en weren van partijen, de overgelegde producties en eventuele verklaringen van informanten, zoals in het onderhavig geval, worden meegenomen. In kort geding, zoals de onderhavige zaak, dient de aannemelijkheid van de grondslag of van het verweer getoetst te worden. Het feit dat het vonnis consequenties kan hebben voor partijen doet daar niets aan af.

5.36 Het Hof overweegt dat bij de behandeling in hoger beroep eerst is getracht tussen partijen een minnelijke regeling tot stand te brengen. Na enkele pogingen daartoe die vruchteloos bleken, is overgegaan tot het beoordelen van de grieven. Zowel de kantonrechter als het Hof zullen, indien geen minnelijke regeling tot stand komt, uiteindelijk de grondslag en de grieven moeten toetsen, hetgeen met zich meebrengt dat er een beslissing komt die consequenties zal hebben voor beide partijen.

5.37 Op grond hiervan zal ook aan de zevende en achtste grief voorbij gegaan moeten worden.

5.38 Nu aan de grieven van appellanten voorbij gegaan moet worden zal het vonnis in eerste aanleg bevestigd worden.

6. De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
In conventie en reconventie

6.1 Bevestigt het vonnis van 5 mei 1997, bekend in het Algemeen Register onder A.R.No. 964305, waarvan beroep;

6.2 Veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Nihil;

Aldus gewezen door: mr. drs. C.C.L.A. Valstein-Montnor, Vice-Presiden, mr. A. Charan, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger en door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 7 juli 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. A.R. Baarh, gemachtigde van geïntimeerden, terwijl appellanten noch in person noch bij gemachtigde zijn verschenen.