SRU-HvJ-2022-41

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14693
  • Uitspraakdatum 21 oktober 2022
  • Publicatiedatum 11 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Appellanten hebben geen getuige doen horen die over de lening vermeld in de schuldbekentenis van 2013 enige verklaring kunnen afleggen waarvan geïntimeerden betwisten dat zij die zouden hebben ondertekend, zodat appellanten (erven naam 1) niet zijn geslaagd in het opgedragen bewijs.

Uitspraak

GR-14693

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

VONNIS

In de zaak van

de erfgenamen van [Naam 1], te weten:

  1. [Appellant sub 1], wonende in het [district 1],
  2. [Appellant sub 2], wonende in het [district 1],
  3. [Appellant sub 3], wonende te [plaats 1],
  4. [Appellant sub 4], wonende te [plaats 1],
  5. [Appellant sub 5], wonende te [plaats 1],
  6. [Appellant sub 6], wonende te [plaats 1],
    appellanten,
    verder te noemen: [Appellanten],
    gemachtigde: mr. K. Bhoendie, advocaat,

tegen

de echtelieden [Geïntimeerde sub 1] en [Geïntimeerde sub 2],
beiden wonende in het [district 2],
geïntimeerden,
verder te noemen: [geïntimeerden],
gemachtigde: I.D. Kanhai BSc., advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen [naam 1] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden gewezen en uitgesproken vonnis van 12 januari 2010 (A.R. No. 07-4076) spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het verdere procesverloop in hoger beroep

Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

  • het tussenvonnis van het Hof d.d. 16 maart 2018,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 juni 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 25 juli 2018.

Het vonnis is bepaald op heden.

De beoordeling

  1. Bij genoemd tussenvonnis is bepaald dat het geding zal worden hervat voor het houden van het bij het tussenvonnis van 5 juni 2015 bevolen getuigenverhoor.

2.1 Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft de advocaat van de [appellanten], voor zover van belang, op 1 juni 2018 het volgende verklaard: “Ik heb geen getuige. De kroongetuige was de heer [naam 2]. Hij is overleden.” Voorts heeft hij fotokopieën van kwitanties overgelegd en daarbij toegelicht dat [appellanten] van [naam 1] SRD 25.000, – hadden geleend om het beslag op het pompstation te [plaats 2] op te heffen. Van dat bedrag zou SRD 15.000, – voor de opheffing van het beslag bestemd zijn en SRD 10.000, – voor buitengerechtelijke kosten. Volgens de advocaat zouden [geïntimeerden] de vordering hebben erkend.

2.2 Ter comparitie d.d. 25 juli 2018 heeft [geïntimeerde sub 1], voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: “Ik heb geld geleend bij [naam 1]. Eerste keer heb ik SRD 15.000, – geleend. Dat heb ik afgelost. Daarna heb ik SRD 25.000, – bij hem geleend. Ik weet niet of alles is afgelost, omdat ik was aangehouden en in verzekering gesteld. Ik had de lening genomen en niet mijn vrouw. Toen ik ben aangehouden, is de 2e aflossing niet betaald. Ik heb daarna nooit meer geld geleend bij [naam 1]. U toont mij een schuldbekentenis getekend op 1 maart 2006. Hierop verklaar ik dat mijn vrouw en ik wel erop hebben getekend, maar er staat nog iets geschreven, namelijk goed voor SRD 129.000, -. Ik weet niet wie dat geschreven heeft. Het is niet mijn handschrift. Ik heb wel op een stuk getekend met een plakzegel erop voor SRD 26.000, -. Over het bedrag van SRD 129.000, – weet ik niets. Een schuldbekentenis van 2013 heb ik niet getekend. Ik weet wel dat ik SRD 15.000, – en SRD 25.000, – heb geleend. Ik heb de bedragen terugbetaald.”

  1. Het Hof overweegt het volgende.

3.1 Uit de in het geding gebrachte stukken en de door partijen daarbij verstrekte toelichting kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] in de loop van de jaren meermalen geld van [naam 1] hebben geleend en terugbetaald. Gelet op hetgeen bij het getuigenverhoor en de comparitie naar voren is gebracht, behoort tot de geleende bedragen onder meer een bedrag van SRD 25.000,- in verband met de opheffing van een ten laste van [geïntimeerde sub 1] gelegd conservatoir beslag. Het Hof gaat ervan uit dat de door de advocaat van de [appellanten] overgelegde kopieën van kwitanties op de terugbetaling van die lening betrekking hebben.

3.2 Niet gebleken is echter dat [geïntimeerden] het door [naam 1] in zijn inleidend verzoekschrift gestelde bedrag van SRD 129.000, – hebben geleend. Nu de [appellanten] geen getuige hebben doen horen die over deze vermeende lening zou kunnen verklaren en [geïntimeerden] (blijven) bestrijden dat zij de door [naam 1] in het geding gebrachte schuldbekentenis hebben getekend, zijn de erven niet in het opgedragen bewijs geslaagd.

3.3 Dit brengt mee dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. De [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

bevestigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 12 januari 2010 (A.R. No. 07-4076),

veroordeelt de [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. M.C. Mettendaf, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 21 oktober 2022, in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend-Griffier.

w.g. M. Behari w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is advocaat mr. K. Bhoendie namens de erven [naam 1 verschenen. Namens [Geïntimeerden] is niemand verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

Mr. M.E. van Genderen-Relyveld