- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-867
- Uitspraakdatum 01 maart 2019
- Publicatiedatum 30 september 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
De vordering van [verzoeker] betreft nietigverklaring van het besluit van 19 augustus 2014 hetwelk toentertijd nog niet geformaliseerd was. Derhalve valt dit besluit niet binnen de limitatieve opsomming van artikel 79 lid 2 onder e van de Personeelswet en concludeert het Hof dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering.
Uitspraak
A-867
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna aangeduid als ”[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. R.R. Lobo, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie casu quo de Minister van Defensie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als ”de Staat”,
gevolmachtigde: mr. M.E. Danning, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 58 Wet Rechtspositie Militairen jo artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken, gewezen vonnis uit.
1. Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift d.d. 24 september 2014, ter griffie ontvangen op 24 september 2014, met producties;
- het verzoek zijdens de Staat tot verlenging van de termijn voor het indienen van het verweerschrift d.d. 03 november 2014;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 05 november 2014, waarbij de termijn voor het indienen van het verweerschrift met ingang van 05 november 2014 met zes weken is verlengd;
- het verweerschrift d.d. 15 december 2014, ingediend ter griffie d.d. 16 december 2014;
- de beschikking van Hof van Justitie d.d. 23 februari 2015, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 20 maart 2015;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van het Hof van Justitie d.d. 20 maart 2015,met producties;
- de overlegging van stukken zijdens de Staat d.d. 15 mei 2015;
- de pleitnota en uitlating overgelegde stukken zijdens [verzoeker] d.d. 19 juni 2015;
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 06 november 2015 doch nader op heden.
2. De feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.1 [verzoeker] is sinds augustus 1991 in dienst getreden van de Staat, met name het Ministerie van Defensie, als beroepsmilitair met [registratienummer].
2.2 Op 19 augustus 2014 is middels een schrijven aan [verzoeker], voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
”Op grond van het bovenstaande heeft de minister van Defensie het besluit genomen u ingevolge artikel 35 lid 2 van de Wet Rechtspositie Militairen, ontslag uit militaire dienst te verlenen .
Het een en ander zal middels een beschikking van de minister worden geformaliseerd”.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert, na akte van rectificatie c.q. vermindering van eis, zakelijk weergegeven het navolgende:
a. het besluit tot het verlenen van ontslag d.d. 19 augustus 2014 met het [kenmerk] nietig te verklaren en hem te rehabiliteren in de rang waarin hij diende; voorts de Staat te veroordelen tot uitbetaling van het salaris vanaf februari 2015 althans vanaf wanneer is komen vast te staan dat hij geen salaris meer heeft ontvangen, tot op heden met eventuele periodieke verhogingen en emolumenten;
b. de Staat te veroordelen tot het toekennen van een ambtshalve te bepalen schadevergoeding;
c. [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid als vóór de gewraakte beschikking
op de normale wijze te vervullen zonder enige hinder zijdens de Staat;
d. de Staat te veroordelen om het vonnis binnen 1 week na betekening of een door het hof gestelde termijn, uit te voeren onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 10.000,= of een door het hof vastgestelde dwangsom voor iedere dag waarop de Staat in gebreke blijft uitvoering te geven aan het vonnis;
d. de Staat te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd: dat het ontslag niet conform een besluit van de minister is genomen maar via de waarnemend onderdirecteur Personeel & Algemeen is doorgegeven. Derhalve is hij rechtens niet ontslagen uit staatsdienst. Verder is het ontslag niet bij beschikking geformaliseerd waardoor de Staat heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel. In artikel 34 van de Wet Rechtspositie Militairen staat limitatief aangegeven wie de bevoegdheid heeft tot het verlenen van ontslag van een beroepsmilitair. Tevens is het hoorbeginsel geschonden daar [verzoeker] niet is gehoord terzake het ontslag.
3.3 De Staat voert verweer tegen de vordering. Op dat verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in het hierna volgende ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Bij pleitnota d.d. 19 juni 2015 heeft [verzoeker] middels een incident, een vermindering van eis gevorderd.
Het hof overweegt dat hiermede de Staat niet in haar verweer wordt geschaad aangezien na verhoor van partijen duidelijk is geworden dat [verzoeker] gedurende het proces salaris met terugwerkende kracht heeft ontvangen over de periode augustus 2015 (het hof begrijpt ”augustus 2014”) tot en met januari 2015, weshalve de wijziging van eis zal worden toegewezen.
4.2 De Staat heeft als meest verstrekkend verweer (zie verweerschrift d.d. 15 december 2014) aangevoerd dat [verzoeker] niet is ontslagen maar dat er slechts een voornemen tot dat besluit is genomen en bij het schrijven van 19 augustus 2014 aan [verzoeker] is medegedeeld. Dergelijk ontslag geschiedt middels een resolutie of beschikking, hetgeen in casu niet het geval is geweest. Er is slechts een brief waarbij het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt. Dit valt niet onder de limitatieve opsomming van artikel 79 van de Personeelswet inzake vernietigbare besluiten.
4.3 [verzoeker] heeft daartegen aangevoerd dat hij gerechtvaardigd ervan uit mocht gaan dat hij was ontslagen omdat zijn salarisstorting (hetgeen gebruikelijk via de bank geschiedt) per augustus 2014 was stopgezet. Pas in februari 2015 heeft hij de gelden met terugwerkende kracht ontvangen tot februari 2015, en wel per kas.
4.4 Het hof overweegt dat het schrijven van de Staat inzake het besluit van ontslagaanzegging aan [verzoeker], dateert van 19 augustus 2014 hetwelk op 25 augustus 2014 door [verzoeker] is ontvangen. Met de Staat is het hof van oordeel dat de Minister van Defensie ingevolge de Personeelswet het bevoegd gezag is tot het nemen van een besluit terzake een eventueel ontslag van [verzoeker]. Echter was het voorgenomen besluit van de minister ten tijde van 19 augustus 2014 niet geformaliseerd middels een beschikking dan wel een resolutie. Dit is pas bij beschikking d.d. 03 februari 2015 geschied.
4.5 De vordering van [verzoeker] betreft nietigverklaring van het besluit van 19 augustus 2014 hetwelk toentertijd nog niet geformaliseerd was. Derhalve valt dit besluit niet binnen de limitatieve opsomming van artikel 79 lid 2 onder e van de Personeelswet en concludeert het Hof dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering. Daarenboven kan het schrijven van 19 augustus 2014 in de visie van het Hof niet worden gekwalificeerd als een besluit in de zin der wet maar gelet op de inhoud daarvan kan het eerder worden gekwalificeerd als een mededeling van het genomen besluit van de desbetreffende minister om tot ontslagverlening aan [verzoeker] over te gaan.
4.6 Gelet op al het voorgaande zal het Hof zich onbevoegd verklaren om van de ingestelde vordering kennis te nemen.
5. De beslissing
Het Hof:
Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de ingestelde vordering.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh en mr. D.G.W. Karamat Ali, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 1 maart 2019, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. R. Jhinkoe namens mr. M.E. Danning, gevolmachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld