- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 15245
- Uitspraakdatum 15 oktober 2021
- Publicatiedatum 18 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het recht om verval van instantie cnf art. 208 Rv te verzoeken, is door de wetgever bedoeld om onredelijke vertraging van de procesgang te sanctioneren, voor zover die onredelijke vertraging te wijten is aan de wederpartij.
Het Hof heeft meerdere malen terughoudend geoordeeld over dit soort verzoeken, omdat steeds een oorzaak van de vertraging gevonden kon worden in omstandigheden die niet te wijten zijn aan de wederpartij. Verwezen wordt naar de volgende beslissingen van het Hof te weten GR 13939 van 2 december 2011, GR 14679 van 7 maart 2014 en GR 15241 van 17 november 2017.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
G.R. no. 15245
15 oktober 2021
In de zaak van
[Verzoeker],
hierna te noemen [verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. Ch. N. Mijnals, advocaat,
tegen
- Landbouwbank N.V.,
- RBTT Bank (Suriname) N.V., thans geheten Republic Bank N.V.,
- Staatsolie Maatschappij Suriname N.V.,
hierna te noemen Landbouwbank e.a.,
allen kantoorhoudende te Paramaribo,
verweerders,
gemachtigde van verweerder sub a: mr. J.C.P. Nannan Panday, advocaat,
gemachtigde van verweerders b en c: mr. H.R. Lim A Po, advocaat,
geeft het Hof, in Naam van de Republiek, de navolgende beschikking.
Deze beschikking bouwt voort op de tussenbeschikking in deze zaak gedateerd 17 november 2017. Het Hof volhardt bij de inhoud van die beschikking.
Het verdere procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het proces-verbaal van gehouden verhoor van partijen d.d. 1 december 2017.
1.2 Het geven van de beschikking is bepaald op heden.
- De beoordeling
2.1 Naar het Hof begrijpt vordert [verzoeker] dat het aanhangig gemaakte appel tegen het vonnis d.d. 4 januari 2011 bekend onder AR no. 07-2712 vervallen wordt verklaard van instantie.
[Verzoeker] voert daartoe aan dat er, vanaf het moment van aantekenen van hoger beroep tegen voormelde vonnis tot aan de indiening van het onderhavige verzoek op 14 juni 2017 – nu langer dan drie jaren -, geen verrichtingen meer zijn geweest.
Landbouwbank e.a. verzetten zich tegen het verzoek van [verzoeker]. Zij voeren onder meer aan dat het hoger beroep tegen het hiervoor vermelde vonnis, reeds is aangevangen.
2.2 Ingevolge artikel 208 BRv vervalt alle instantie indien de zaak binnen drie jaren niet is voortgezet.
Het Hof stelt voorop dat het recht om verval van instantie te verzoeken, door de wetgever is bedoeld om onredelijke vertraging van de procesgang te sanctioneren, voor zover die onredelijke vertraging te wijten is aan de wederpartij.
Het Hof heeft meerdere malen terughoudend geoordeeld over dit soort verzoeken, omdat steeds een oorzaak van de vertraging gevonden kon worden in omstandigheden die niet te wijten zijn aan de wederpartij. Verwezen wordt naar de volgende beslissingen van het Hof te weten GR 13939 van 2 december 2011, GR 14679 van 7 maart 2014 en GR 15241 van 17 november 2017.
Ook in dit geval dient het onderhavige verzoek tot verval van instantie te worden afgewezen.
Naar het oordeel van het Hof is niet gebleken dat Landbouwbank e.a. na het aantekenen van hoger beroep hebben nagelaten verdere proceshandelingen te verrichten. Landbouwbank e.a. hebben onder meer aangevoerd dat er reeds vóór de indiening van het onderhavige verzoek, een aanvang is gemaakt met de behandeling van het hoger beroep als voormeld. Dit is niet weersproken door [verzoeker].
Daarnaast is gebleken dat het beroepen vonnis op verzoek van Landbouwbank n.v., bij vonnis van de kantonrechter in kort geding d.d. 30 maart 2016 bekend onder AR no. 16-0487 is geschorst totdat in hoger beroep over de zaak zal zijn beslist.
Alhoewel er sprake is van een vertraging in de behandeling van het hoger beroep, kan deze vertraging – naar het oordeel van het Hof – Landbouwbank e.a. niet worden tegengeworpen.
De door [verzoeker] gevorderde verval van instantie zal om redenen als voormeld worden afgewezen.
2.3 Het Hof acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.
2.4 [Verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten moeten dragen.
3 Beslissing
Het Hof
3.1 Wijst af het gevorderde.
3.2 Veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Landbouwbank e.a. gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gegeven door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en bij vervroeging uitgesproken op vrijdag 15 oktober 2021 ter openbare terechtzitting te Paramaribo, door de Fungerend-President mr. D.D. Sewratan in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend-Griffier.
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. R. Bhoewar namens advocaat mr. J.C.P. Nannan Panday, gemachtigde van verweerder sub a en advocaat mr. A.A.N. Codrington namens advocaat mr. H.R. Lim A Po, gemachtigde van verweerders sub b en c, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.