- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A 922
- Uitspraakdatum 16 april 2021
- Publicatiedatum 20 september 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
In artikel 79 lid 1 PW staan de vorderingen limitatief opgesomd waarover het Hof in eerste en hoogste aanleg mag oordelen. Het Hof is ingevolge artikel 79 lid 5 PW onbevoegd om over de vorderingen die hierbuiten vallen een oordeel te geven.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster, hierna aangeduid als “[verzoekster]”,
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
met name het Ministerie van Justitie en Politie,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. R. Jhinkoe, officier van justitie,
spreekt de fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet (Pw) als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
- Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het verzoekschrift, met producties, ingediend ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) op 22 juni 2016;
– het verweerschrift, met producties, ingediend ter griffie van het Hof op 17 oktober 2016;
– de beschikking van het Hof van 23 februari 2017 waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 07 april 2017, welk verhoor is uitgesteld naar 19 januari 2018;
– de processen-verbaal van het op 19 januari 2018 gehouden verhoor van partijen en de op 03 augustus 2018 en 07 december 2018 gehouden voortzetting daarvan;
– de conclusie tot uitlating na verhoor van partijen, met een productie, zijdens [verzoekster] overgelegd op 21 juni 2019;
– de conclusie tot uitlating na verhoor van partijen en tot uitlating productie, met een productie, zijdens de Staat overgelegd op 19 juli 2019;
– de conclusie tot uitlating productie zijdens [verzoekster] overgelegd op 02 augustus 2019.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 15 mei 2020, doch nader op heden.
- De feiten
2.1 [Verzoekster], in dienst getreden bij de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie en Politie in de functie van administratief medewerkster, is te rekenen van 02 juli 2014 belast geworden met de waarneming van de functie van onderdirecteur van Justitie, belast met de algehele leiding van voormelde hoofdafdeling.
2.2 De minister heeft bij brief d.d. 26 augustus 2015, SM[nummer 1], onder meer aan [verzoekster] bericht dat zij, [verzoekster], te rekenen van 26 augustus 2015 wordt ontlast van de waarneming van de functie van onderdirecteur van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken en per dezelfde datum ter beschikking wordt gesteld van de directeur van Justitie en Politie. De minister heeft als reden hiervoor gegeven dat blijkens een door de korpschef van het Korps Politie Suriname uitgebracht tussentijds verslag, er sterke aanwijzingen zijn dat er corruptieve handelingen zijn gepleegd op de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken.
2.3 De procesgemachtigde van [verzoekster] heeft bij brief d.d. 16 juni 2016, zakelijk weergegeven, de minister:
– erop geattendeerd dat [verzoekster] langer dan een jaar de functie van onderdirecteur van Justitie, belast met de algehele leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken heeft waargenomen en dat zij ingevolge de wet wordt geacht stilzwijgend in deze functie te zijn benoemd;
– verzocht om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden in voormelde functie te vervullen zonder enige obstructie;
– meegedeeld dat indien aan bovenbedoeld verzoek geen gehoor wordt gegeven, er rechtsmaatregelen tegen de Staat zullen worden ondernomen.
2.4 De waarnemend directeur van Justitie en Politie heeft bij brief d.d. 04 oktober 2016, J[nummer 2], de procesgevolmachtigde van de Staat bericht dat de departementsleiding van mening is dat [verzoekster], vanwege haar opleidingsniveau, niet het kwalificatieniveau heeft om benoemd te kunnen worden in de functie van onderdirecteur Vreemdelingenzaken.
2.5 De procureur-generaal heeft bij brief d.d. 26 november 2018, SPG [nummer 3], betreffende het strafrechtelijk onderzoek tegen [verzoekster], de minister, kort gezegd, meegedeeld dat er geen grondslag is voor enige verdenking jegens [verzoekster], zodat de strafzaak tegen haar is geseponeerd.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoekster] vordert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de Staat zal worden veroordeeld om haar te benoemen c.q. aan te stellen tot onderdirecteur van Justitie en Politie, belast met de algehele leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie en Politie, zulks onder toekenning van een bezoldiging en de aan deze functie verbonden toelagen en emolumenten conform het bezoldigingsbesluit van een onderdirecteur van een departement van algemeen bestuur, één en ander in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en met inachtneming van de ter zake vigerende regels en richtlijnen en wel met ingang van 02 juli 2015;
- de Staat zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.2 [verzoekster] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [verzoekster], sinds 02 juli 2014 belast geworden met de waarneming van de functie van onderdirecteur van Justitie en Politie, belast met de algehele leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken, heeft deze functie langer dan een jaar waargenomen en dient in vaste dienst in deze functie te worden aangesteld c.q. benoemd. Vorenbedoelde aanstelling in vaste dienst is echter uitgebleven. [verzoekster] heeft uit het schrijven van de Staat d.d. 26 augustus 2015 (zie 2.2), waarbij zij werd ontlast van de waarneming van voormelde functie en ter beschikking werd gesteld van de directeur van Justitie en Politie, niet begrepen dat zij corruptieve handelingen heeft gepleegd. Zij heeft haar volledige medewerking verleend aan het onderzoek van de politie. [verzoekster] kan zich niet verenigen met vorenbedoeld schrijven d.d. 26 augustus 2015 en heeft bij schrijven (het Hof begrijpt: van haar procesgemachtigde) d.d. 16 juni 2016 (zie 2.3) de Staat aangegeven haar werkzaamheden in vorenbedoelde functie te willen hervatten. [verzoekster] heeft geen reactie van de Staat ontvangen op laatstgenoemd schrijven en zij is niet in de gelegenheid gesteld om haar werkzaamheden te hervatten.
De Staat heeft door zijn hierboven omschreven handelwijze in strijd gehandeld met de Personeelswet en zich derhalve schuldig gemaakt aan wanprestatie jegens [verzoekster]. Deze wanprestatie is van dusdanige aard dat deze mag worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. [verzoekster] behoeft de door de Staat gepleegde wanprestatie niet te accepteren.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in de beoordeling, voor zover nodig, ingegaan.
- De beoordeling
Bevoegdheid
4.1.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] landsdienaar is in de zin van artikel 1 lid 1 Pw. Deze wet is dan ook op haar van toepassing. Op grond van artikel 79 lid 1 Pw oordeelt het Hof in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:
- tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
- tot vergoeding van de schade, welke voor een ambtenaar of gewezen ambtenaar, dan wel voor diens nagelaten betrekkingen, is voortgevloeid uit een besluit of uit het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde;
- tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens de Personeelswet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.
Gelet op artikel 79 lid 5 Pw is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in lid 1 van dit artikel limitatief opgesomde.
4.1.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de in artikel 79 Pw genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen nietig te verklaren, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen. Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren.
[Verzoekster] vordert in 3.1 onder A, kort gezegd, veroordeling van de Staat om haar te benoemen c.q. aan te stellen in de functie van onderdirecteur van Justitie, belast met de algehele leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken, onder toekenning aan haar van de bij deze functie behorende bezoldiging, toelagen en emolumenten. Dit gevorderde betreft geen nietigverklaring van een besluit noch vergoeding van schade, zoals bedoeld in artikel 79 lid 1 sub a en sub b Pw. Het Hof is derhalve slechts bevoegd kennis te nemen van het gevorderde, indien dit kan worden aangemerkt als een vordering tot oplegging van een dwangsom in de zin van artikel 79 lid 1 sub c Pw voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling in strijd met hetgeen bij of krachtens de Personeelswet is bepaald. Het gevorderde kan in de visie van het Hof alleen als een zodanige vordering worden aangemerkt als daaraan een dwangsom is verbonden. Nu dit niet het geval is, is het Hof niet bevoegd om kennis te nemen van het gevorderde en zal het zich daarom ter zake onbevoegd verklaren.
4.2 De in 3.1 onder B gevorderde veroordeling van de Staat in de proceskosten zal worden afgewezen, omdat dit niet op de wet is gestoeld.
4.3 Het Hof komt niet toe aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen.
- De beslissing
Het Hof:
5.1 Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het in 3.1 onder A gevorderde.
5.2 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en door de fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 16 april 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein BSc., fungerend-griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. Ronodikromo namens mr. R. Jhinkoe, gevolmachtigde van verweerder, terwijl verzoekster noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld