SRU-HvJ-2023-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 1-00976
  • Uitspraakdatum 04 augustus 2023
  • Publicatiedatum 04 augustus 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Wraking
    Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die verdachte de vrees dienaangaande, objectief gerechtvaardigd is.
    Voor de geregelde afdoening van zaken, is het geoorloofd afspraken met partijen te maken over het verloop van het proces en over spreektijd. Op zich hoeven dergelijke afspraken niet te leiden tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Ook kan bij de ondervraging door de rechter bij een verdachte een ongemakkelijk gevoel ontstaan, met name wanneer de verdachte geconfronteerd wordt met verklaringen die voor hem belastend zouden zijn. Ook dat hoeft niet te leiden tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Feiten en omstandigheden kunnen in onderlinge samenhang, objectief bezien, leiden tot de schijn van vooringenomenheid bij de rechter.

    Artikelen 245, 256, 288, 334, 336 437, 439 Wetboek van Strafvordering

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Beschikking ex artikel 439 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op het hoger beroep inzake de wraking

Parketnummer: 1-00976

In de zaak van

[Appellant],
verdachte, appellant in de wraking,
raadslieden: mr. B.A.H. Pick en mr. R. Tjon A Joe, advocaten,

betreffende het hoger beroep op de beschikking ex artikel 439 lid 1 Sv van de kantonrechter:
[naam],

geeft het Hof van Justitie, in Naam van de Republiek, de navolgende beschikking.

  1. Verloop van de procedure

Ter zitting van 7 juli 2023 hebben de raadslieden namens de verdachte een schriftelijk verzoek tot wraking van [naam], de kantonrechter die de strafzaak tegen hem behandelt, overgelegd. De inhoud van genoemde akte van wraking wordt als hier letterlijk herhaald en ingelast beschouwd. De kantonrechter heeft op dezelfde dag op de wraking beslist. Daarbij heeft zij de wraking ongegrond verklaard.

De beschikking van de kantonrechter is op 10 juli 2023 aan de verdachte betekend. Tegen de beschikking heeft hij op 11 juli 2023 hoger beroep aangetekend.

  1. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De beschikking van de kantonrechter is op 10 juli 2023 betekend. Appellant heeft op 11 juli 2023 hoger beroep aangetekend. Ingevolge artikel 439 lid 2 Sv kan een verdachte die een wraking heeft voorgedragen een dag na de betekening van de afwijzende beschikking van de kantonrechter, daartegen in beroep komen.

Appellant is derhalve ontvankelijk in het door hem aangetekende hoger beroep.

  1. De grondslag van de wraking

3.1 Appellant heeft in eerste aanleg – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd aan zijn verzoek tot wraking:

De kantonrechter heeft op verscheidene momenten tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting alsook bij raadkamermomenten handelingen gepleegd die blijk geven van vooringenomenheid bij de behandeling van de zaak, namelijk:

  • Op 26 april 2023 is de mededeling gedaan door de kantonrechter dat de zaak binnen vijf maanden zal worden afgerond en dat in november 2023 de uitspraak komt. Toen was de inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet aangevangen. Het is vreemd dat de kantonrechter reeds voor de aanvang van de zaak, die omvangrijk is, kan aangeven dat in november 2023 de uitspraak komt.
  • Op grond van deze mededeling zijn beslissingen genomen die geen wettelijke basis hebben en de rechten van de verdachte beknotten – ondanks het feit dat er een GVO is geweest moet beoogd worden de zaak op de zitting grondig en deugdelijk te behandelen. Beperkingen mogen, echter mag daarbij het recht op een eerlijk proces niet in het gedrang komen.
  • Door de wens de zaak binnen vijf maanden af te wikkelen zijn beperkingen op- gelegd, doch alleen aan de zijde van de verdachten; de vervolging kreeg wel uitstel wanneer dat gevraagd werd; zo kreeg de vervolging onbeperkt ruimte om nog onderzoekshandelingen te plegen en stukken over te leggen. Ook is op 9 juni 2023 zonder enig misnoegen aan de zijde van de kantonrechter de officier uitstel vergund voor het requisitoir op een latere datum;
  • Artikel 256 SV schrijft voor: “geen blijk van enige overtuiging van schuld of onschuld van de verdachte”. Echter zijn tijdens de zitting de volgende uitlatingen gedaan: “het verbaast mij dat er sprake was van ongecontroleerde geldstromen” – “het komt overeen met scammen van malafide ondernemers in Afrika” – “het is duidelijk dat [naam 2] verdachte transacties heeft gepleegd, ook al gaat het om transacties vanaf de rekeningen van rechtspersonen” – “er moet niet worden gedaan alsof, want het zou niet anders geïnterpreteerd kunnen worden dan dat [naam 2] uiteindelijk het geld heeft gekregen.”

Deze uitspraken geven blijk van vooringenomenheid. Na deze uitspraken is het voor de verdachte duidelijk wat de uitspraak zal inhouden in november. De conclusie kan getrokken worden dat het om die reden is dat op de eerste dag al kon worden aangegeven dat er in november 2023 uitspraak komt.

3.2 Appellant concludeerde in eerste aanleg dat alle omstandigheden in samenhang bekeken, erop wijzen dat er sprake is van vooringenomenheid van de kantonrechter.

  1. De beschikking van kantonrechter

4.1 De kantonrechter heeft conform artikel 439 Sv beslist op de wraking.

4.2 Zij heeft de wraking ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij onder andere het volgende overwogen.

– de kantonrechter heeft ontkend dat zij blijk heeft gegeven van een oordeel over de schuld. Het kritisch ondervragen voelt misschien niet prettig aan, doch is een onderdeel van het onderzoek.

– met betrekking tot de uitlatingen oordeelt de kantonrechter dat de ondervraging binnen de grenzen van artikel 288 Sv heeft plaatsgevonden. De kritische houding is niet omgeslagen in een houding die de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid doet ontstaan.

– de termijnafspraken zijn gericht op een geregelde afdoening van de zaak, vooral voor de verdachten die in detentie zijn.

– voor het opbrengen van getuigen zijn tijdsafspraken gemaakt. Dat is niet in strijd met de mensenrechtenverdragen.

– het GVO heeft twee jaar geduurd. Daardoor brengt de ingewikkeldheid van de zaak niet perse met zich mee dat de zaak ook lang zou moeten duren op de terechtzitting.

De kantonrechter heeft in haar beslissing onder andere verwezen naar rechtspraak die handelt over het beperken van partijen in verband met een geregelde afdoening van de zaak. In de door haar aangehaalde rechtspraak wordt geoordeeld dat het opleggen van beperkingen niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid.

  1. De grieven tegen de beschikking van de kantonrechter

Appellant heeft de volgende grieven tegen de beschikking van de kantonrechter aangevoerd:

  • de subjectieve wrakingsgronden zijn niet door de kantonrechter beantwoord; er is niet gemotiveerd gereageerd op de door de wraker genoemde uitspraken van de kantonrechter; de kantonrechter heeft de uitspraken door haar gedaan niet betwist of ontkracht; de uitspraken zijn ondubbelzinnig en geven blijk van schuldpresumptie en vooringenomenheid; deze uitspraken leiden ertoe dat de verdachte vreest dat het aan onpartijdigheid ontbreekt; hoewel de uitspraken zijn gedaan met betrekking tot enkele verdachten hebben ook de overige verdachten geen vertrouwen erin dat de kantonrechter onpartijdig is; de garantie van een eerlijk proces is weggevallen.
  • de kantonrechter heeft een onjuiste rechtsopvatting over de artikelen 334 en 336 Sv.; de opvatting van de kantonrechter komt erop neer dat de zaak reeds in de fase van beoordeling is terwijl het onderzoek op de zitting nog niet is afgerond; ook hieruit blijkt de vooringenomenheid.
  • het verbinden van een tijdslimiet aan het opgeven van getuigen vindt geen steun in de wet. Artikel 245 Sv leidt ertoe dat de verdachten wel in de gelegenheid gesteld moeten worden om getuigen te doen dagvaarden en horen in elke stand van het geding.

Appellant blijft erbij dat er sprake is van feiten en omstandigheden die objectief de vrees rechtvaardigen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.

De beoordeling van het hoger beroep van de wraking

6.1 Thans ligt de vraag ter beantwoording in hoeverre de in de akte van wraking genoemde uitspraken van de kantonrechter tijdens de verhoren en de gestelde tijdslimieten, onder andere in het opgeven van getuigen en de spreektijd, leiden tot feiten en omstandigheden waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, zoals bedoeld in artikel 437 Sv..

6.2 Het Hof overweegt dat het bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die verdachte de vrees dienaangaande, objectief gerechtvaardigd is.

6.3 Het Hof overweegt voorts dat het, gelijk uit de rechtspraak blijkt, voor de geregelde afdoening van zaken, geoorloofd is met partijen afspraken te maken over het verloop van het proces en over spreektijd. Op zich hoeven dergelijke afspraken niet te leiden tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Ook kan bij de ondervraging door de rechter bij een verdachte een ongemakkelijk gevoel ontstaan, met name wanneer de verdachte geconfronteerd wordt met verklaringen die voor hem belastend zouden zijn. Ook dat hoeft niet te leiden tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.

6.4 Het Hof heeft kennis genomen van de stukken van het dossier. Uit de beschikking van de kantonrechter kan worden opgemaakt dat de kantonrechter van oordeel is dat zij de zaak op een geregelde wijze diende af te doen waarbij limieten zijn gehanteerd over de verschillende processtappen. Ook blijkt dat zij tijdens de verhoren een kritische houding aan heeft genomen. Zij is van oordeel dat die kritische houding niet is omgeslagen in een houding die de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid heeft doen ontstaan.

6.5 Het Hof is, na kennisneming van de stukken van het dossier van oordeel dat, ongeacht de bedoeling van de kantonrechter, voornoemde handelingen en uitspraken van dien aard zijn geweest, dat zij, in onderling verband en samenhang beschouwd, objectief bezien zouden kunnen leiden tot de schijn van vooringenomenheid bij de kantonrechter. Om die reden zal het Hof de wraking van appellant gegrond verklaren. De beschikking van de kantonrechter zal worden vernietigd.

6.6 Het Hof zal de overige aangevoerde stellingen niet verder bespreken nu deze niet tot een ander oordeel zullen leiden.

  1. Beslissing

Het Hof:

7.1 Vernietigt de beschikking van de kantonrechter [naam] d.d. 7 juli 2023, waarin de wraking ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

7.2 Verklaart de onderhavige wraking van [naam] gegrond;

7.3 bepaalt dat de griffier deze beslissing van het Hof dient toe te zenden aan appellant, de kantonrechter en de vervolgingsambtenaar;

7.4 Bepaalt dat de behandeling van de strafzaak tegen appellant wordt hervat en voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van onderhavig wrakingsverzoek, door een andere kantonrechter binnen de Unit Straf Eerste aanleg.

Aldus gegeven door mr. A. Charan, fungerend-president, mr. M.C. Mettendaf en mr. A.C. Johanns, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 4 augustus 2023 te Paramaribo, door de fungerend-president voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Ommen-Dors.