SRU-HvJ-2021-17

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Artikel 61 WvSv.
  • Uitspraakdatum 28 juli 2021
  • Publicatiedatum 15 september 2022
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Volgens de vaste gedragslijn van het Hof wordt een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ingewilligd, indien er nog geen zicht is op de behandeling van de zaak in hoger beroep en verzoeker reeds twee/derde deel van de aan hem opgelegde straf heeft uitgezeten, ongeacht of de gronden van het bevel tot voorlopige hechtenis nog aanwezig worden geacht

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 61 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Gelezen het verzoekschrift ex artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op maandag 19 juli 2021 door mr. M.C.M. Nibte, advocaat bij het Hof van Justitie, namens de verzoeker, [Naam], met het verzoek om de voorlopige hechtenis van verzoeker voornoemd op te heffen en hem onmiddellijk lijfelijk in vrijheid te stellen;

Gelet op ’s Hofs beschikking d.d. vrijdag 23 juli 2021, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald voor woensdag 28 juli 2021 om 14.15 uur des namiddags;

Gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C.M. Nibte, advocaat bij het Hof van Justitie;

Tevens gehoord mr. C. Rasam, Waarnemend Procureur-Generaal, namens het Openbaar Ministerie;

Gezien de overige zich in het raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek in raadkamer d.d. woensdag 28 juli 2021;

Overwegende, dat de verzoeker in het kader van het verhoor in Raadkamer heeft gepersisteerd bij de inhoud van het namens hem ingediende verzoekschrift en zijn raadsvrouw eveneens, na die te hebben toegelicht, zoals in het opgemaakt proces-verbaal is gerelateerd, wordende de inhoud hier als geïnsereerd beschouwd;

Overwegende, dat de verdediging in haar verzoekschrift heeft gesteld dat de verzoeker op 08 juli 2021 door de kantonrechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die door hem reeds in voorarrest was doorgebracht, te weten vanaf de dag van zijn inverzekeringstelling op 17 december 2019. Daarnaast heeft de verdediging gesteld, dat de verzoeker hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter en tot heden geen zicht heeft op behandeling van de zaak in hoger beroep. Vervolgens geeft de verdediging aan dat de verzoeker reeds twee/derde deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten. Op basis van het voorgaande vordert de verdediging opheffing van de voorlopige hechtenis van verzoeker voornoemd;

Overwegende, dat de vervolging tijdens haar betoog heeft aangegeven – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – dat zij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het verzoek van de verzoeker, daar hij reeds twee/derde deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten en er nog geen zicht is op behandeling van zijn zaak in hoger beroep.

Overwegende, dat uit het onderzoek in Raadkamer is gebleken dat verzoeker door de kantonrechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die door hem reeds in voorarrest was doorgebracht, te weten vanaf de dag van zijn inverzekeringstelling op 17 december 2019. Voorts is gebleken dat verzoeker tegen voormelde vonnis, het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en tot op heden geen zicht heeft op de behandeling van de zaak in hoger beroep.

Overwegende, dat volgens de vaste gedragslijn van het Hof een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt ingewilligd, indien er nog geen zicht is op de behandeling van de zaak in hoger beroep en verzoeker reeds twee/derde deel van de aan hem opgelegde straf heeft uitgezeten, ongeacht of de gronden van het bevel tot voorlopige hechtenis nog aanwezig worden geacht;

Overwegende, dat ten tijde van de behandeling in Raadkamer de verzoeker reeds twee derde deel van de aan hem opgelegde straf heeft uitgezeten, terwijl er geen zicht is op behandeling van de zaak in Hoger Beroep. Naar het oordeel van het Hof is de consequentie van het voorgaande volgens de vaste gedragslijn van het Hof dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking dient te komen.

Gezien het betrekkelijke wetsartikel.

BESCHIKKENDE:

Wijst toe het verzoek van de verzoeker [Naam];

Heft op het bevel tot gevangenhouding van [Naam];

Gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van [Naam];

Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 28 juli 2021 door: mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden – Plaatsvervanger, bijgestaan door de ad hoc Fungerend – Griffier, mr. M. Behari.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)