SRU-HvJ-2022-29

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 15886
  • Uitspraakdatum 19 augustus 2022
  • Publicatiedatum 13 september 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft overwogen dat appellante in het kader van het spoedeisend belang onvoldoende heeft gesteld, zodat niet valt in te zien waarom een beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarenboven heeft geïntimeerde het door appellante gestelde eigendomsrecht gemotiveerd betwist, zodat voor een dergelijk onderzoek de nodige diepgang vereist is en hiervoor leent een kort geding procedure zich niet.

Uitspraak

GR- 15-886

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

VONNIS

In de zaak van

STICHTING FORCE A LAUGH,
Appellante,
gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

tegen

UNITEL EXCHANGE N.V.,
geïntimeerde,
gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo,
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat.

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen appellante als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie en eiser in reconventie in kort geding gewezen vonnis van 17 oktober 2019 (A.R. No. 15-3914), spreekt het Hof, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

  1. Het procesverloop in hoger beroep

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen;

het proces-verbaal van de griffier der Kantongerechten van 22 november 2019, waarin is vermeld dat tegen het vonnis van 17 oktober 2019 op 22 november 2019 door appellante hoger beroep is ingesteld;

de pleitnota van appellante van 19 maart 2021;

de antwoord pleitnota van geïntimeerde van 2 juli 2021;

de repliek pleitnota van appellante van 15 augustus 2021;

– de dupliek pleitnota van geïntimeerde van 5 november 2021.

De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

 

  1. De beoordeling
  1. De griffiersbrief is op 19 november 2019 aan appellante verzonden die niet bij de uitspraak aanwezig was. Het beroep is tijdig en op juiste wijze ingesteld zodat zij in het beroep kan worden ontvangen.
  2. Appellante vordert in dit geding in conventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, geïntimeerde te veroordelen om binnen een week na dit vonnis , althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, het perceel te ontruimen en te verlaten met medeneming van allen en alles wat zich aldaar van harentwege bevindt en deze ter vrije en algehele beschikking van haar te stellen, met machtiging op haar om, indien geïntimeerde weigert aan dit vonnis te voldoen, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen op kosten van geïntimeerde, desnoods met behulp van de sterke arm.
  3. Geïntimeerde vordert in reconventie in dit geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad appellante te verbieden om elke handeling c.q. rechtshandeling te mogen plegen met betrekking tot de ontruiming van haar, totdat is vastgesteld of de overdracht van het perceel op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden.
  4. Bij vonnis waarvan beroep is het gevorderde in conventie afgewezen en het in reconventie gevorderde toegewezen.
  5. Appellante heeft tegen het vonnis waarvan beroep vier grieven ontwikkeld.

Deze grieven houden in:

Grief I: ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 5.5 overwogen dat terughoudendheid moet worden betracht in de onderhavige zaak omdat geïntimeerde gemotiveerd heeft betwist dat zij zich zonder recht of titel op het perceel bevindt.

Grief II: ten onrechte gaat de kantonrechter er in rechtsoverweging 5.6 van uit dat er op grond van de procedure tussen de erfgenamen van wijlen Ramdien en appellante een diepgaand onderzoek moet plaatsvinden naar de bestreden feiten aangaande de volmacht die geïntimeerde betwist.

Grief III: ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 5.7 dat hij geen zeer vergaande beslissing kan geven in kort geding op grond van een bodemprocedure waarnaar verwezen is.

Grief IV: ten onrechte gaat de kantonrechter in rechtsoverweging 5.8 ervan uit dat niet aannemelijk is geworden dat geïntimeerde zich zonder recht of titel op het onderhavige terrein bevindt.

  1. Geïntimeerde heeft bij pleitnota van antwoord onder 3 (pagina 1, laatste alinea) aangevoerd dat appellante in eerste aanleg noch in hoger beroep in haar vordering een spoedeisend belang heeft neergelegd.
  2. In eerste aanleg heeft appellante als spoedeisend belang genoemd dat op haar eigendom door geïntimeerde ernstig inbreuk wordt gemaakt waardoor zij belemmerd wordt in haar investeringsplannen.
  3. Wat deze investeringsplannen inhouden en op welke wijze de aanwezigheid van geïntimeerde op dat terrein haar in de uitvoering van die plannen hindert, heeft appellante evenwel op geen enkele wijze nader geadstrueerd.
  4. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de inbreuk op het eigendomsrecht meebrengt dat een uitkomst in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en erop gewezen dat het spoedeisend belang in het vonnis waarvan beroep is aangenomen (pleitnota pag 2, onder 2).
  5. In het vonnis waarvan beroep is in rechtsoverweging 5.1 overwogen dat het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen van appellante.

In rechtsoverweging 5.6 (laatste zin) is overwogen dat de vordering voldoende spoedeisend moet zijn, in die zin dat van appellante niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.

In rechtsoverweging 5.7 heeft de kantonrechter die vraag vervolgens ontkennend beantwoord en op grond daarvan de vordering in conventie geweigerd.

  1. Wat er ook van deze overwegingen zij, het hof is van oordeel dat het door appellante in het kader van het spoedeisend belang gestelde onvoldoende is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat van haar niet gevergd kan worden een beslissing in een bodemprocedure aangaande deze kwestie af te wachten, daargelaten nog de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde van het door appellante gestelde eigendomsrecht op het ten processe bedoelde perceelland. Deze betwisting brengt immers mee dat er nader onderzoek zal moeten worden gedaan naar het antwoord op de vraag of appellante zich terecht eigenaresse van het ten processe bedoelde perceelland noemt. Voor een dergelijk onderzoek, dat de nodige diepgang zal moeten hebben, leent een kort geding procedure zich niet.
  1. Het vorenstaande betekent dat bespreking van de grieven niet tot een ander oordeel zal leiden zodat die bespreking achterwege kan blijven.

Het vonnis waarvan beroep zal, onder verbetering en aanvulling van de gronden, worden bevestigd met veroordeling van appellante in de proceskosten in hoger beroep.

De beslissing

Het hof:

  • bevestigt het vonnis d.d. 17 oktober 2019 waarvan beroep onder verbetering en aanvulling van de gronden gewezen onder A.R. no. 15-3914;
  • veroordeelt appellante in de kosten van dit geding in hoger beroep tot aan dit vonnis begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. I. Sonai, leden, en

w.g. A. Charan

door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 19 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. S.C. Berenstein BSc.

 

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is niemand verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld