SRU-HvJ-2017-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15210
  • Uitspraakdatum 19 mei 2017
  • Publicatiedatum 20 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Inbreuk op exclusieve uitzendrechten. Beschikkingsbevoegdheid op uitzendrechten vastgesteld.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

APINTIE N.V.,

gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,

appellante in kort geding,

gemachtigde: mr. H.A.M. Essed, advocaat,

tegen

SURINAME CABLE & COMMUNICATION NETWORK N.V.,

gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,

geïntimeerde in kort geding,

gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 21 november 2016 (A.R.NO.16-5309) tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit.

Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als respectievelijk “SCCN” en “Apintie”;

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/-handelingen:

– Het schrijven van de advocaat van Apintie gedateerd 01 december 2016 – ingekomen ter griffie der kantongerechten op 01 december 2016 – waaruit blijkt dat Apintie hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter de dato 21 november 2016;

– De memorie van grieven zijdens appellante, onder overlegging van producties;

– De memorie van antwoord zijdens geïntimeerde, onder overlegging van een productie;

– De repliekpleitnota en uitlating productie de dato 05 mei 2017;

– De dupliekpleitnota de dato 12 mei 2017;

– De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden;

De beoordeling

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

1.1 SCCN heeft in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, gevorderd dat bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad Apintie zal worden verboden de voetbalwedstrijden die worden gespeeld gedurende de periode 2016 tot en met 2017 in het kader van de La Liga Competitie seizoen 2016/2017, waartoe alleen SCCN gerechtigd is, hetzij rechtstreeks hetzij met vertraging of achteraf uit te zenden. Voorts heeft zij gevorderd dat Apintie zal worden verboden de samenvattingen (highlights) van de voetbalwedstrijden die worden gespeeld gedurende de periode 2016 tot en met 2017 in het kader van de La Liga Competitie seizoen 2016/2017, waartoe alleen SCCN gerechtigd is, hetzij rechtstreeks hetzij met vertraging of achteraf uit te zenden. Eveneens heeft zij gevorderd dat Apintie zal worden verboden programma’s van de sportchannels SportMax/SportsMax2 seizoen 2016/2017 of van enige andere omroeporganisatie, waartoe alleen SCCN is gerechtigd, hetzij rechtstreeks hetzij met vertraging of achteraf uit te zenden. Daarnaast heeft SCCN gevorderd dat Apintie zal worden veroordeeld het te wijzen vonnis te gehengen en te gedogen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van SRD. 10.000,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het bepaalde in het te wijzen vonnis te voldoen. Ten slotte heeft SCCN gevorderd dat Apintie zal worden veroordeeld in de kosten van het geding;

1.2 De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 november 2016 (A.R.No. 16-5309) – kort gezegd -de vordering van SCCN toegewezen en is Apintie in de kosten van het geding aan de zijde van SCCN gevallen veroordeeld.

2.1 Apintie heeft blijkens de aantekening van de griffier door tussenkomst van haar raadsman bij schrijven gedateerd 01 december 2016 – ingekomen ter griffie der kantongerechten op 01 december 2016 – appèl aangetekend tegen het vonnis van 21 november 2016. Tevens blijkt uit laatstvermeld vonnis dat SCCN vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Meynaar namens haar gemachtigde bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest terwijl advocaat E.C.M. Hooplot namens de gemachtigde van Apintie bij de uitspraak in eerste aanleg tegenwoordig is geweest. Nu de appèlaantekening op 01 december 2016 heeft plaatsgevonden heeft Apintie ingevolge het bepaalde in artikel 235 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis, weshalve zij ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.

2.2 Apintie heeft geen grieven aangevoerd betreffende de vaststelling van de vaststaande feiten tussen partijen door de kantonrechter, weshalve het hof in hoger beroep van de juistheid daarvan zal uitgaan. Derhalve staat het navolgende – ook in hoger beroep – vast tussen partijen:

2.2.1 La Liga Nacional de Footbol Professional is de rechtmatige eigenaar van de door haar georganiseerde Eerste Divisie van de Spaanse voetbal competitie in Spanje, de Primera Division meer bekend als La Liga.

2.2.2 Bij overeenkomst van 30 september 2016 heeft de International Media Content LTD, hierna te noemen IMC, aan SCCN verleend de uitzendrechten van alle wedstrijden gespeeld in het kader van het seizoen 2016/2017.

2.2.3 Bij schrijven van 26 september 2016 afkomstig van IMC aan SCCN heeft de managing Director van IMC aan SCCN bevestigd dat zij aan niemand anders dan SCCN en ESPN een licentie hebben afgestaan.

2.2.4 Bij e-mail bericht van 30 september 2016 heeft SCCN aan een aantal televisie- en radiostations, waaronder Apintie, te kennen gegeven dat zij de televisie uitzendrechten bezit van La Liga seizoen 2016/2017. Als bijlage heeft SCCN bijgesloten de “IMC rights confirmation letter”.

2.2.5 Bij e-mail bericht van 5 oktober 2016 afkomstig van [naam] van SportsMax Limited gericht aan Apintie wordt onder de aandacht van Apintie gebracht dat [naam] IMC vertegenwoordigd en in dat kader aan Apintie te kennen geeft dat IMC sublicenties heeft verstrekt aan SCCN en ESPN alleen. In dat bericht wordt Apintie verzocht om de rechten van de sublicenties SCCN en ESPN te respecteren.

2.2.6 Bij e-mailbericht van 11 oktober 2016 heeft Apintie aan [naam] teruggeschreven dat het bericht van haar voor hun verwarrend is. Apintie stelt daarin dat zij eerst een schrijven hebben ontvangen welke van IMC zou zijn. Echter wordt nu een e-mailbericht ontvangen van SportsMax Limited. Apintie voert voorts aan in dat schrijven dat is geprobeerd om met de directeur van IMC in contact te treden, doch dat dat niet is gelukt. Apintie geeft aan dat zij een brief van IMC wensen en dat zij geen brieven kunnen accepteren zonder officieel brievenhoofd of contact informatie.

2.2.7 [naam] heeft bij e-mailbericht van 17 oktober 2016 gereageerd op het schrijven van Apintie waarbij zij uiteen heeft gezet dat SportsMax Ltd een dochteronderneming is van IMC. Dat IMC de rechten heeft verleend aan SCCN en ESPN alleen en dat er geen andere gerechtigden zijn voor Suriname. Zij vraagt in dat bericht aan Apintie om de rechten van IMC en SCCN te respecteren, bij gebreke waarvan er gerechtelijke stappen zullen worden ondernomen.

2.2.8 Op 29 oktober 2016 is bij exploit van deurwaarder S.W. Niekoop LLB, met nummer 1574, aan Apintie betekend het schrijven d.d. 28 oktober 2016 afkomstig van de raadsvrouwe van SCCN waarin zij onder de aandacht van Apintie brengt dat deze ondanks de brieven van SCCN, IMC en [naam], toch wedstrijden van La Liga uitzendt. De raadsvrouwe heeft in dat schrijven Apintie aangemaand om onmiddellijk te stoppen met het uitzenden, bij gebreke waarvan juridische stappen tegen Apintie zullen worden ondernomen.

2.2.9 Op 29 oktober 2016 is een tweede brief, gedateerd 29 oktober 2016, afkomstig van de raadsvrouwe van SCCN aan Apintie betekend waarin wordt aangehaald dat Apintie, ondanks het schrijven van 28 oktober toch op 29 oktober weer wedstrijden heeft uitgezonden. Ook in dit schrijven maant zij Apintie aan om de uitzendrechten van SCCN te respecteren.

2.2.10 Aan deze aanmaningen heeft Apintie geen gevolg gegeven.

2.3 Naast voormelde vaststaande feiten heeft SCCN – zakelijk weergegeven en voor zover voor de beslissing in hoger beroep van belang – aan haar vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat IMC de exclusieve bezitter is van de commerciӫle rechten van de Spanish First Division Football League, beter bekend als La Liga, inclusief de uitzendrechten op de televisiebeelden en of satelietbeelden van de voetbalwedstrijden die worden gespeeld in het kader van de La Liga Competitie. IMC heeft deze rechten voor de periode 2015 tot 2020 verkregen van de Liga Nacional de Futbol Profesional. IMC is voor het Caribisch gebied de enige die op wettige wijze aan omroeporganisaties c.q. broadcasters de bevoegdheid kan geven om de betreffende beelden uit te zenden. SCCN heeft op 26 september 2016 een overeenkomst met IMC gesloten uit hoofde waarvan SCCN de exclusieve uitzendrechten heeft verworven voor het uitzenden van de La Liga Competition 2016/2017 voor onder andere televisie in Suriname. Tot het programma van de La Liga behoren de voetbalwedstrijden, de highlights van de wedstrijden en alle andere evenementen terzake de La Liga Competition. SCCN heeft aan al haar concurrenten, inclusief Apintie, per mail van 30 september 2016 medegedeeld dat zij de exclusieve rechten heeft verworven voor het uitzenden van de La Liga Competitie van 2016/2017. Ondanks dit schrijven zendt Apintie toch de wedstrijden uit. Hiermee schendt zij de exclusieve uitzendrechten van SCCN en handelt zij onrechtmatig. Alsgevolg van dit onrechtmatig handelen lijdt SCCN schade, immers is SCCN om de kosten voor de verwerving van de exclusieve uitzendrechten terug te kunnen verdienen, afhankelijk van bedrijven die de uitzendingen middels advertenties wensen te sponsoren. Door de beelden ook uit te zenden en onrechtmatig ook sponsors op de toch al kleine Surinaamse markt te werven beconcurreert Apintie SCCN op een onrechtmatige wijze en zal SCCN niet in staat zijn voldoende sponsoring voor de activiteiten te vergaren. Hierdoor zal zij verlies lijden;

2.4 Apintie heeft verweer gevoerd in eerste aanleg en – kort samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – aangevoerd dat zij betwist dat IMC de bezitter is van de exclusieve commerciële rechten van La Liga en dat SCCN dat op geen enkele wijze heeft aangetoond. In het verlengde hiervan heeft zij aangevoerd dat IMC geen exclusieve uitzendrechten aan SCCN heeft overgedragen nu uit de overeenkomst blijkt dat er sprake is van “non-exclusive rights”. Voorts heeft zij aangevoerd dat zolang niet blijkt dat La Liga het IMC de exclusieve rechten heeft verleend, niet ervan kan worden uitgegaan dat IMC rechten aan SCCN zou kunnen hebben verleend. Eveneens heeft zij aangevoerd dat uit de door Apintie overgelegde producties blijkt dat eerder ook door media brieven zijn gestuurd waarin wordt beweerd dat exclusieve rechten zijn verleend voor een competitie, doch dat later bleek dat de rechten door de eigenaar van de rechten aan een ander medium waren verleend. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat op grond van het voorgaande het niet aannemelijk is dat Apintie zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen;

2.5 In hoger beroep concludeert Apintie tot vernietiging van voormeld vonnis in eerste aanleg en opnieuw rechtdoende SCCN niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar vordering af te wijzen als te zijn ongegrond en onbewezen, met veroordeling van SCCN in de kosten van beide instanties;

2.6 Apintie heeft voorts grieven aangevoerd tegen voormeld vonnis de dato 21 november 2016 en aangegeven – kort samengevat en voor zover voor de beslissing in hoger beroep van belang – dat de kantonrechter ten onrechte is voorbij gegaan aan het door Apintie gestelde bij antwoord dat uit geen enkel door SCCN overgelegde overeenkomst de rechtsrelatie tussen IMC en Sportsmax blijkt. De kantonrechter heeft zonder meer aangenomen dat Sportsmax een rechtsverhouding tot IMC heeft op grond waarvan zij verklaringen namens IMC kan afleggen. Voorts heeft Apintie aangevoerd – kort gezegd – dat de kantonrechter ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat IMC de uitzendrechten van La Liga verkregen heeft, terwijl die gerechtigdheid juist het begin van de bewijsketen moet zijn. Apintie heeft er uitdrukkelijk op gewezen dat al de documenten (met uitzondering van de overeenkomst tussen IMC en SCCN) eenzijdige verklaringen van of IMC of Sportsmax zijn en dat die in rechte geen bewijs kunnen opleveren voor een meerzijdige rechtsverhouding tussen La Liga en IMC. Evenmin kan voornoemde overeenkomst een bewijs opleveren voor zulk een rechtsverhouding tussen La Liga en IMC. Als tweede grief heeft Apintie aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte in punt 5.10 van het vonnis heeft overwogen dat “Apintie geen enkel document heeft overgelegd welke een weerlegging inhoudt van hetgeen in de mails, de overeenkomst en de press-release staat en op de website staat vermeld. Het verweer van Apintie is daardoor niet voldoende om de aannemelijkheid van de feiten zoals door SCCN gesteld, te weerleggen”. Als derde grief heeft Apintie aangevoerd dat de kantonrechter geheel ten onrechte voorbij is gegaan aan de vraag die Apintie heeft gesteld in punt 8 van het dupliek, namelijk of niet IMC de vordering tegen Apintie zou moeten instellen. In dat geval zou IMC namelijk deugdelijk bewijs moeten overleggen van haar rechtsverhouding tot La Liga, welke rechtsverhouding mede – grondslag van de vordering is;

2.7. SCCN heeft verweer gevoerd en het hof zal daarop – in het hierna volgende voor zover voor de beslissing van belang – terug komen;

2.8. Het hof zal ingaan op de aangevoerde grieven. Gelet op de samenhang tussen de grieven zal de kantonrechter die gezamenlijk aan een bespreking onderwerpen. Naar het oordeel van het hof bestrijdt Apintie eerstens dat SCCN bij de aangegane overeenkomst met het IMC, de exclusieve uitzendrechten heeft verworven op het uitzenden van de La Liga Competition 2016/2017 voor o.a. televisie binnen Suriname. Daarbij wordt door Apintie – kort gezegd – het accent gelegd op het woord “non-exclusive right” onder de artikelen 9 en 10 van voormelde overeenkomst. In het verlengde hiervan trekt Apintie – althans zo vat het hof dat op – de beschikkingsbevoegdheid van IMC in twijfel. Met name voert zij aan dat niet is gebleken dat IMC beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de uitzendrechten van de voetbalwedstrijden van La Liga. Naar het oordeel van het hof gaat deze grief niet op. Evenals de kantonrechter onder 5.7, 5.8, 5.9 en 5.10 van het vonnis waarvan beroep, heeft overwogen is het hof van oordeel dat uit de inhoud van de in het geding gebrachte documenten in onderling verband en samenhang beschouwd voldoende aannemelijk is geworden dat IMC beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de uitzendrechten van de voetbalwedstrijden van de La Liga Competition 2016/2017 en derhalve SCCN die rechten rechtsgeldig heeft verworven voor o.a. televisie binnen Suriname. Uit het bepaalde in artikel 15 van voormelde overeenkomst de dato 26 september 2016 onder de kop “ Clearances “ blijkt met name dat IMC de garantie geeft dat zij beschikkingsbevoegd is ten aanzien van het commercialiseren van de competities van La Liga zoals genoemd in de overeenkomst. Apintie heeft daartegen bloot aangevoerd dat zij de beschikkingsbevoegdheid van IMC in twijfel trekt en dat voormelde passage in de overeenkomst een zgn. partijverklaring betreft, waaraan geen bewijskracht – althans zo vat het hof dat op – kan worden toegekend. Aan voormelde grief van Apintie zal worden voorbijgegaan aangezien voormelde bepaling in de litigieuze overeenkomst tussen IMC en SCCN niet voor velerlei interpretaties vatbaar is en niet in redelijkheid van SCCN kan worden gevergd dat zij daarnaast additioneel onderzoek doet naar en aannemelijk maakt de onderliggende rechtsverhouding tussen IMC en Liga Nacional de Futbol Profesional (“La Liga”). Voor zover Apintie meent gemotiveerd verweer dienaangaande te moeten voeren dan had het op haar weg gelegen om het tegendeel aannemelijk te maken hetgeen zij heeft nagelaten zoals de kantonrechter in het beroepen vonnis terecht heeft overwogen. De grief van Apintie dat de kantonrechter daarmede de bewijslast zou hebben omgekeerd is derhalve eveneens ongegrond gebleken aangezien de kantonrechter heeft geconstateerd – kort gezegd – dat de grondslag van het gevorderde uit de inhoud van de door SCCN in het geding gebrachte producties voldoende aannemelijk is geworden terwijl Apintie heeft volstaan met die aannemelijkheid bloot te weerspreken zonder dat op enigerlei wijze te staven. De rechtsrelatie tussen IMC en Sportsmax Ltd is onder de vaststaande feiten in het beroepen vonnis en onder 2.2.7. van dit vonnis eveneens uitgewerkt zodat dat geen verdere bespreking behoeft;

2.9. De grief van Apintie dat ertoe strekt – kort gezegd – dat niet SCCN maar IMC de vordering tegen haar diende in te stellen haalt het niet in rechte. Met de vaststelling dat SCCN de exclusieve uitzendrechten van IMC heeft verkregen is SCCN naar het oordeel van het hof gerechtigd om op te treden tegen inbreuken op die rechten door derden;

2.10. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat de opgeworpen grieven geen opgeld doen en dienen te worden verworpen. De consequentie van het voorgaande is dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd en Apintie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van SCCN in hoger beroep gevallen en zoals nader te begroten in het dictum van dit vonnis.

2.11. Bespreking van de overige grieven en weren van partijen zal het hof – als voor de beslissing niet langer relevant zijnde – achterwege laten.

3.De beslissing in kort geding in hoger beroep

Het hof:

3.1 Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding de dato 21 november 2016, A.R.No. 16-5309, waarvan beroep.

3.2 Veroordeelt Apintie in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van SCCN gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Nihil;

Aldus in kort geding gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. R.G. Chatterpal, Lid en mr. J. Jensen, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. A. Charan

door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 19 mei 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Nazir namens advocaat mr. H.A.M. Essed en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens advocaat mr. M.G.A. Vos, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld