SRU-HvJ-2018-78

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer G.R. no. 15063
  • Uitspraakdatum 01 juni 2018
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof is van oordeel dat uit het betoog van appellant niet kan worden afgeleid welke extra kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en wat de omvang daarvan is geweest. Appellant heeft niet voldoende en niet deugdelijk onderbouwd welke de kosten, schade en interesten zijn door geleden nadeel sedert het vonnis in eerste aanleg, ex artikel 278 sub 2˚ van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De thans door appellant gevraagde voorziening die strekt tot compensatie van betaalde geldsommen en verrekening van een nog openstaande schuld is niet toewijsbaar nu het bestaan en de omvang van de geleden schade in onvoldoende mate aannemelijk zijn.

    Het Hof oordeelt daarnaast dat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering. Dat appellant bij levering van het voertuig op gebreken is gestuit, is in de voorliggende zaak onvoldoende voor een geslaagd beroep op dwaling. Het Hof is daarom van oordeel dat appellant’s beroep op dwaling niet opgaat.

Uitspraak

G.R.No. 15063

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

[Appellant],
wonende te [plaats],
appellant, hierna aangeduid als [appellant],
gemachtigde: mr. K. Bhoendie, advocaat,

tegen

[Geïntimeerde],
kantoorhoudende te [paats],
geïntimeerde, hierna aangeduid als [geïntimeerde],
niet verschenen,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis in Kort geding van 10 april 2014 (A.R.No. 12-5059) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop in hoger beroep
Uit de verklaring van de griffier blijkt dat [appellant] op 30 april 2014 hoger beroep heeft ingesteld. Mr. H.H. Veldkamp, advocaat, heeft op de zitting van 05 februari 2016, medegedeeld dat hij in hoger beroep niet de gemachtigde is van [geïntimeerde]. Op de rol van 19 februari 2016 heeft [appellant] het Hof verzocht vonnis te wijzen tegen de niet verschenen [geïntimeerde].

De beoordeling in conventie en in reconventie
1.1. Op 09 oktober 2012 is [appellant] met [geïntimeerde] een huurkoopovereenkomst aangegaan met [appellant] als koper inzake een voertuig van het merk Toyota Ipsum van het bouwjaar 2004 met als politiekentekennummer [kentekennummer] (hierna het voertuig).

1.2. De overeengekomen verkoopsom bedraagt USD 10,950,–. [appellant] heeft een bedrag van USD 5,000,– contant aanbetaald. Op de verkoopsom is verder in mindering gebracht de inruilwaarde ad USD 2,500,– van een voertuig van het merk Toyota type Crown van het bouwjaar 1999.

1.3. [appellant] is per 09 oktober 2012 een saldo van USD 3,864.– verschuldigd dat hij in zes maanden moet hebben afbetaald door maandelijkse aflossingen ad USD 644.–. In een schuldbekentenis voorzien van goedschrift en gedateerd 09 oktober 2012 met als schuldeiser [geïntimeerde] en als schuldenaar [appellant] staat onder meer dat terzake de koop en verkoop van het voertuig [geïntimeerde] aan [appellant] heeft voorgeschoten het bedrag van USD 3.864.–.

1.4 De eerste aflossingstermijn verschijnt op 09 november 2012. Op 01 november 2012 lost [appellant] een bedrag van USD 644.– af. Het saldo bedraagt per datum een bedrag van USD 3,220.–.

2.1 Primair heeft [appellant] in eerste aanleg in kort geding gevorderd:
a. de werking van de huurovereenkomst en de schuldbekentenis, beide van 09 oktober 2012, te schorsen althans op te schorten, totdat in de bodemprocedure definitief hierover is beslist;
b. terugname van de schade auto door [geïntimeerde] tegen teruggave aan [appellant] van het betaalde voorschot ad USD 7,500.– en de eerste aflossing ad USD 644.– en de betaalde reparatiekosten ad SRD 5.556,– onmiddellijk na de uitspraak onder verbeurte van een dwangsom ad SRD 10.000,– voor iedere dag.

Subsidiair heeft [appellant] gevorderd:
c. veroordeling van [geïntimeerde] om als voorschot de bedragen van
USD 7,250.– en SRD 5.000,– te betalen onder verbeurte van een dwangsom ad SRD 10.000,– voor iedere dag;
d. veroordeling van [geïntimeerde] in de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en het honorarium van de advocaat ad SRD 3.000,–.

2.2 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een vordering in reconventie ingesteld. Hij heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd:

  • [appellant] te veroordelen om een voorschot ad USD 3,200.– vermeerderd met de boeterente van 2.5% per maand te betalen tot aan de voldoening;
  • [appellant] te verbieden om [geïntimeerde] door negatieve publiciteit in de media te bekladden onder verbeurte van een dwangsom ad SRD 5.000,–;
  • [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding zoals overeengekomen in artikel 12 van de huurkoopvoorwaarden en het honorarium van de advocaat ad SRD 3.000,–.

2.3 In conventie in [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] een bedrag van SRD 5.556,– te betalen. [appellant] is in reconventie veroordeeld het bedrag van USD 3,220.– aan [geïntimeerde] te betalen vermeerderd met de rente van 18% per jaar met ingang van 01 december 2012.

2.4 [appellant] concludeert in dit hoger beroep tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en [geïntimeerde] te veroordelen zoals primair en subsidiair gevorderd in eerste aanleg met behoud van het voertuig ter compensatie van de koopsom die hij reeds heeft betaald.

3.1. Uit de aantekening van de griffier op het kort geding vonnis van 10 april 2014 volgt dat [appellant] in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest. Het vonnis is bij dienstbrief van 18 augustus 2014 aan [appellant] meegedeeld. Aangezien [appellant] op 29 april 2014 reeds hoger beroep heeft ingesteld, is dit tijdig geschied.

3.2. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.

3.3. De grieven in conventie en in reconventie worden in het hierna volgende gezamenlijk behandeld.

3.3.1 [appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij is afgegaan op reclame van [geïntimeerde]en een voertuig op huurkoop van betrokkene heeft gekocht. Bij levering van het voertuig op 09 oktober 2012 zijn gebreken aan de auto gebleken. Toen is hem duidelijk geworden dat [geïntimeerde] hem een schadeauto heeft verkocht. Hoewel met [geïntimeerde] was afgesproken dat de gebreken verholpen zouden worden, heeft laatstgenoemde het voertuig weer met gebreken afgeleverd. [appellant] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende reclame door [geïntimeerde]. Was hij ervan op de hoogte geweest dat het betreffende voertuig een schadeauto betrof, dan zou hij nimmer de huurkoop met [geïntimeerde] zijn aangegaan. In het bestreden eindvonnis van 10 april 2014 oordeelt de Kantonrechter in conventie dat [appellant] zijn vordering primair heeft gegrond op wanprestatie en subsidiair op dwaling. Naar het oordeel van de Kantonrechter beroept [geïntimeerde] zich ten onrechte op een exoneratieclausule, omdat zij als verkoper de plicht had [appellant] vóór het sluiten van de overeenkomst op de hoogte te stellen van de juiste staat van het voertuig. De kantonrechter oordeelt eerder dat [appellant] na ontvangst het voertuig niet heeft kunnen gebruiken. In dat verband heeft de kantonrechter het aannemelijk geacht dat het rijklaar maken van het voertuig [appellant] een bedrag van SRD 5.556,– heeft gekost, welk bedrag als voorlopige voorziening aan [appellant] is toegewezen. De grief is gericht tegen de toewijzing in reconventie van het bedrag van USD 3,220.– terzake het saldo van de koopsom vermeerderd met de rente van 18% per jaar. [appellant] voert aan dat hij door de aanbetaling ad USD 7,500.– en de eenmalige aflossing ad USD 644.– reeds meer dan de werkelijke waarde van het schadevoertuig heeft voldaan. Ook voert [appellant] daarbij aan dat de veroordeling tot betaling van de som ad USD 3,220.– in strijd is met de overweging van de kantonrechter dat hij bij levering van het voertuig geen gebruik daarvan heeft kunnen maken. In reconventie overweegt de kantonrechter dat [appellant] volop gebruik heeft kunnen maken van het voertuig en wordt hij op die grond veroordeeld tot betaling van voormeld bedrag.

3.3.2 Verder voert [appellant] aan dat de kantonrechter is voorbijgegaan aan de vordering in conventie tot schorsing van de huurkoopovereenkomst totdat in een bodemprocedure de huurkoop tussen partijen eventueel ontbonden wordt.

3.3.3 [appellant] voert nu aan dat hij door extra kosten ad SRD 7.121,– en gerechtelijke kosten ad SRD 5.000,– schade lijdt ad SRD 12.121.–. Ter compensatie van de geleden schade vordert [appellant] behoud van het voertuig en kwijtschelding van de saldokoopsom.

3.3.4 Het Hof is van oordeel dat uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat hoewel [appellant] in hoger beroep de veroordeling als in eerste aanleg heeft gevorderd, die vorderingen afwijken van de compensatie die hij nu mede vordert. Ook staat de compensatie niet op zichzelf, maar is hieraan behoud van het voertuig verbonden. [appellant] heeft geen helden betoog gevoerd, waaruit zijn bedoeling zou kunnen blijken. Het Hof leest daarom de vordering in appel aldus dat naast het primair gevorderde waaronder ‘b’ de terugname van het voertuig door [geïntimeerde] tegen teruggave van de betaalde voorschotten ad USD 7,500.– en USD 644.– en naast het subsidiair gevorderde waaronder ‘c’ de betaling door [geïntimeerde]van voorschotten ad USD 7,250.– en SRD 5.000,–, [appellant] meer subsidiair vordert dat hij het voertuig behoudt als compensatie van geleden schade ad SRD 12.121,– en voorts dat de saldokoopsom hem wordt kwijtgescholden.

3.3.5 Het Hof is van oordeel dat uit het betoog van [appellant] niet kan worden afgeleid welke extra kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en wat de omvang daarvan is geweest. [appellant] heeft niet voldoende en niet deugdelijk onderbouwd welke de kosten, schade en interesten zijn door geleden nadeel sedert het vonnis in eerste aanleg, ex artikel 278 sub 2˚ van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De thans door [appellant] gevraagde voorziening die strekt tot compensatie van betaalde geldsommen en verrekening van een nog openstaande schuld is niet toewijsbaar nu het bestaan en de omvang van de geleden schade in onvoldoende mate aannemelijk zijn.

3.3.6 Het Hof oordeelt daarnaast dat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering. Dat [appellant] bij levering van het voertuig op gebreken is gestuit, is in de voorliggende zaak onvoldoende voor een geslaagd beroep op dwaling. Het Hof is daarom van oordeel dat [appellant]’s beroep op dwaling niet opgaat.

3.3.7 Zou met voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure geen stand zal houden, dan zou dit voldoende aanleiding kunnen zijn voor toewijzing van de vordering tot opschorting van de overeenkomst. Het Hof is echter voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurkoopovereenkomst zal worden ontbonden. De vordering tot opschorting van de overeenkomst is op deze grond dan ook niet toewijsbaar.

3.3.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het Hof van oordeel dat de grieven waarin [appellant] in zijn algemeenheid heeft gesteld dat de kantonrechter ten onrechte tot de veroordelingen is gekomen, grotendeels falen. Het vonnis in conventie en in reconventie wordt bekrachtigd onder aanvulling van de gronden.

3.3.9 [appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding als na te melden.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

in conventie en in reconventie

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van de gronden;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan deze zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil;

Aldus gewezen door: mr. M.C. Mettendaf, Fungerend-President, mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en mr. S.J.S. Bradley, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. M.C. Mettendaf

door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 1 juni 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. K. Bhoendie, gemachtigde van appellant terwijl geïntimeerde noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiging is verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld