- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14863
- Uitspraakdatum 06 april 2018
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Een voor een bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking eindigt in beginsel van rechtswege, wanneer de tijd is verstreken. Geen sprake van “voortzetting zonder tegenspraak” van een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst.
Artikel 1615f BW, opzeggingstermijn, rechtsgeldigheid, regelmatige beëindiging arbeidsovereenkomst. Geen voortgezette arbeidsovereenkomst.
Uitspraak
G.R.No.14863
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaken van
DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP STAATSOLIE MAATSCHAPPIJ SURINAME N.V.,
gevestigd te Paramaribo,
verder te noemen: Staatsolie,
appellante,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
[naam],
wonende te [district],
geïntimeerde,
verder te noemen: [naam],
gemachtigde: mr. A. Adelaar, advocaat
en
[naam],
wonende te [district],
appellante,
verder te noemen: [naam],
gemachtigde: mr. A. Adelaar, advocaat,
tegen
DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP STAATSOLIE MAATSCHAPPIJ SURINAME N.V.,
gevestigd te Paramaribo,
verder te noemen: Staatsolie,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
inzake het door partijen wederzijds ingestelde hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van 8 november 2012 (A.R.No. 12-2265) tussen [naam] als eiseres en Staatsolie als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
– de uittreksels uit het algemeen register van de griffier der kantongerechten, waaruit blijkt dat beide partijen tegen voormeld vonnis hoger beroep hebben ingesteld;
– de pleitnota van Staatsolie d.d. 7 februari 2014;
– de antwoordpleitnota van [naam] d.d. 4 april 2014;
– de repliekpleitnota van Staatsolie d.d. 6juni 2014;
– de dupliekpleitnota van [naam] d.d. 18 juli 2014;
– en
– de pleitnota d.d. 7 maart 2014 van [naam];
– de antwoordpleitnota d.d. 2 mei 2014 van Staatsolie;
– de repliekpleitnota d.d. 4 juli 2014 van [naam];
– de dupliekpleitnota d.d. 15 augustus 2014 van Staatsolie.
De beoordeling
1. De door de kantonrechter onder 2.1. tot en met 2.5 van haar vonnis vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het Hof daarvan uitgaat.
2. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2012 rechtsgeldig en regelmatig is geëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een schrijven van Staatsolie aan [naam] d.d. 19 december 2011 beschouwd moet worden als opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen eerstgenoemde datum. De bij deze opzegging in acht genomen termijn was te kort, aldus de kantonrechter. Op grond daarvan is in het vonnis aan [naam] bij wege van schadevergoeding een bedrag van US$ 2,331.18 toegewezen, vermeerderd met rente en proceskosten. De kantonrechter heeft het door [naam] meer of anders gevorderde afgewezen.
3. Tegen deze beslissing hebben partijen wederzijds appel aangetekend. Dat is tijdig en op de juiste wijze geschied, zodat zij in het hoger beroep kunnen worden ontvangen.
4. Staatsolie bestrijdt het vonnis van de kantonrechter met drie grieven. [naam] licht haar bezwaren tegen het vonnis in een doorlopend betoog toe.
Het Hof zal eerst grief 1 van Staatsolie bespreken, omdat deze het verst strekt.
5. Artikel 1615e BW lid 1 bepaalt dat een voor een bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking van rechtswege eindigt, wanneer de tijd is verstreken. Volgens het derde lid van dit artikel is niettemin in enkele gevallen voorafgaande opzegging vereist. Een van die gevallen is de in artikel 1615f BW beschreven voortzetting zonder tegenspraak van een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst. Ingevolge laatstgenoemd wetsartikel vindt die voortzetting plaats voor dezelfde duur en onder dezelfde voorwaarden.
6. [naam] meent dat in deze zaak zich voordoet het hiervoor onder 5 beschreven geval, terwijl Staatsolie – ook in haar genoemde grief – betoogt, zakelijk weergegeven, dat de toen bestaande arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigde per 1 februari 2012, omdat deze niet kan worden beschouwd als stilzwijgende voortzetting van een of meer daaraan voorafgegane arbeidsovereenkomsten.
7. Het Hof oordeelt als volgt.
In de eerste van de drie door partijen getekende contracten is bepaald dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar en zou eindigen per 1 februari 2010. Ook in het tweede en het derde contract is vermeld dat de (voortgezette) arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, onder vermelding van een einddatum van 1 februari 2011, onderscheidenlijk 1 februari 2012. Evenals het eerste contract bevatten de beide laatste contracten de clausule dat geen voorafgaande opzegging is vereist. Uit de beide laatste contracten is aldus kenbaar dat partijen óók bij het aangaan van de daarin neergelegde overeenkomsten uitdrukkelijk de voorwaarden en duur van de (voortgezette) dienstbetrekking opnieuw onder ogen hebben gezien en afgesproken. Daarom is hier niet een “voortzetting zonder tegenspraak” aan de orde; partijen hebben daarentegen de gevolgen van die voortzetting “opzettelijk geregeld”. Het tweede en het derde contract dateren van respectievelijk 28 juni 2010 en 24 februari 2011, derhalve van een tijdstip dat is gelegen na de einddatum van het eerdere contract. Dit doet aan het voorgaande niet af. Ook indien de daarin neergelegde overeenkomsten eerst op deze data zijn aangegaan – en de contracten dus niet een weergave zijn van hetgeen al eerder werd overeengekomen – brengt dit niet mee dat hier van “voortzetting zonder tegenspraak” kan worden gesproken. In dat geval zijn de afspraken ten dele met terugwerkende kracht gemaakt.
8. Het vorenstaande brengt mee dat het standpunt van Staatsolie juist is en dat de arbeidsovereenkomst met [naam] van rechtswege eindigde per 1 februari 2012. Het hierboven genoemde schrijven van 19 december 2011 hield dan ook geen opzegging in, maar een aanzegging dat deze keer niet een nieuwe arbeidsovereenkomst zou worden gesloten.
9. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd en dat de vorderingen van [naam] alsnog zullen worden afgewezen. De overige grieven van Staatsolie en de bezwaren van [naam] tegen het vonnis van de kantonrechter behoeven, gelet op deze beslissing, geen bespreking. [naam] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
vernietigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis d.d. 8 november 2012 (A.R.No. 12-2265)
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [naam] af.
veroordeelt [naam] in de kosten van het geding in hoger beroep alsmede die van het geding in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Staatsolie begroot op:
– voor de eerste aanleg op Nihil;
– voor het hoger beroep op SRD 188,–;
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur- Lachitjaran en mr. S.M.M. Chu, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 6 april 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Sohansingh namens advocaat mr. R. Sohansingh, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. A. Adelaar, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld