- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 68/2023
- Uitspraakdatum 20 december 2023
- Publicatiedatum 12 januari 2024
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof bevestigt het vonnis van de Krijgsraad op 29 november 2019 gewezen en uitgesproken tegen de verdachte, waarvan beroep, onder aanvulling en verbetering van de gronden.
Het is aan de rechter, die over de feiten moet oordelen, voorbehouden om binnen de door de wet getrokken grenzen, uit het voorhanden zijnde materiaal te selecteren hetgeen hem, ook uit een oogpunt van betrouwbaarheid, voor het bewijs dienstig voorkomt. Die selectie behoeft geen andere motivering dan besloten ligt in de weergave van de gebezigde bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het Hof gaat het verweer dat door de Krijgsraad de verklaringen afgelegd door een getuige niet voor het bewijs zijn gebezigd niet op daar zijn deze verklaringen niet relevant zijn gebleken voor de bewijsbeslissing in deze zaak.
Voor wat betreft het beroep van de verdachte en diens advocaat op – kort gezegd – dat de invasie versneld zou worden uitgevoerd, ondanks het blind maken van de bruggenhoofden, komt het Hof tot de slotsom dat, dat niet aannemelijk is geworden uit het ingesteld onderzoek in deze zaak. Het is gebleven bij een blote bewering zijdens een getuige en de verdachte waar er nergens ondersteuning voor is gevonden tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Voorts is het Hof van oordeel dat van voorbedachte raad sprake is wanneer de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het gaat dus niet om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en gelegenheid daartoe. Dat tijdsverloop hoeft helemaal niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag nemen. Naar het oordeel van het Hof staat onomstotelijk vast dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen met voorbedachte raad de 15 (vijftien) slachtoffers van het leven heeft beroofd. Van een voorbereiding van een gevaarlijke oorlogssituatie gericht tegen de leiding van het land danwel van een reeds ingezette invasie danwel begonnen oorlog zoals door de verdediging is opgeworpen is volstrekt niet gebleken uit het onderzoek.
Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen de slachtoffers van het leven heeft beroofd. Dit volgt naar het oordeel van het Hof reeds uit de wijze waarop het eraan is toegegaan. Naar het oordeel van het Hof zijn dergelijke gedragingen naar hun aard gericht op het om het leven brengen van de slachtoffers. HHhHH hhjnjjiaiujj ier is derhalve geen sprake van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet doch van opzet als oogmerk.
Het gevorderde bevel tot gevangenneming van de verdachte door de vervolgingsambtenaar wordt verworpen aangezien de vervolgingsambtenaar geen gronden heeft aangevoerd die een bevel tot gevangenneming in deze fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep zouden kunnen schragen. In casu betreft het een vonnis van het Hof rechtsprekend in hoogste instantie waartegen er geen gewoon rechtsmiddel openstaat waardoor het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen en voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Ingevolge het systeem van de wet ligt het op de weg van de vervolging om in het natraject van het uitgesproken vonnis tot ten uitvoerlegging daarvan conform de toepasselijke wettelijke bepalingen over te gaan.
Uitspraak
VONNIS
IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
Vonnisnummer: 68/2023
Uitspraak: 20 december 2023
Parketnummer: SPG 3976/07
TEGENSPRAAK
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
APPÈL-STRAFKAMER IN MILITAIRE STRAFZAKEN
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde vonnis van de Krijgsraad, gewezen en uitgesproken op 29 november 2019, tegen de verdachte:
BRONDENSTEIN, BENNY STUART,
geboren op 06 mei 1955 in het [district] en wonende aan de [adres] te [plaats], voorheen militair van beroep, niet in detentie verkerend.
De verdachte is verschenen en wordt bijgestaan door zijn advocaat I.D. Kanhai, B.Sc.
Ontvankelijkheid appèl
Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg, welke door de griffier van de Krijgsraad aan het Hof zijn overgelegd, is gebleken, dat de verdediging op 02 december 2019, en de vervolging op 09 december 2019, op de voorgeschreven wijze appèl hebben aangetekend tegen het voormeld vonnis van de Krijgsraad.
Gelet op het vorenstaande hebben zowel de verdediging, als ook de vervolging tijdig appèl aangetekend tegen het voormeld vonnis, weshalve zij daarin ontvankelijk zijn.
De geldigheid van de dagvaarding
Tegen de dagvaarding in hoger beroep zijn geen preliminaire verweren gevoerd die strekken tot nietigheid van de dagvaarding. Het Hof is ook ambtshalve niet gebleken van gebreken in de dagvaarding. De dagvaarding is daarom geldig.
De bevoegdheid van het Hof van Justitie
Er zijn geen verweren aangevoerd ten aanzien van de bevoegdheidsvraag. Het Hof is ambtshalve evenmin gebleken van omstandigheden die de absolute competentie van het Hof regarderen zodat het Hof bevoegd is tot kennisname van de onderhavige zaak.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Er zijn geen omstandigheden gebleken casu quo geen verweren gevoerd die de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan. Het Openbaar Ministerie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen omstandigheden gebleken casu quo geen verweren gevoerd die nopen tot het schorsen van de vervolging. De vervolging kan dus worden voortgezet.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit vonnis is overeenkomstig het bepaalde in artikel 334 en 336 van het Wetboek van Strafvordering gewezen op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Ingevolge het systeem van de wet is het Hof bij het onderzoek ter terechtzitting gebonden aan de tenlastelegging zoals die door het Openbaar Ministerie is opgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting is daarmee begrensd.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de vervolgingsambtenaar alsmede van hetgeen door de verdachte en diens advocaat naar voren is gebracht.
De vervolgingsambtenaar heeft gevorderd, dat het Hof het vonnis van de Krijgsraad in eerste aanleg gewezen en uitgesproken op 29 november 2019, waarbij de verdachte ter zake medeplegen van moord is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, onder aanvulling van de door haar aangehaalde bewijsmiddelen, de verdachte voor hetgeen hem ten laste is gelegd zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren en zijn gevangenneming zal gelasten.
De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven – geconcludeerd tot vrijspraak van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Bij vonnis van de Krijgsraad de dato 29 november 2019, is de verdachte – verkort weergegeven – veroordeeld ter zake medeplegen van moord, tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
In het navolgende zal het hof verder ingaan op het over en weer aangevoerde ten aanzien van het beroepen vonnis.
De tenlastelegging:
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij als militair in de rang van sergeant 1ste klasse, in werkelijke dienst bij het Nationaal Leger en ingedeeld bij de staf verzorgingscompagnie, in ieder geval als militair in de zin van art. 38 of art. 39 van het Wetboek van Militair Strafrecht;
A. Op of omstreeks 07 en/of 08 december en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname, tezamen en in vereniging met (onder meer) BOUTERSE, DESIRÉ DELANO en/of GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of NELOM, JOHN en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of ESAJAS, ROY en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of ZEEUW, MARCEL en/of DENDOE, STEPHANUS en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of DE BIE, DICK en/of THEMEN, IMRO en/of NAARENDORP, HARVEY en/of KROLIS, IWAN en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL en/of RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven personen, in ieder geval alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade de hierna te noemen perso(o)n(en) van het leven heeft beroofd, namelijk BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of BEHR, ABRAHAM MAURITS en/of DAAL, CYRILL RICHARD DUNCAN en/of GONSALVES, KENNETH CARLOS en/of HOOST, EDMUND ALEXANDER en/of KAMPERVEEN, RUDIE ANDRÉ en/of LECKIE, GERARD en/of RAHMAN, LESLIE PAUL en/of RIEDEWALD, CORNELIS HAROLD en/of RAMBOCUS, SOERENDRA SRADHANAND en/of WIJNGAARDE, FRANK en/of OEMRAWSINGH, HARRIE en/of SLAGVEER, JOZEF HUBERTUS en/of SHEOMBAR, DJIEWANSINGH en/of SOHANSINGH, SOMRADJ door toen aldaar tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, – na in kalm beraad en rustig overleg het voornemen te hebben opgevat en het plan te hebben beraamd, om laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) opzettelijk van het leven te beroven-, nadat die laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) van zijn (hun) woning(en) casu quo verblijfplaats(en) was (waren) opgehaald en/of afgevoerd naar één of meer locaties op het complex bekend als Fort Zeelandia, opzettelijk gewelddadig uit één of meer (semi) (automatische) (vuist)vuurwapens één of meer schoten op het (de) licha(a)men van die perso(o)n(en) af te vuren, ten gevolge waarvan die perso(o)n(en) zodanig(e) letsel(s) [verwonding(en)] heeft (hebben) bekomen, als gevolg van welke letsel(s) [verwonding(en)] die perso(o)n(en) is (zijn) overleden;
Althans, indien en voor zover het onder A gestelde niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
B. Op of omstreeks 07 en/of 08 en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname, tezamen en in vereniging met (onder meer) BOUTERSE, DELANO DESIRÉ en/of GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of NELOM, JOHN en/of ESAJAS, ROY en/of DENDOE, STEPHANUS en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of ZEEUW, MARCEL en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of DE BIE, DICK en/of THEMEN, IMRO en/of NAARENDORP, HARVEY en/of KROLIS, IWAN en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL, althans alleen, opzettelijk middels misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging met geweld en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en), RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n, heeft uitgelokt tot het plegen van na te melden misdrijf,
hebbende laatstgenoemde perso(o)n(en) [RITFELD, EDGAR en/of (een) ander(en)] tezamen en in vereniging, althans alleen,
op of omstreeks 07 en/of 08 en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname; opzettelijk en met voorbedachte rade de perso(o)n(en) van BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of BEHR, ABRAHAM MAURITS en/of DAAL, CYRILL RICHARD DUNCAN en/of GONSALVES, KENNETH CARLOS en/of HOOST, EDMUND ALEXANDER en/of KAMPERVEEN, RUDIE ANDRÉ en/of LECKIE, GERARD en/of RAHMAN, LESLIE PAUL en/of RIEDEWALD, CORNELIS HAROLD en/of RAMBOCUS, SOERENDRA SRADHANAND en/of WIJNGAARDE, FRANK en/of OEMRAWSINGH, HARRIE en/of SLAGVEER, JOZEF HUBERTUS en/of SHEOMBAR, DJIEWANSINGH en/of SOHANSINGH, SOMRADJ van het leven beroofd door toen aldaar tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, – na in kalm beraad en rustig overleg het voornemen te hebben opgevat en het plan te hebben beraamd om laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRAJD en/of (een) ander(en) opzettelijk van het leven te beroven-, nadat die laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) van zijn (hun) woning(en) casu quo verblijfplaats(en) was (waren) opgehaald en/of afgevoerd naar één of meer locaties op het complex bekend als Fort Zeelandia, opzettelijk gewelddadig uit één of meer (semi) (automatische) (vuist)vuurwapens één of meer schoten op het (de) licha(a)men van die perso(o)n(en) af te vuren, ten gevolge waarvan die perso(o)n(en) zodanig(e) letsel(s) [verwonding(en)] heeft (hebben) bekomen, als gevolg van welke letsel(s) [verwonding(en)] die perso(o)n(en) is (zijn) overleden,
hebbende hij verdachte immers op vorenvermelde tijd en plaats tezamen en in vereniging met (onder meer) BOUTERSE, DELANO DESIRÉ en/of GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of NELOM, JOHN en/of ESAJAS, ROY en/of DENDOE, STEPHANUS en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of ZEEUW, MARCEL en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of DE BIE, DICK en/of THEMEN, IMRO en/of NAARENDORP, HARVEY en/of KROLIS, IWAN en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL althans alleen, genoemde RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n, opzettelijk dreigend opgedragen (bevolen) (gesommeerd) tot het plegen van voren omschreven handeling(en) en/of hem (hen) daarvoor en/of daarbij opzettelijk dreigend te kennen gegeven dat hij (zij) het zou(den) ontgelden, althans het ergste zou(den) moeten vrezen, indien hij (zij) voormelde opdracht(en) niet zou(den) uitvoeren, in ieder geval woorden van soortgelijke dreigende stekking en/of betekenis en aldus tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, opzettelijk die RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n uitgelokt tot het plegen van vorenvermeld misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De verweren
Door de verdachte is – verkort en zakelijk weergegeven – verklaard, dat hij het niet eens is met het vonnis van de Krijgsraad, omdat het Openbaar Ministerie gebruik heeft gemaakt van verklaringen van getuigen die hebben verklaard dat hij lijken in lijkzakken heeft gezet. Echter berust dat niet op waarheid. Voorts heeft verdachte ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het hem verweten strafbaar feit.
De advocaat heeft bepleit – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – dat de verdachte van de algehele tenlastelegging vrijgesproken dient te worden op grond van het navolgende:
1. er is een gebrek aan bewijs;
2. het ophalen van de mensen was legitiem. De verdachte was vanwege zijn verantwoordelijkheid daartoe verplicht. Dit kan dus niet als bewijs worden gebruikt voor het strafbaar feit. Het bewijs voor de legitimiteit blijkt uit de verklaring van [naam 1];
3. de verdachte was ondergeschikte militair, die uit hoofde van zijn ondergeschiktheid en de daarbij behorende discipline opdrachten diende uit te voeren;
4. de getuige Rozendaal heeft verklaard dat hij Bouterse niet in het Fort Zeelandia heeft gezien en dat zij geen opdrachten van Bouterse kregen, waardoor de tezamen en in vereniging hiermede is ontzenuwd;
5. een afspraak om te vermoorden heeft nimmer bestaan in de groep van zestien. Rozendaal behoorde tot de groep van zestien en was hoger in rang. Hij heeft de vergaderingen meegemaakt en als hij niet wist wat de bedoeling was, kon de verdachte het ook niet weten;
6. de vervolging leidt het bewijs af door de aanwezigheid van de verdachte in het Fort Zeelandia. Het ontgaat haar dat alle militairen vanwege de op handen zijnde invasie, die geïnstigeerd is geworden door Nederland, geconsigneerd waren;
7. door de nuancering in de verklaring van de getuige Dijksteel, dat het een komen en gaan was van de groep van zestien, wordt bewezen dat ook Dijksteel niet overtuigd was wie er wel was en wie niet. Bovendien zegt de getuige Jankipersadsingh dat de verdachte zich ophield bij de Echo Compagnie, welke verklaring in strijd is met de verklaring van de getuige [naam 2], die zegt dat de verdachte en Tolud bij de poort stonden en de verdachte dus niet in het Fort Zeelandia was;
8. de verdachte was bij geen enkel strafbaar feit betrokken;
9. het beschrijven van het rapport van de patholoog, zonder aan te geven wie geschoten zou hebben en onder welke omstandigheden kan gekwalificeerd worden als bladvulling. Als wij voor de dood een verklaring zouden willen zoeken, dan zou dat mogelijk een gevolg kunnen zijn van de bijzondere psychologische of psychiatrische conditie van de betrokken militairen in het zicht van de veronderstelde dodelijke huurlingenaanval, die onder de geldende condities (onder andere van inadequate bewapening) tegemoet werd gezien;
10. het verzoek tot de vereiste psychiatrische expertise ter beoordeling van de geestelijke conditie van de manschappen en leidinggevenden tijdens het rampzalig gebeuren in het Fort Zeelandia is nooit gehonoreerd door de Krijgsraad;
11. het door de vervolgingsambtenaar als aandachtspunt aangevoerde dat verdachte en zijn mededaders zich hebben verzet tegen burgers die terug wilden naar de democratie is onjuist. Bij die burgers ging het niet om teruggaan naar de democratie maar zij hebben zich ingezet voor de rekolonisatie van ons land.
12. het ophalen kan niet als bewijs worden gebruikt voor het strafbaar feit dat ten laste is gelegd;
13. er bestaat absoluut geen oorzakelijk verband tussen de schietoefeningen en de gebeurtenissen;
14. de omstandigheden in onderhavige zaak kunnen niet worden aangeduid als gericht op enig kalm beraad;
15. het samenstellen van een draaiboek behoorde tot de normale werkzaamheden van de militairen en kan derhalve niet als een voorbereiding worden aangemerkt. Uit getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte zich alleen heeft bezig gehouden met het ophalen van mensen, die bezig waren met staatsgevaarlijke activiteiten;
16. zelfs als de verdachte had meegedaan aan de vergaderingen van de groep van zestien, blijkt uit het verhoor van de getuige Rozendaal, dat op geen enkele vergadering was afgesproken dat de opgehaalde personen vermoord zouden worden;
17. het is onjuist dat de verdachte in opdracht van Bouterse een handeling zou hebben gepleegd, want uit het verhoor van de getuige Doorson blijkt dat het commando in handen van Bhagwandas, Paul was;
18. niemand kan een gedegen antwoord geven op de vraag onder welke omstandigheden het één en ander is gebeurd. Het moet bekend zijn dat een militair niet meer dan twee maximaal drie kogels nodig heeft om iemand op korte afstand dood te schieten. Toch blijkt uit de schouw dat er overal kogelgaten waren. Hoe zijn de kogelgaten ontstaan en wat was de psychische situatie van de militairen toen het gerucht de ronde deed dat de invasie versneld zou worden uitgevoerd, ondanks het blind maken van de bruggenhoofden, zoals blijkt uit het verhoor van [naam 1]. Dit zou onderzocht moeten worden door psychologen en/of psychiaters. Deze omstandigheden zijn absoluut niet ideaal om rustig te overleggen en in kalm beraad een handeling te plegen;
19. de vervolging heeft de verklaringen van familieleden gebruikt als bewijs. Echter kunnen zij niets aangeven over wat zich in het Fort Zeelandia heeft afgespeeld;
20. uit het verhoor van de getuige Doorson blijkt, dat een situatie moet zijn ontstaan die niemand meer in de hand had.
Hetgeen de advocaat hiervoren in de punten 1 tot en met 20 heeft aangevoerd vat het Hof samen als te zijn een beroep op het ontbreken van voorbedachte raad, opzet, en medeplegen van het ten laste gelegde strafbaar feit door de verdachte.
De vervolgingsambtenaar is ingegaan op de door verdachte en diens advocaat aangevoerde verweren en is – kort gezegd – tot de conclusie gekomen dat de verweren niet slagen.
Het Hof zal hierna op deze verweren nader ingaan.
Vooropgesteld dient te worden dat het aan de rechter, die over de feiten moet oordelen, is voorbehouden om binnen de door de wet getrokken grenzen, uit het voorhanden zijnde materiaal te selecteren hetgeen hem, ook uit een oogpunt van betrouwbaarheid, voor het bewijs dienstig voorkomt, terwijl die selectie geen andere motivering behoeft
dan besloten ligt in de weergave van de gebezigde bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het verweer, dat het Openbaar Ministerie niet de waarheid heeft gesproken en de ontlastende verklaringen dus niet voor het bewijs zijn gebezigd
Het Hof is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. In de visie van het Hof zijn deze verklaringen niet relevant gebleken voor de bewijsbeslissing in deze zaak.
[naam 1] heeft namelijk bij proces-verbaal de dato 30 juni 2009 afgenomen door Ristie, Tjark Eugene, Kapitein der Militaire Politie verklaard:
“Met betrekking tot hetgeen zich in het Fort Zeelandia zou hebben afgespeeld doelende op het ophalen of arresteren en overbrengen van tegenstanders van het Regime Bouterse, het in brand steken van diverse radiobedrijven en of andere panden en het uiteindelijk al dan niet op de vlucht doodschieten van deze tegenstanders waaronder de heren Rambocus, Gonsalves, Kamperveen en anderen in de periode 7, 8 en 9 december 1982, in ieder geval in de maand december 1982, moet ik u antwoorden dat ik geen relevante informatie hieromtrent kan verschaffen. Wat ik hieromtrent weet is wat ik via diverse media daarover heb gehoord, gelezen en of gezien.”
Voor wat betreft het beroep van de verdachte en diens advocaat op – kort gezegd – dat de invasie versneld zou worden uitgevoerd, ondanks het blind maken van de bruggenhoofden, komt het Hof tot de slotsom dat, dat niet aannemelijk is geworden uit het ingesteld onderzoek in deze zaak. Het is gebleven bij een blote bewering zijdens de getuige [naam 1] en de verdachte waar er nergens ondersteuning voor is gevonden tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Ten aanzien van het verweer betreffende de deelnemingsvorm medeplegen
De Krijgsraad is tot de conclusie gekomen dat er sprake was van medeplegen, omdat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het Hof kan zich verenigen met de zienswijze van de Krijgsraad. Immers dient de vraag te worden beantwoord of de bewezenverklaarde intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van het oordeel dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte, uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal niet alleen worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering, maar ook in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbaar feit. Daarbij is de lijfelijke aanwezigheid niet noodzakelijk voor de kwalificatie van medeplegen van het ten laste gelegde delict.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is reeds genoegzaam gebleken dat de verdachte tezamen met onder meer Bouterse, Desiré; Bhagwandas, Paul; Horb, Roy; Gorré, Arthy; Gefferie, Ernst; Esajas, Roy; Nelom, John; Zeeuw, Marcel; Brondenstein, Benny; Rozendaal, Ruben; Mahadew, Guno;, Ewoud; Tolud, Roy; Dijksteel, Iwan; Lewis, Lucien, Flohr, Onno; Monsels, Samuel en Kempes, Kenneth, betrokken was bij de uitvoering van het plan om de mensen op te halen die tegen het militair regiem waren en hen van het leven te beroven. Ook het plan over het ophalen was onderdeel van het draaiboek.
Uit getuigenverklaringen is komen vast te staan dat verdachte tezamen met anderen aanwezig was bij de schietoefeningen, bij de briefing tussen het militair gezag en overige leden van de groep van zestien, de bewaking en executie van enkele slachtoffers en bij het plaatsen van de lijken in body bags. De verdachte heeft zowel bij de voorbereiding als ook bij de uitvoering van het strafbaar feit een belangrijke rol vervuld. Bij de voorbereiding van het strafbaar feit was hij aanwezig bij de schietoefeningen. Bij de uitvoering van het strafbaar feit was hij aanwezig bij de bewaking en executie van enkele slachtoffers. Na het strafbaar feit was hij aanwezig bij het plaatsen van de lijken in body bags.
De vraag die vervolgens gesteld moet worden is of de verdachte wist dat er meerdere mensen werden opgehaald met de bedoeling hen van het leven te beroven.
Ten aanzien daarvan overweegt het Hof als volgt:
De getuige [naam 3] (weduwe van het slachtoffer Baboeram), heeft ten aanzien van een door een soldaat, die in de woning van Baboeram was achtergebleven, gemaakte opmerking bij proces-verbaal de dato 20 december 2001, afgenomen door agent van politie Vermeer, L. het navolgende verklaard:
“jouw man had president van het land willen worden. We pakken ze allemaal. Misschien is hij met de anderen nu al in de hemel of in de hel”,
2. De getuige [naam 4] (weduwe van het slachtoffer Kamperveen) heeft bij proces-verbaal de dato 14 mei 2002 ten overstaan van de brigadier-rechercheur van politie, Bol, Patrick, onder andere, verklaard: “Ze zeiden vervolgens dat ik mijn mond moest houden en moest stoppen met janken. Ik hoorde dat ze onder andere tegen elkaar zeiden dat ik nog jong was en wel een andere man zou vinden” en
3. De getuige Derby, Frederik heeft bij proces-verbaal de dato 28 oktober 2000 afgelegd ten overstaan van inspecteur van politie 2e klasse, Pierau, Irving, onder andere verklaard: “Hoost vroeg op een gegeven moment naar water en kreeg van de militairen op het balkon te horen dat zij geen water geven aan mensen die zij straks dood gaan schieten, dat is vermorsen van het water”.
Het Hof stelt vast dat als ondergeschikte militairen, die lager in rang waren, wisten dat er meerdere mensen werden opgehaald met de bedoeling hen van het leven te beroven, de verdachte Brondenstein als lid van de groep van zestien, dat ook moet hebben geweten. Derhalve concludeert het Hof dat de groepen, die werden samengesteld om de personen op te halen, op de hoogte waren van het feit dat deze mensen van hun leven zouden worden beroofd en dus ook de verdachte Brondenstein, die de slachtoffers bij de ingang van het Fort Zeelandia geeft ontvangen.
Het Hof komt op grond van de hiervoren aangehaalde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van zwaarwegend gewicht is geweest, zodat hier sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van het verweer betreffende het ontbreken van opzet
De Krijgsraad is tot de conclusie gekomen dat er sprake moet zijn geweest van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden.
Het Hof kan zich niet verenigen met deze zienswijze van de Krijgsraad en dient de vraag te worden beantwoord of de gedraging de bedoeling had dat een bepaald gevolg zal intreden. Er is sprake van opzet als oogmerk indien de verdachte willens en wetens een handeling heeft verricht en het effect of gevolg daarvan ook heeft beoogd.
Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen de slachtoffers van het leven heeft beroofd. Dit volgt naar het oordeel van het Hof reeds uit de wijze waarop het eraan is toegegaan. Hiervoor is reeds vermeld op welke wijze verdachte te werk is gegaan, waarbij hij tezamen met anderen is overgegaan tot uitvoering van het plan (draaiboek).
Naar het oordeel van het Hof zijn dergelijke gedragingen naar hun aard gericht op het om het leven brengen van de slachtoffers.
Uit getuigenverklaringen is komen vast te staan dat de verdachte niet alleen bij de voorbereiding en uitvoering van het strafbaar feit betrokken is geweest, maar ook daarna. Door aanwezig te zijn geweest bij de schietoefening en vervolgens bij de briefing tussen het militair gezag en overige leden van de groep van zestien, het ontvangen van de slachtoffers bij de ingang van het Fort Zeelandia, bij de bewaking en executie van enkele slachtoffers en vervolgens bij het plaatsen van de lijken in body bags, heeft de verdachte naar het oordeel van het Hof voldoende blijk gegeven dat hij willens en wetens deze handelingen heeft verricht en het gevolg daarvan ook heeft beoogd. Hij heeft zich nimmer gedistantieerd van de hiervoren vermelde handelingen. Het is overigens niet komen vast te staan dat er een situatie is ontstaan die niemand meer in de hand had. De verdachte had als lid van de groep van zestien immers alle baat bij om te participeren aan de actie van het militair gezag, zodat zij aan de macht kon blijven.
Hier is derhalve in de visie van het Hof geen sprake van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet doch van opzet als oogmerk. Het van het leven beroven van de slachtoffers door verdachte tezamen en in vereniging met anderen is willens en wetens gebeurd. Het daartoe strekkend verweer van de verdediging wordt verworpen en wordt het beroepen vonnis in zoverre ambtshalve verbeterd.
Ten aanzien van het verweer betreffende het ontbreken van de voorbedachte raad
Door de verdachte is ter terechtzitting aangegeven dat het Openbaar Ministerie gebruik heeft gemaakt van verklaringen van getuigen die hebben verklaard dat hij lijken in lijkzakken heeft gezet. Daarentegen heeft hij gesteld dat dit niet op waarheid berust, waardoor er geen sprake was van voorbedachte raad om de opgehaalde personen dood te schieten.
Uit de bewoordingen van de verdachte begrijpt het Hof, dat de verdachte zich erop beroept dat er geen sprake was van voorbedachte raad om de opgehaalde personen van het leven te beroven, immers was hij in die periode niet in het Fort Zeelandia, maar op het vaartuig, de S-402, waar hij de gezagvoerder van was en welk vaartuig bij de Marinetrap was aangemeerd, van waaruit het Fort Zeelandia werd bewaakt. Het Hof begrijpt dat de verdachte hiermee wenst aan te geven dat hij niet op voormeld vaartuig zou zijn als er plannen waren de opgehaalde mensen van het leven te beroven.
Naar het oordeel van het Hof gaat dit verweer niet op.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij het strafbaar feit.
Het Hof bestempelt de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig en is die verklaring kennelijk afgelegd met de bedoeling om de waarheid te bemantelen.
Uit getuigenverklaringen van [naam 5] en Monsels, Samuel is komen vast te staan dat de verdachte tezamen met andere leden van de groep van zestien, lijfwachten van de medeverdachte Bouterse en mensen van de inlichtingendienst, heeft geparticipeerd aan de schietoefeningen te OP-Savanne.
In het Fort Zeelandia was hij aanwezig bij de briefing die het militair gezag hield met de overige leden van de groep van zestien. Korte tijd hierna hield Bhagwandas de groep voor dat er mensen in de samenleving waren die met staatsgevaarlijke activiteiten bezig waren. Vervolgens hield Leefland, Ewoud de groep voor dat er opgetreden zou worden tegen deze mensen die bezig waren met activiteiten tegen de militairen.
Het Hof concludeert derhalve dat de verdachte kennis droeg van hetgeen in de briefing was afgesproken, dat er tegen de op te halen personen zou worden opgetreden. Ingevolge de opdracht werden de personen na middernacht opgehaald.
De verdachte ontving Derby tezamen met Bhagwandas bij de ingang van het Fort Zeelandia.
Uit de getuigenverklaring van Chotkan, Rudi is komen vast te staan dat de verdachte aanwezig was bij de bewaking en executie van enkele slachtoffers. Bij de executie zaten een deel van de slachtoffers in aanwezigheid van zwaar bewapende militairen, waaronder de verdachte, op een verhoging toen er op hen werd geschoten met alle soorten wapens en zij dodelijk werden getroffen.
Uit de getuigenverklaring van [naam 6] is komen vast te staan dat de verdachte aanwezig was op het moment waarop de lijken in body bags werden geplaatst. Door op deze cruciale momenten aanwezig te zijn geweest en een rol te hebben vervuld vóór, tijdens en na het verweten strafbaar feit, heeft de verdachte naar het oordeel van het Hof blijk gegeven dat hij goed op de hoogte was van het plan, dat absoluut geheim was. De slachtoffers zijn op verschillende momenten doodgeschoten.
Bij die momenten heeft de verdachte zich nimmer teruggetrokken.
De verdachte heeft zich dus gedurende enige tijd kunnen beraden op het genomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Hierdoor wordt het door de verdachte geschetst alternatief scenario, dat hij zich op het vaartuig, de S-402, bevond, feitelijk weerlegd. Immers was het vaartuig niet ver van het Fort Zeelandia aangemeerd en hebben getuigen gezien dat de verdachte het vaartuig heeft verlaten. Dit brengt met zich dat deze lezing van de verdachte niet bijdraagt aan het ontkrachten van de ten laste gelegde voorbedachte raad van de verdachte om de opgehaalde personen van het leven te beroven.
Voorts is het Hof van oordeel dat van voorbedachte raad sprake is wanneer de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het gaat dus niet om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en gelegenheid daartoe. Dat tijdsverloop hoeft helemaal niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag nemen.
Het Hof neemt in dit kader de volgende feiten en omstandigheden, die uit de bewijsmiddelen zijn voortgekomen, in aanmerking te weten:
1. Het toenmalig militair gezag heeft zorgvuldig een draaiboek opgesteld met de bedoeling om een operatie uit te voeren. Het plan (draaiboek) dat is gemaakt had de bedoeling om het tij te keren;
2. In het kader van het draaiboek zijn er lijsten opgemaakt van personen die opgehaald en overgebracht zouden worden naar het Fort Zeelandia;
3. Ter uitvoering van genoemd draaiboek zijn in de ochtend van 07 december 1982 door daartoe geselecteerde militairen (voornamelijk bestaande uit leden van de groep van zestien, geselecteerde militairen van de Echo Compagnie, lijfwachten en mensen van de inlichtingendiensten) schietoefeningen gehouden;
4. De groep personen die de schietoefeningen hadden gehouden verzamelden zich in de vooravond van 07 december 1982 in het Fort Zeelandia alwaar er groepjes werden samengesteld die instructie kregen wie zij moesten ophalen en op welke manier dat moest plaatsvinden. Met name diende voorkomen te worden dat de op te halen personen danwel huisgenoten contact zouden maken met anderen. In voorkomende gevallen werden telefoonlijnen doorgesneden en werden er militairen ten huize van de opgehaalde personen achtergelaten ter voorkoming dat de achtergebleven huisgenoten het huis zouden verlaten. Door de daarmee belaste groepjes militairen werden de in de nacht van 07 op 08 december 1982 opgehaalde personen overgebracht naar het Fort Zeelandia;
5. De verdachte was in december 1982, lid van de groep van zestien, die ter uitvoering van het draaiboek, onder andere aanwezig was bij de bewaking en executie van enkele slachtoffers;
6. Ook Rambocus, Soerendra Sradhanand en Sheombar, Djiewansingh werden uit de cel van respectievelijk de penitentiaire inrichting te Santo Boma en de Memre Boekoe kazerne, alwaar zij gedetineerd waren, gehaald en overgebracht naar het Fort Zeelandia;
7. Daartoe geïnstrueerde militairen hebben in de avond van 07 op 08 december 1982 het gebouw van de Moederbond opgeblazen en werden de radiostations Radika en ABC alsook het gebouw waarin het dagblad de Vrije Stem was ondergebracht in brand gesticht. Militairen verhinderden dat de brandweer de branden kon blussen;
8. Als afleidingsmanoeuvre hebben daartoe geïnstrueerde militairen die zich bevonden in het Fort Zeelandia gedurende de periode van de avond van 07 december 1982 tot de ochtend van 09 december 1982 op verschillende momenten schoten gelost;
9. Vanaf de vroege ochtend tot laat in de avond van 08 december overgaand in 09 december 1982 zijn de 16 opgehaalde personen op verschillende momenten door militairen in verschillende groepssamenstellingen, al dan niet alleen, gebracht bij medeverdachte Bouterse, die besliste over het lot van de voorgeleide personen. Kort hierna werden, met uitzondering van Frederik Derby die later op vrije voeten werd gesteld, de latere slachtoffers op verschillende momenten gemarteld casu quo zwaar mishandeld en vervolgens om het leven gebracht. Daartoe werden er ook vuurpelotons samengesteld, die de opdracht kregen de daartoe aangewezen slachtoffers dood te schieten.
Uit de hiervoren weergegeven 9 punten valt af te leiden dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het genomen besluit om de slachtoffers van het leven te beroven. Immers vanaf het ontvangen van de slachtoffers bij de ingang van het Fort Zeelandia tot aan de bewaking en executie van enkele slachtoffers heeft de verdachte voldoende gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het daartoe strekkend verweer van de verdediging wordt verworpen.
Uit het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van het Hof onomstotelijk dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte raad de 15 slachtoffers van het leven heeft beroofd.
Van een voorbereiding van een gevaarlijke oorlogssituatie gericht tegen de leiding van het land danwel van een reeds ingezette invasie danwel begonnen oorlog zoals door de verdediging is opgeworpen is volstrekt niet gebleken uit het onderzoek. Immers is de verklaring van [naam 1] op geen enkele wijze ondersteund door bewijsmateriaal dat een invasie gaande was, danwel dat een oorlog werd voorbereid laat staan dat een oorlog was begonnen.
Concluderend is het Hof van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde verweren, neerkomende op het ontbreken van voorbedachte raad, opzet danwel medeplegen falen. Al hetgeen de verdediging dienaangaande heeft aangevoerd wordt derhalve verworpen.
Nu de door de verdediging aangevoerde verweren falen en het het Hof ook ambtshalve niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die zouden moeten leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis, zal dit vonnis worden bevestigd, onder aanvulling en verbetering van gronden zoals hierna te melden.
De door het Hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals vervat in de bewijsmiddelen van het beroepen vonnis alsmede in de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en in onderlinge samenhang beschouwd te weten:
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2022, inhoudende de verklaring van de getuige Dijksteel, Iwan Leendert, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Het klopt allemaal wat u mij tot zover heeft voorgehouden, dat naar mijn weten de hele groep van 16 aanwezig was. Ik weet vrijwel zeker dat Dendoe er ook bij was, evenals Brondenstein, Hardjoprajitno en Gefferie. Het was in feite een komen en gaan van de leden van de groep van 16. Ze onderhielden zich respectievelijk met Bhagwandas en Bouterse. De verdachte Gefferie, Ernst heb ik ook even gezien in het Fort Zeelandia.”
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2022, inhoudende de verklaring van de getuige Mohammedsaid, Henk Jozef Saridjan, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Ik heb DENDOE niet gezien op 07, 08 en 09 december 1982. Ik heb DIJKSTEEL en BRONDENSTEIN wel gezien. BRONDENSTEIN was gezagvoerder van de S – 401 of S2. Hij was aangemeerd bij de marine trap. Ik zag hem wel elke dag.”
3. Het proces-verbaal van de gerechtelijke plaatsopneming in hoger beroep van 29 november 2022, inhoudende de verklaring van de getuige Jankipersadsingh, Birendresingh, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“De verdachten Brondenstein, Dijksteel en Gefferie heb ik wel in het Fort Zeelandia gezien in die periode. Brondenstein, Dijksteel en Gefferie spraken meer met Commandant Gorré in zijn werkruimte. Af en toe liepen zij in het Fort Zeelandia of gingen naar het toilet.”
4. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 3], (weduwe van Baboeram) in wettelijke vorm opgemaakt door agent van politie Vermeer, Letitia Marlene van 20 december 2001, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“In de nacht van 7 op 8 december 1982 was het zover. Omstreeks 02.00 uur werd onze nachtrust ruw verstoord door roepende stemmen op het balkon van onze woning, aan de [straatnaam], [perceelnummer] te [plaats], gepaard gaande met schoten uit een of meer vuurwapens. John, die als eerste wakker werd, zei “ze zijn mij komen halen”. Hiermee bedoelde hij dat door militairen was opgehaald…. Hij zei dat mijn man President van het land had willen worden en zei “we pakken ze allemaal. Misschien is hij nu met de anderen al in de hemel of in de hel”.
5. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 4], (weduwe van het slachtoffer Kamperveen) ter uitvoering van de rogatoire commissie in het kader van het Gerechtelijk Vooronderzoek, in wettelijke vorm opgemaakt door de brigadier-rechercheur van politie, Bol, Patrick van 14 mei 2002, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Ze zeiden vervolgens dat ik mijn mond moest houden en moest stoppen met janken. Ik hoorde dat ze onder andere tegen elkaar zeiden dat ik nog jong was en wel een andere man zou vinden”.
6. Het Proces-verbaal van verhoor van de getuige Derby, Frederik, onder ede afgelegd ten overstaande van de inspecteur van politie 2e klasse, Pierau, Irving, van 28 oktober 2000, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Hoost vroeg op een gegeven moment naar water en kreeg van de militairen op het balkon te horen dat zij geen water geven aan mensen die zij straks dood gaan schieten, dat is vermorsen van het water”.
Aanvulling en verbetering van de bewezenverklaring door het Hof
Het is het Hof ambtshalve gebleken dat de door de Krijgsraad in eerste aanleg gebezigde bewezenverklaring aanvulling behoeft met de namen van Lewis, Lucien en Monsels, Samuel nu deze namen niet zijn opgenomen als te zijn ook de personen met wie de verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft begaan.
Voorts behoeft de door de Krijgsraad in eerste aanleg gebezigde bewezenverklaring verbetering in dier voege dat de namen van de personen, Hardjoprajitno, Johnny; Sital, Badresein en Graanoogst, Ivan, dienen te worden doorgehaald, aangezien de bewezenverklaring ten aanzien van deze personen niet is komen vast te staan.
Het Hof zal na deze constatering de bewezenverklaring in dier voege ambtshalve aanvullen en verbeteren.
Nadere bewijsoverwegingen:
Uit het politioneel dossier, alsmede uit het onderzoek ter terechtzittingen in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, blijkt het navolgende.
De verdachte maakte in de periode 07, 08 en 09 december 1982, deel uit van de groep van zestien. Hij was aanwezig bij de vergaderingen van de groep van zestien. Op 07 en 08 december 1982, was de verdachte gezagvoerder van het vaartuig, de S-402, welke bij de Marinetrap was aangemeerd. Hij was daarnaast ook aanwezig bij de bewaking en executie van enkele slachtoffers en bij het inladen van de lijken in een blauw gelakte pick-up.
Voorafgaand aan de gebeurtenissen van 07, 08 en 09 december 1982 was er onrust binnen grote delen van de samenleving. Er waren spanningen in het land waarbij de sfeer grimmig was. Alleen Palu (Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie) en de RVP (Revolutionaire Volkspartij) mochten politieke activiteiten ontplooien. De partijen die het niet eens waren met het bewind werden verboden bijeenkomsten te houden. Dat werd officieel afgekondigd.
Er was geen persvrijheid. Er waren opstanden van maatschappelijke groeperingen zoals massastakingen van vakbonden die op straat gingen en studenten onrust, waarbij de universiteit en middelbare scholen gesloten werden. Grote delen van de samenleving eisten herstel van de democratische rechtsorde. Voorts werd geëist dat het militair gezag haar belofte moest waarmaken door verkiezingen in oktober 1982 uit te schrijven om zodoende de regeermacht over te dragen aan een burgerregering.
Echter viel dit niet in goede aarde bij het militair gezag. Immers was machtsbehoud voor hen belangrijker dan teruggaan naar de democratische rechtsorde. Naar aanleiding hiervan heeft het militair gezag het plan gemaakt om het tij te keren door voorvechters van de democratie en rechtsstaat, uit te schakelen casu quo te elimineren. Het plan heeft de zegen van de medeverdachte Bouterse gehad. Het plan is in het draaiboek vastgelegd. Het draaiboek is zorgvuldig voorbereid tijdens vergaderingen, die de medeverdachte Bouterse leidde en waarbij een beperkt aantal mensen aanwezig waren, die een strikte geheimhoudingsplicht hadden. De toenmalige legerleider heeft zelf te kennen gegeven dat het militair gezag niet over één nacht ijs is gegaan om het draaiboek voor te bereiden.
Op 07 december 1982 zijn er schietoefeningen gehouden, waarbij nieuwe wapens (FAL) werden uitgetest op de schietbaan te OP-Savanne achter Zanderij. Daarbij was een groot deel van de groep van zestien aanwezig, waaronder ook deze verdachte. Als onderdeel van het draaiboek is een lijst met namen gemaakt van de mensen die opgehaald moesten worden. Burgers werden ingezet om de adressen van de mensen aan te wijzen.
Enkele personen die opgehaald moesten worden zijn niet aangetroffen.
In de nacht van dinsdag 07 december 1982 en gedurende de daaropvolgende dag, 08 december 1982, zijn zestien mensen in opdracht van de medeverdachte Bouterse opgehaald door groepen bestaande uit de leden van de groep van zestien.
De opdracht was dat de mensen opgehaald moesten worden en dat moest zo snel mogelijk gebeuren. Het liefst in het holst van de nacht. Daarbij moest iedereen tegelijk worden aangepakt en moest de communicatie met andere comparanten voorkomen worden, zodat zij elkaar niet konden waarschuwen. Dat heeft ook volgens het boekje plaatsgevonden en is het er gewelddadig aan toe gegaan. Onderdeel van het draaiboek, naast het ophalen van de 16 mensen en de wijze hoe dat moest gebeuren, was ook het in brand steken van diverse mediahuizen en het vakbondsgebouw van “De Moederbond”. Het telecommunicatiebedrijf werd in die periode door militairen bewaakt. Er mochten geen buitenlandse gesprekken gevoerd worden en telefoongesprekken werden afgetapt.
Op 08 december 1982, omstreeks 10.00 uur was het schip, de S-402, aangemeerd aan de achterzijde van het Fort Zeelandia. De verdachte heeft zich op het terrein van het Fort Zeelandia begeven, waar hij zich met de groep van zestien heeft afgezonderd van de overige manschappen. Korte tijd hierna hield Bhagwandas de overige manschappen voor dat er mensen in de samenleving met staatsgevaarlijke activiteiten bezig waren en dat er opgetreden zal worden tegen de personen die bezig waren met activiteiten tegen de militairen.
De mensen zijn naar het Fort Zeelandia overgebracht. De verdachte stond binnen bij de ingang van het Fort Zeelandia toen de gearresteerde, Frederik Derby aan hem en Bhagwandas werd overgedragen. Van de 16 mensen werden 11 in de veelbesproken “Bermuda driehoek” ingesloten, te weten Derby, Riedewald, Hoost, Baboeram, Gonsalves, Kamperveen, Daal, Rambocus, Sheombar, Slagveer en Wijngaarde. Zij waren alleen gekleed in hun ondergoed. Van de lijfwachten van de medeverdachte Bouterse, die boven op het balkon stonden, kregen zij op agressieve wijze te horen dat zij niet met elkaar mochten communiceren, niet tegen de muren mochten leunen en ook niet mochten zitten. Vanuit deze ruimte is de medeverdachte Bouterse in de vroege ochtend van 08 december 1982 gezien. Hij zat achter zijn bureau met zijn rug naar de 11 slachtoffers toegekeerd. De overige 5 mensen, te weten Rahman, Behr, Oemrawsingh, Sohansingh en Leckie, waren elders in het Fort Zeelandia ingesloten.
De slachtoffers werden door de dag heen op verschillende momenten in groepjes danwel afzonderlijk gebracht casu quo voorgeleid voor de medeverdachte Bouterse. Na deze voorgeleiding werden de slachtoffers afgevoerd naar een andere plaats aan de achterzijde van het Fort Zeelandia te weten de Bastion Veere. Aldaar werden zij door ingestelde vuurpelotons doodgeschoten.
Op hetzelfde moment werd ook aan de voorzijde, bij de ingang van het Fort Zeelandia, als afleidingsmanoeuvre geschoten. Aan de manschappen was doorgegeven dat wapens in het Fort Zeelandia zouden worden uitgetest.
Alleen leden van de groep van zestien en de lijfwachten van medeverdachte Bouterse hadden toegang tot de ruimte waar medeverdachte Bouterse kantoor hield en de ruimte die bekend staat als Bastion Veere, waar de 15 mensen om het leven zijn gebracht.
Op 08 december 1982, tussen 08.00-12.00 uur, is er een video-opname van de latere slachtoffers Kamperveen, André en Slagveer, Jozef gemaakt, waaruit blijkt dat zij onder druk van het militair gezag een voorgeschreven verklaring hebben moeten voorlezen, dat zij tezamen met het buitenland met coupplannen bezig waren.
Alleen Derby heeft in opdracht van mede verdachte Bouterse het Fort Zeelandia levend mogen verlaten.
De lijken zijn op 09 december 1982 in groene tenthelften opgerold, ingeladen in de laadbak van een blauw gelakte pick-up en naar het mortuarium vervoerd door militairen. Aan de nabestaanden werd door de militair Ruimveld voorgehouden dat de slachtoffers in een vluchtpoging zijn doodgeschoten. Hij heeft met machtiging van de Procureur-Generaal op 21 december 1982 aangifte van het overlijden van de slachtoffers gedaan, waarbij 09 december 1982, omstreeks 12.00 uur als datum en tijdstip van overlijden is doorgegeven. Het mortuarium werd zwaar bewaakt door militairen. Nabestaanden mochten slechts met toestemming van de militairen hun familielid identificeren en mochten alleen het gezicht zien. Er mocht geen sectie op de lijken verricht worden. Het personeel van het mortuarium mocht ook niet administreren dat de lijken op die dag binnen zijn gebracht. De militairen hadden het beheer over de sleutels van de koelcellen van het mortuarium. Na de begrafenis werden de begraafplaatsen gedurende twee weken bewaakt door militairen.
Op 10 december 1982 is de medeverdachte Bouterse op de televisie verschenen met een verklaring dat de slachtoffers waren opgepakt, omdat zij bezig waren met een coup en dat zij tijdens een vluchtpoging zijn doodgeschoten.
De strafbaarheid van het feit:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Nadere overwegingen omtrent de strafoplegging
Het Hof kan zich verenigen met de strafmotivering van de Krijgsraad zoals opgenomen in het beroepen vonnis de dato 29 november 2019 en neemt deze over onder aanvulling en verbetering als volgt.
Naar het oordeel van het Hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor na te melden duur met zich meebrengt.
Daarbij is het Hof in het bijzonder uitgegaan van het navolgende:
– De ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum zoals dat gold ten tijde van het plegen van het delict en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
– Het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de geschokte maatschappelijke rechtsorde die daarvan het gevolg is geweest alsmede de vrees en de gevoelens van onveiligheid die dat gedurende vele jaren heeft veroorzaakt bij grote delen van de samenleving;
– De verdachte heeft, naar het oordeel van het Hof, nimmer spijt betuigd over het gebeurde en ook geen enkel teken van berouw getoond naar de nabestaanden toe;
– Het belang van de samenleving bij normhandhaving door berechting enerzijds afgezet tegen het belang van de samenleving om te worden beschermd tegen dergelijk gewelddadig gedrag is een straf die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat naar het oordeel van het Hof op zijn plaats.
– Het Hof rekent het de verdachte ook aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft willen geven over het gebeuren.
– Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen deelgenomen aan het van het leven beroven van de slachtoffers, het ergste wat een mens een ander kan aandoen. Verdachte heeft daarmee vele echtgenotes, partners, kinderen en andere naasten leed en verdriet toegebracht. Hun leed is onherstelbaar, hun gemis blijft.
– Een moord is schokkend voor de samenleving.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor een moord, zal de rechter meestal denken aan een tijdelijke langdurige gevangenisstraf.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor meerdere moorden, zal de rechter ook overwegen of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf nodig is.
Verdachte wordt nu veroordeeld voor het medeplegen van meerdere ernstige levensdelicten. Voor het Hof is het belangrijkste doel bij het opleggen van een straf in deze zaak de vergelding voor wat verdachte anderen heeft aangedaan.
Daarnaast ziet het Hof als doel van de bestraffing dat anderen ervan worden weerhouden om dit soort misdrijven te plegen.
In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie in eerste aanleg ervoor gekozen de tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren te rekwireren en heeft de Krijgsraad een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren opgelegd. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen wederom te rekwireren tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren, thans aangevuld met de vordering een bevel tot gevangenneming uit te vaardigen.
Heden is reeds ruim 41 (eenenveertig) jaren verstreken nadat het feit is gepleegd. Het geduld van degenen die gerechtigheid zochten in deze zaak is zeer op de proef gesteld. Een aantal nabestaanden hebben helaas deze dag niet kunnen meemaken. Dat het zo lang heeft geduurd voordat in hoogste en laatste instantie een eindoordeel wordt gegeven heeft gelegen aan verschillende factoren, waaronder:
- het feit dat het niet mogelijk was kort nadat de misdaden waren gepleegd justitieel onderzoek te verrichten;
- de omvang en complexiteit van het gerechtelijk onderzoek;
- de gehanteerde tactiek van de verdediging gedurende het proces wat ook heeft bijgedragen aan de vertraging;
- de proceshouding van de verdachte voornamelijk gedurende het proces in eerste aanleg;
- de gepoogde interventies in het proces waaronder:
– door de toenmalige wetgevende macht en regering onder leiding van de toenmalige president D.D. Bouterse middels het aannemen en afkondigen van de Amnestiewet de dato 5 april 2012 Staatsblad 2012 nummer 49;
– vanwege de opdracht gegeven door de regering onder leiding van de toenmalige president D.D. Bouterse, op grond van het bepaalde in artikel 148 van de Grondwet van Suriname, aan de toenmalige Procureur Generaal bij het Hof van Justitie tot stopzetting van het proces;
- de structurele onderbezetting en stelselmatige benedenmaatse facilitering van de Rechterlijke Macht met Rechtspraak belast.
Gelet op het voorgaande en mede in acht nemende de huidige leeftijd van de verdachte alsmede diens huidige gezondheidstoestand ziet het Hof geen aanleiding om een levenslange gevangenisstraf op te leggen.
Het Hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging die afwijkt van hetgeen door de vervolgingsambtenaar is gevorderd.
Daarbij heeft het Hof in het bijzonder acht geslagen op de rol casu quo het aandeel die deze verdachte had bij de voorbereiding en uitvoering van de moorden ten opzichte van de medeverdachte Bouterse. Laatstgenoemde had de leiding en een allesbepalende stem bij het geheel terwijl de verdachte de rol van een van de uitvoerders had gekregen en ook op zich had genomen.
Nu de door de verdediging aangevoerde verweren falen en het het Hof ook ambtshalve niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die zouden moeten leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis, zal dit vonnis worden bevestigd, onder aanvulling en verbetering van gronden zoals hierna te melden.
Alles overziende acht het Hof de reeds door de Krijgsraad opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 vijftien jaren passend en geboden.
Met betrekking tot het gevorderde bevel tot gevangenneming van de verdachte door de vervolgingsambtenaar overweegt het Hof dat dit onderdeel van het gevorderde zal worden verworpen. Immers heeft de vervolgingsambtenaar geen gronden aangevoerd die een bevel tot gevangenneming in deze fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep zouden kunnen schragen.
Voor zover de vervolgingsambtenaar ervan is uitgegaan dat de verdachte naar aanleiding van het requisitoir en de door haar voorgestelde straf terstond in voorlopige hechtenis diende te worden genomen heeft de vervolgingsambtenaar verzuimd de daartoe benodigde gronden aan te voeren. Evenmin is het het Hof ambtshalve gebleken dat de noodzaak daartoe aanwezig was.
In het geval dat de vervolgingsambtenaar het standpunt heeft gehuldigd dat bij een veroordeling met strafoplegging in hoger beroep de gevangenneming van de verdachte aan de veroordeling dient te worden gekoppeld, ziet het Hof de noodzaak daarvan niet in.
In casu betreft het een vonnis van het Hof rechtsprekend in hoogste instantie waartegen er geen gewoon rechtsmiddel openstaat waardoor het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen en voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Ingevolge het systeem van de wet ligt het op de weg van de vervolging om in het natraject van het uitgesproken vonnis tot tenuitvoerlegging daarvan conform de toepasselijke wettelijke bepalingen over te gaan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
Gezien de voormelde wetsartikelen, alsmede de artikelen 9, 11, 72 en 349 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
Beslissing:
Het Hof van Justitie:
Rechtdoende in hoger beroep:
Bevestigt het vonnis van de Krijgsraad op 29 november 2019 gewezen en uitgesproken tegen de verdachte Brondenstein, waarvan beroep, onder aanvulling en verbetering van de gronden.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, fungerend – president, mr. A. Charan, lid en kolonel D. Kamperveen, lid-plaatsvervanger, bijgestaan door F.G.Z. Chandoe, LLM, fungerend-griffier, en uitgesproken te Paramaribo door de fungerend – president voornoemd, op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van woensdag 20 december 2023.
w.g. F.G.Z. Chandoe w.g. D.D. Sewratan
w.g. A. Charan
w.g. D. Kamperveen
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,
(mr. E.M. Ommen-Dors, Substituut-Griffier)