- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A 815
- Uitspraakdatum 15 januari 2021
- Publicatiedatum 04 oktober 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Artikel 79 lid 1 PW geeft een limitatieve opsomming van vorderingen waarover het Hof in eerste en hoogste aanleg oordeelt. Verzoeker heeft op grond van meerdere omstandigheden (het niet boeien van de gedetineerde bij het verlaten van Santo Boma, onoplettendheid van verzoeker tijdens de begeleiding van de gedetineerde naar het toilet, bezoek van een derde aan de gedetineerde toelaten in strijd met de geldende instructies) zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Evenwel heeft het Hof overwogen dat het plichtsverzuim gepleegd door verzoeker de zwaarste tuchtstraf van ontslag niet rechtvaardigt, wegens de omstandigheden die betrekking hebben op het nalaten van de Staat en het feit dat verzoeker zich voor het eerst schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In stede van ontslag, is de tuchtstraf schorsing voor een tijdvak van twee maanden (cnf artikel 82 lid 4 Pw juncto artikel 32 lid 1 onder h van het Penitentiair Besluit) volgens het Hof op zijn plaats.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Verzoeker],
wonende in het [district],
verzoeker, hierna aangeduid als “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. L.E. Palmburg, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
met name het Ministerie van Justitie en Politie,
te dezen vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te zijner Parkette te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. A.R. Autar, waarnemend substituut officier van justitie,
spreekt de fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet (Pw) als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
- Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het verzoekschrift, met producties, ingediend ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) op 31 juli 2013;
– het verweerschrift, met producties, ingediend op 01 november 2013;
– de beschikking van het Hof van 15 november 2013 waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 17 januari 2014, welk verhoor is verplaatst naar 07 maart 2014;
– het proces-verbaal van het op 07 maart 2014 gehouden verhoor van partijen;
– de pleitnota, overgelegd op 02 mei 2014;
– de antwoordpleitnota, overgelegd op 06 juni 2014;
– de repliekpleitnota, overgelegd op 04 juli 2014;
– de dupliekpleitnota, overgelegd op 01 augustus 2014.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 20 februari 2015, doch nader op heden.
- De feiten
2.1 [Verzoeker] is penitentiaire ambtenaar 3e klasse in vaste dienst op de Hoofdafdeling Delinquentenzorg van het Ministerie van Justitie en Politie geweest. Hij was laatstelijk tewerkgesteld in het Huis van Bewaring Santo Boma (hierna: Santo Boma).
2.2 Op 29 april 2013 zijn er vanuit Santo Boma zes gedetineerden, waaronder [naam 1] (hierna: [naam 1] ), onder bewaking vervoerd naar het Academisch Ziekenhuis dan wel het ’s Lands Hospitaal, voor behandeling door een arts of specialist (de zogenaamde stadsdienst). Deze zes gedetineerden werden elk bewaakt door één penitentiaire ambtenaar. Geen van de gedetineerden was geboeid. [Verzoeker] was belast met de bewaking van [naam 1], die voor consult bij een internist van het Academisch Ziekenhuis moest zijn. [verzoeker] heeft [naam 1] op gegeven moment de gelegenheid geboden gebruik te maken van het toilet. [Naam 1] heeft daarbij kans gezien uit het Academisch Ziekenhuis te ontvluchten, waarbij hij werd geholpen door een manspersoon die hem op straat opwachtte met een gereedstaande bromfiets.
2.3 De ter zake van voormelde stadsdienst opgemaakte stadsdienstlijst, waaruit blijkt dat zes penitentiaire ambtenaren waren belast met de bewaking van vorenbedoelde zes gedetineerden, is voor gezien ondertekend door de directeur van Santo Boma.
2.4 [verzoeker] heeft bij schrijven d.d. 29 april 2013 rapport uitgebracht aan de directeur van Santo Boma omtrent de ontvluchting van [naam 1].
2.5 De minister van Justitie en Politie heeft bij beschikking d.d. 05 juli 2013, J.[nummer 1] (hierna: de ontslagbeschikking), besloten om aan [verzoeker] wegens ernstig plichtsverzuim ingevolge artikel 32 lid 1 onder j van het Penitentiair Besluit juncto artikel 61 lid 1 onder j Pw de tuchtstraf van ontslag op te leggen (hierna ook: het ontslagbesluit). Daartoe is als volgt overwogen:
“dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat tijdens de morgendienst van maandag 29 april 2013 de Penitentiaire Ambtenaar der 3e klasse in vaste dienst op de Hoofdafdeling Delinquentenzorg van het Ministerie van Justitie en Politie, de heer [VERZOEKER], (…) tewerkgesteld in het Huis van Bewaring Santo Boma, belast was met de bewaking van de gedetineerde [naam 1], P., die voor consult bij de internist in het Academisch Ziekenhuis Paramaribo was;
dat door onoplettendheid, onzorgvuldigheid en een grote mate van onvoorzichtigheid de gedetineerde [naam 1] voornoemd, de kans zag te ontvluchten van vermelde locatie;
dat blijkens het politioneel onderzoek de gedetineerde [naam 1] voornoemd, tegen de instructies, twee keren illegaal bezoek van een dame heeft gekregen;
dat blijkens het politioneel onderzoek en rapportages de gedetineerde [naam 1] voornoemd, ondanks hij een gevangenisstraf van 14 jaren opgelegd heeft gekregen, tegen de instructies, ongeboeid was;
dat betrokkene ingevolge het bepaalde in artikel 63 lid 2 van de Personeelswet, bij schrijven van de Directeur van het Huis van Bewaring Santo Boma d.d. 6 mei 2013 kenmerk HvB/no. 492/2013, in de gelegenheid is gesteld zich terzake binnen 1×24 uren te verweren;
dat betrokkene zich bij zijn schrijven d.d. 6 mei 2013 heeft verweerd en heeft toegegeven toegestemd te hebben dat de gedetineerde [naam 1] voornoemd bezoek van een dame ontving en dat de gedetineerde [naam 1] niet geboeid was;
dat deze handelingen ernstig plichtsverzuim voor hem opleveren en niet in een gedisciplineerd korps kunnen worden getolereerd;
dat gelet op de ernst van deze zaak betrokkene niet langer in Staatsdienst gehandhaafd kan worden en aan hem met toepassing de tuchtstraf van ontslag wordt opgelegd.”
2.6 De ontslagbeschikking is op 09 juli 2013 ter kennis van [verzoeker] gebracht.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert, zakelijk weergegeven, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de ontslagbeschikking zal worden vernietigd, althans nietig zal worden verklaard;
- de Staat zal worden gelast om die handelingen te verrichten waardoor [verzoeker] wordt gerehabiliteerd als penitentiaire ambtenaar 3e klasse;
- [verzoeker] in de gelegenheid zal worden gesteld de bedongen arbeid op de normale wijze en in de functie die hij heeft bekleed vóór de gewraakte beschikking te vervullen zonder enige hinder zijdens de Staat;
- de Staat zal worden gelast het salaris zoals door [verzoeker] verdiend vóór de gewraakte beschikking en alle overige emolumenten behorende bij de rang van penitentiaire ambtenaar 3e klasse uit te betalen en daarmee voort te gaan;
- de Staat zal worden veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van SRD 5.000,- per dag, voor iedere dag dat de Staat in strijd met het hiervoor gevorderde mocht handelen.
[verzoeker] vordert tevens veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2 [verzoeker] heeft, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de ontslagbeschikking, althans de daarin vermelde gronden die ondeugdelijk zijn. [verzoeker] kan zich onder meer niet verenigen met de in de ontslagbeschikking opgenomen constatering dat door onoplettendheid, onzorgvuldigheid en een grote mate van onvoorzichtigheid de gedetineerde [naam 1] kans zag te ontvluchten uit het Academisch Ziekenhuis en wel om de volgende redenen. Vanaf het moment dat in Santo Boma aan [verzoeker] bekend werd gemaakt dat hij met de bewaking van [naam 1] was belast, vertoefde hij in de directe nabijheid van [naam 1]. Tot op het moment van de ontvluchting van [naam 1] heeft [verzoeker] zich op richtige wijze van zijn bewakingstaken gekweten. Op een bepaald moment heeft [verzoeker] [naam 1] in de gelegenheid gesteld het toilet te bezoeken. [verzoeker] werd op enig moment afgeleid door een woordenwisseling welke gaande was tussen twee personen in het toilet, waardoor zijn aandacht voor enkele minuten niet was gevestigd op [naam 1] . Laatstgenoemde zag toen kans uit het toilet te lopen, waarna hij wist te ontsnappen uit het Academisch Ziekenhuis. [verzoeker] heeft direct de achtervolging ingezet en daarbij, vanwege de aanwezigheid van omstanders, twee waarschuwingsschoten gelost.
De leiding van de dienst gaat niet vrijuit bij de ontvluchting van [naam 1]. Het moet de leiding immers bekend zijn geweest dat [naam 1] wegens moord een gevangenisstraf van 14 jaren moet uitzitten en dat het derhalve gaat om een gedetineerde die extra bewaking behoeft. Het is dan onverantwoord van de dienst om slechts één penitentiaire ambtenaar te belasten met de bewaking van [naam 1]. Het is altijd zo geweest dat een gedetineerde tijdens de stadsdienst wordt bewaakt door twee penitentiaire ambtenaren. Waarom op 29 april 2013 de gedetineerden elk door slechts één penitentiaire ambtenaar werden bewaakt, is een vraag die door de Staat, althans de leiding van Santo Boma moet worden beantwoord. Uit de in 2.3 genoemde stadsdienstlijst blijkt dat slechts [verzoeker] was belast met de bewaking van [naam 1]. Dat deze stadsdienstlijst voor akkoord is ondertekend door het hoofd (lees: de directeur) van Santo Boma, impliceert dat de leiding debet is aan het creëren van een onveilige situatie betreffende de bewaking van zware veroordeelden.
In de ontslagbeschikking is aangegeven dat [naam 1], tegen de instructies in, twee keren illegaal bezoek van een dame heeft gekregen. Het is inderdaad zo dat [verzoeker] [naam 1] heeft laten praten met een hem, [naam 1], bekende dame. [verzoeker] heeft aangegeven dat het gesprek kort gehouden moest worden en hij was in de directe omgeving van [naam 1] . Dit gesprek is binnen 10 minuten afgerond. Vervolgens heeft [verzoeker] desgevraagd erin toegestemd dat [naam 1] een pakje sigaretten mocht krijgen. Vorenbedoelde dame bracht na enkele minuten een pakje sigaretten, gaf het aan [naam 1] en ging toen weer weg. Het is dus niet zo dat op twee momenten illegaal bezoek werd ontvangen van een dame. Het tweede moment betrof slechts de afgifte van een pakje sigaretten in het bijzijn van [verzoeker]. Het toestaan van het bezoek aan [naam 1] kan [verzoeker] worden aangerekend.
De ontslagbeschikking geeft voorts aan dat [naam 1], tegen de instructies in, ongeboeid was. [verzoeker] was wel voornemens om [naam 1] van handboeien te voorzien bij het verlaten van Santo Boma, maar zijn meerdere, de penitentiaire ambtenaar [naam 2], heeft hem uitdrukkelijk gezegd dat zulks niet nodig was. De juiste bewoordingen van voormelde meerdere waren: “Joe no haf foe tai a mang, na mi mang drape, mi tak nanga a man kaba.” Voorts is het zo dat de gedetineerden die voor de stadsdienst in aanmerking komen, vóór vertrek uit Santo Boma langs twee posten, te weten de wachtcommandant en de hoofdwacht, worden geleid, waarbij erop moet worden toegezien dat deze gedetineerden Santo Boma geboeid verlaten. Degenen die de voornoemde posten hebben bemand op 29 april 2013 hebben geen opmerkingen gemaakt over het niet geboeid zijn van de gedetineerden, met name [naam 1]. Geen van de zes gedetineerden, die onder bewaking stonden van de verschillende penitentiaire ambtenaren, was geboeid. Het niet geboeid zijn van [naam 1] kan om voormelde redenen niet als een tekortkoming van [verzoeker] aangeduid worden en kan zeker niet als grond dienen voor het aan [verzoeker] verweten plichtsverzuim.
Voor zover sprake is van plichtsverzuim, is de daarvoor aan [verzoeker] opgelegde tuchtstraf van ontslag in strijd met artikel 79 lid 3 Pw, volgens welke bepaling de straf in een redelijke verhouding moet staan tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan. Deze redelijke verhouding ontbreekt ten enenmale. [verzoeker] heeft zich trouwens gedurende zijn zeven dienstjaren altijd als een plichtsgetrouwe ambtenaar opgesteld en zich niet eerder aan plichtsverzuim schuldig gemaakt.
De Staat heeft voorts gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheids-, het rechtszekerheids- en het fair playbeginsel, en zich daardoor schuldig gemaakt aan een onrechtmatig daad jegens [verzoeker].
In tegenstelling tot hetgeen in de ontslagbeschikking is vermeld, heeft de Staat bij de oplegging van de tuchtmaatregel geen rekening gehouden met de persoonlijke en huiselijke omstandigheden van [verzoeker].
Op grond van al het voorgaande is het aan [verzoeker] verleende ontslag nietig.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in de beoordeling, voor zover nodig, ingegaan.
- De beoordeling
Bevoegdheid
4.1.1 Vaststaat dat [verzoeker] (penitentiaire) ambtenaar in de zin van artikel 1 lid 1 Pw en artikel 1 lid 1 van het Penitentiair Besluit is geweest, zodat voormeld(e) wet en besluit op hem van toepassing zijn. Op grond van artikel 79 lid 1 Pw oordeelt het Hof in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:
- tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;
- tot vergoeding van de schade, welke voor een ambtenaar of gewezen ambtenaar, dan wel voor diens nagelaten betrekkingen, is voortgevloeid uit een besluit of uit het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde;
- tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens de Personeelswet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.
Volgens artikel 79 lid 2 sub d Pw is een besluit waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd, vatbaar voor nietigverklaring.
Gelet op artikel 79 lid 5 Pw is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in lid 1 van dit artikel limitatief opgesomde.
4.1.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de in artikel 79 Pw genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen te vernietigen, schade-vergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen. Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren.
Het in 3.1 onder a gevorderde strekt tot nietigverklaring van het in de ontslagbeschikking vervatte besluit, waarbij aan [verzoeker] de tuchtstraf van ontslag is opgelegd. Het Hof is op grond van artikel 79 lid 1 sub a juncto lid 2 sub d Pw bevoegd om van deze vordering kennis te nemen.
Het in 3.1 onder b en c gevorderde, te weten, kort gezegd, de rehabilitatie van [verzoeker] in zijn oude rang en zijn wedertewerkstelling, kan niet worden gecategoriseerd onder de limitatieve opsomming van artikel 79 lid 1 Pw, zodat het Hof niet bevoegd is daarvan kennis te nemen.
Het Hof begrijpt het in 3.1 onder d gevorderde aldus dat [verzoeker] tevens betaling van (achterstallig) salaris vordert. Een vordering tot betaling van salaris is niet opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 79 lid 1 Pw. Het Hof is op grond van artikel 79 lid 1 sub b Pw wel bevoegd om te oordelen over een vordering tot vergoeding van schade die is voortgevloeid uit een besluit in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde. Het Hof acht gronden aanwezig het petitum zo uit te leggen dat [verzoeker] geen betaling van achterstallig salaris vordert, maar schadevergoeding als gevolg van het niet tijdig betalen van salaris ter hoogte van het achterstallige salaris, aldus vergoeding van schade voortvloeiende uit het nietig te verklaren ontslagbesluit. Het Hof acht zich op grond van artikel 79 lid 1 sub b Pw derhalve bevoegd om ook van deze vordering kennis te nemen.
Op grond van artikel 79 lid 1 sub c Pw is het Hof tevens bevoegd kennis te nemen van de in 3.1 onder e gevorderde dwangsom.
Ontvankelijkheid
4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 sub b juncto artikel 79 lid 1 sub a en lid 2 sub d Pw is een vordering tot nietigverklaring van een besluit, waarbij aan een (penitentiaire) ambtenaar een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd, niet-ontvankelijk, indien zij is ingesteld meer dan een maand nadat dit besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht.
[verzoeker] heeft de ontslagbeschikking op 09 juli 2013 ontvangen. Nu hij het verzoekschrift op 31 juli 2013 heeft ingediend, derhalve binnen een maand na 09 juli 2013, is hij ontvankelijk in het in 3.1 onder a gevorderde.
[verzoeker] is op dezelfde grond ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 2 sub b Pw ontvankelijk in het in 3.1 onder d en e gevorderde.
4.3 De Staat voert, voor zover van belang, aan dat [verzoeker] heeft nagelaten zich te houden aan de geldende normen betreffende de bewaking en beveiliging van gedetineerden, welk nalaten heeft geleid tot de ontvluchting van [naam 1]. Deze normen waren reeds gedurende de opleiding tot penitentiaire ambtenaar bekend aan [verzoeker], die sinds 2008 als penitentiaire ambtenaar was tewerkgesteld bij het Korps Penitentiaire Ambtenaren en was belast met het bewaken en beveiligen van gedetineerden. Van [verzoeker], aldus bekend met de geldende regels betreffende de bewaking en beveiliging van gedetineerden, kon redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich daaraan hield, mede vanwege de eedsaflegging bij de aanvaarding van zijn ambt. De Staat voert voorts aan dat de opdracht van zijn meerdere om [naam 1] bij het verlaten van Santo Boma niet in de handboeien te slaan, [verzoeker] niet vrijwaart van zijn aansprakelijkheid voor de bewaking van [naam 1]. De Staat voert tevens aan dat [verzoeker] vooraf wist dat [naam 1] was veroordeeld ter zake van diefstal de dood ten gevolge hebbende, waarvoor hij een gevangenisstraf van 14 jaren moet uitzitten. Dit was al reden voor [verzoeker] om extra voorzichtig om te gaan met de bewaking van [naam 1] en alle normen en plichten voortvloeiende uit zijn ambt in acht te nemen, aldus de Staat. Ten slotte wordt aangevoerd dat het door [verzoeker] gepleegde plichtsverzuim tot ernstige verstoring van de samenleving heeft geleid en dat de Staat, na een afweging van belangen, in redelijkheid is gekomen tot het besluit tot oplegging aan [verzoeker] van de tuchtstraf van ontslag.
4.4 Naar het Hof begrijpt wordt [verzoeker] in de ontslagbeschikking – zij het in enigszins gebrekkige bewoordingen – verweten dat:
– door onoplettendheid, onzorgvuldigheid en een grote mate van onvoorzichtigheid van zijn zijde, [naam 1] kans zag te ontvluchten uit het Academisch Ziekenhuis;
– hij erin heeft toegestemd dat [naam 1] twee keren bezoek kreeg van een dame, zulks tegen de instructies in;
– hij [naam 1], ondanks deze een gevangenisstraf van 14 jaren opgelegd heeft gekregen, niet heeft geboeid, zulks tegen de instructies in.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat volgens de geldende instructies, met welke instructies [verzoeker] bekend is, elke gedetineerde bij het verlaten van Santo Boma geboeid moet zijn en moet worden bewaakt door (minimaal) twee penitentiaire ambtenaren, alsmede dat gedetineerden die zich buiten voormelde inrichting bevinden geen bezoek van derden mogen ontvangen.
4.6.1 Het Hof zal eerst ingaan op het aan [verzoeker] gemaakte verwijt dat hij [naam 1] (bij het verlaten van Santo Boma) niet heeft geboeid, zulks tegen de instructies in.
[verzoeker] heeft hieromtrent op de zitting van 07 maart 2014 onweersproken verklaard dat hij van zijn meerdere, de hoofd penitentiaire ambtenaar (het Hof begrijpt: de hoofd penitentiaire ambtenaar 1ste klasse), tevens hoofd van de polikliniek van Santo Boma, [naam 2](hierna: [naam 2]), de opdracht kreeg om [naam 1] niet te boeien, aangezien de lippen van [naam 1] opgezet waren en hij een zakdoek voor zijn mond moest houden. [verzoeker] verklaarde voorts dat hij deze opdracht van [naam 2], die het medisch beter weet, heeft uitgevoerd.
Naar het Hof begrijpt heeft de gevolmachtigde van de Staat, mr. B. Somai (hierna: Somai), hoofdbeleidsmedewerker op de Hoofdafdeling Delinquentenzorg, in reactie hierop op voormelde zitting het volgende aangevoerd. De opdracht aan [verzoeker] om [naam 1] niet te boeien is onbevoegd gegeven en een dergelijke opdracht diende ingevolge het bepaalde in artikel 27 van het Penitentiair Besluit niet uitgevoerd te worden. [verzoeker] had langs hiërarchische weg gelijk bezwaar tegen deze opdracht moeten en kunnen aantekenen. [Verzoeker], een ervaren penitentiaire ambtenaar, had, nu het een levensgevaarlijke gedetineerde betreft en gelet op de kans op ontvluchting, een andere belangenafweging moeten maken.
4.6.2 Artikel 27 van het Penitentiair Besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De penitentiaire ambtenaar is gehoorzaamheid aan zijn meerdere verschuldigd en volgt de hem gegeven bevelen met stiptheid op.
(…)
- Bezwaren tegen het opvolgen van een bevel kan de penitentiaire ambtenaar langs hiërarchische weg indienen; wanneer de omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan hij deze onmiddellijk kenbaar maken aan degene, die hem het bevel heeft gegeven. Zo lang het bevel niet is ingetrokken, is hij gehouden daaraan gevolg te geven, tenzij hij gegronde redenen heeft om aan te nemen, dat het bevel onbevoegd is gegeven of de uitvoering ervan een strafbaar feit zou opleveren.
(…)
- Onder bevel worden mede opdracht en aanwijzing begrepen.”
4.6.3 [verzoeker] heeft in strijd met de geldende instructies [naam 1] niet geboeid bij het verlaten van Santo Boma en zich daardoor schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De opdracht van zijn meerdere, [naam 2], om [naam 1] niet te boeien, levert in de visie van het Hof, anders dan [verzoeker] kennelijk meent, geen verontschuldigende factor op. [verzoeker] had, gelet op de omstandigheden van het geval, naar het oordeel van het Hof gegronde redenen om aan te nemen dat vorenbedoelde opdracht een onbevoegd gegeven bevel betrof. Op grond van artikel 27 lid 3 van het Penitentiair Besluit had hij – ongeacht of hij al dan niet de ruimte had om gelijk langs de hiërarchische weg daartegen bezwaar te maken – derhalve geen gevolg daaraan moeten geven, gelijk de Staat heeft betoogd, en conform de instructies [naam 1] moeten boeien bij het verlaten van Santo Boma. De eigen verantwoordelijkheid van [verzoeker] staat niettegenstaande vorenbedoelde opdracht, recht overeind.
Het Hof acht in dit kader de volgende omstandigheden van belang. Als niet weersproken staat rechtens vast dat [verzoeker] ermee bekend was dat [naam 1] wegens diefstal de dood ten gevolge hebbende, althans een zwaar misdrijf, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren. Volgens [verzoeker]s eigen stelling is [naam 1] een gedetineerde die extra bewaking behoeft. Op de bewuste dag van 29 april 2013 waren niet (minimaal) twee penitentiaire ambtenaren belast met de bewaking van [naam 1], zoals de instructies voorschrijven, maar slechts [verzoeker]. De omstandigheid dat [naam 1] opgezette lippen dan wel een aandoening aan zijn mond had en daarom een zakdoek voor zijn mond moest houden, vormde geen beletsel voor [verzoeker] om [naam 1] met de handen voor de buik te boeien, nu laatstgenoemde hierdoor niet zou worden belemmerd om de zakdoek voor zijn mond te houden. Ten slotte gaf de opdracht van [naam 2] aan [verzoeker] om [naam 1] niet te boeien, gelet op de bewoordingen waarin dit werd gedaan (zie 3.2), blijk van een zekere band tussen [naam 2] en [naam 1].
Aan het oordeel dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, doet niet af de omstandigheid dat de wachtcommandant en de hoofdwacht hun taak hebben verzaakt door niet toe te zien op de naleving van de instructie dat gedetineerden bij het verlaten van Santo Boma geboeid moeten zijn. Dit nalaten laat immers onverlet de eigen verantwoordelijkheid van [verzoeker] om [naam 1] te boeien. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de overige vijf gedetineerden – onder wie, naar zeggen van [verzoeker], een andere gevaarlijke gedetineerde – ook niet geboeid waren bij het verlaten van Santo Boma.
Op grond van het voorgaande gaat het Hof voorbij aan de stelling van [verzoeker] dat het niet geboeid zijn van [naam 1] heeft gelegen in omstandigheden buiten zijn invloedssfeer.
4.6.4 Als niet weersproken staat rechtens vast dat [verzoeker], terwijl hij [naam 1] begeleidde bij diens bezoek aan het toilet, op enig moment werd afgeleid door een woordenwisseling welke gaande was tussen twee personen in het toilet. Daarbij was zijn aandacht niet gevestigd op [naam 1] en wel gedurende enkele minuten. Naar het oordeel van het Hof levert deze mate van onoplettendheid, als gevolg waarvan [naam 1] kans heeft gezien uit het Academisch Ziekenhuis te ontvluchten, [verzoeker] ernstig plichtsverzuim op.
Het Hof gaat voorbij aan de stelling van [verzoeker] dat hij niet bewust onoplettend is geweest. In de visie van het Hof bestond er voor [verzoeker] juist alle aanleiding om extra alert te zijn, gelet op de hem bekende persoon van [naam 1] die een gevangenisstraf van 14 jaren moest uitzitten, de omstandigheid dat [naam 1] niet geboeid was en het feit dat alleen [verzoeker] op de bewuste dag was belast met de bewaking van [naam 1].
4.6.5 Vast is komen te staan dat [verzoeker] in ieder geval één keer heeft toegestaan dat [naam 1] in het Academisch Ziekenhuis, derhalve buiten Santo Boma, bezoek kreeg van een derde, zulks in strijd met de geldende instructies. Dit levert [verzoeker] ook plichtsverzuim op.
4.6.6 Het door [verzoeker] gepleegde plichtsverzuim, zoals bedoeld in 4.6.3 tot en met 4.6.5, kan hem worden toegerekend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel nopen.
4.7 [Verzoeker] heeft zich erop beroepen dat hem een te zware tuchtstraf is opgelegd. Dit beroep slaagt. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of het gepleegd plichtsverzuim de aan een ambtenaar opgelegde tuchtstraf rechtvaardigt, dienen alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Het Hof acht van belang dat als onweersproken vaststaat dat de leiding van Santo Boma haar eigen instructies, met name dat (erop wordt toegezien dat) elke gedetineerde bij het verlaten van Santo Boma geboeid is en wordt bewaakt door (minimaal) twee penitentiaire ambtenaren, op 29 april 2013 niet in acht heeft genomen. Het is evident dat het risico van ontvluchting van gedetineerden, welk risico deze instructies beogen te minimaliseren, door het niet in acht nemen van deze instructies, wordt vergroot. Dit risico heeft zich op voormelde datum met de ontvluchting van [naam 1] verwezenlijkt. De Staat heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn eigen nalaten vorenbedoelde instructies in acht te nemen, maar heeft de verantwoordelijkheid voor de ontvluchting van [naam 1] geheel bij [verzoeker] gelegd.
Onder deze omstandigheden is de aan [verzoeker] opgelegde zwaarste tuchtstraf van ontslag, waaraan vergaande gevolgen voor hem zijn verbonden, niet gerechtvaardigd. Het Hof heeft bij dit oordeel tevens betrokken dat, naar Somai ter zitting heeft verklaard, [verzoeker] zijn werk (voorafgaande aan de ontvluchting van [naam 1]) goed deed en voorts als onweersproken vaststaat dat [verzoeker] zich niet eerder aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
Reeds op deze grond kan het in de ontslagbeschikking vervatte ontslagbesluit niet in stand blijven.
De overige door [verzoeker] gestelde gronden voor de nietigheid van het ontslagbesluit, één en ander zoals weergegeven in 3.2, kunnen derhalve onbesproken blijven.
4.8 Uit het in 4.7 overwogene volgt dat de in 3.1 onder a vermelde vordering strekkende tot nietigverklaring van het in de ontslagbeschikking vervatte ontslagbesluit, zal worden toegewezen.
4.9 Het Hof zal aan [verzoeker] ter zake van het door hem gepleegde plichtsverzuim ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 4 Pw juncto artikel 32 lid 1 onder h van het Penitentiair Besluit de tuchtstraf van schorsing voor een tijdvak van twee maanden opleggen, welke tuchtstraf het Hof passend acht. Aan deze tuchtstraf is inherent dat [verzoeker] over het tijdvak van de schorsing geen aanspraak heeft op salaris.
4.10 Gelet op het in 4.8 en 4.9 overwogene, zal het in 3.1 onder d gevorderde worden toegewezen als in het dictum te melden.
4.11 De in 3.1 onder e gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat deze niet gekoppeld kan worden aan het in 3.1 onder a en d gevorderde, respectievelijk de nietigverklaring van het ontslagbesluit en de betaling (bij wege van schadevergoeding) van het achterstallige salaris.
4.12 De gevorderde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van het vonnis zal ook worden afgewezen, nu het Hof in eerste en hoogste aanleg beslist.
4.13 De mede gevorderde veroordeling van de Staat in de proceskosten zal eveneens worden afgewezen, omdat dit gevorderde niet op de wet is gestoeld.
4.14 De overige stellingen en weren van partijen behoeven, nu deze niet tot een ander oordeel leiden, geen bespreking.
- De beslissing
Het Hof:
5.1 Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het in 3.1 onder b en c gevorderde.
5.2 Verklaart nietig het in de beschikking van de minister van Justitie en Politie d.d. 05 juli 2013, J.[nummer 1], vervatte besluit tot oplegging aan [verzoeker] van de tuchtstraf van ontslag.
5.3 Legt aan [verzoeker] wegens plichtsverzuim op de tuchtstraf van schorsing voor een tijdvak van twee maanden, met dien verstande dat [verzoeker] over het tijdvak van de schorsing geen aanspraak op salaris heeft.
5.4 Veroordeelt de Staat om bij wege van schadevergoeding aan [verzoeker], met inachtneming van de onder 5.3 aan hem opgelegde tuchtstraf, te betalen het achterstallige salaris en alle overige emolumenten behorende bij de rang van penitentiaire ambtenaar 3e klasse.
5.5 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 15 januari 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein BSc., fungerend-griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen Majoor Pengel LLM. namens mr. Autar, gemachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld