SRU-HvJ-2023-19

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 58/2023
  • Uitspraakdatum 02 november 2023
  • Publicatiedatum 04 februari 2025
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof stelt vast dat de steller van de tenlastelegging, gezien de verfeitelijking daarvan heeft toegespitst op het valselijk (doen) opmaken van memo’s ter afschrijving als waren de af te schrijven goederen beschadigd c.q. niet meer bruikbaar voor de dienst. Het Hof begrijpt hieruit dat het valselijk (doen) opmaken eruit bestaat dat de gestelde afschrijving onterecht heeft plaatsgevonden omdat de goederen niet beschadigd en niet onbruikbaar waren voor de dienst. Niet is gebleken van het bestaan van de wettelijke grondslag voor de criteria voor afschrijving van goederen van de Staat, evenmin van een regeling betreffende de definitie “ niet bruikbaar voor de dienst”. Uit de getuigen verklaringen is komen vast te staan dat afschrijving van goederen die niet meer bruikbaar zijn voor de dienst is toegestaan, evenwel criteria om tot die vaststelling te komen ontbreken alsook de te volgen procedure. Verklaringen van getuigen terzake zijn sterk uiteenlopend en bieden geen houvast. Bij gemis aan bedoelde criteria komt het Hof niet tot het bewijs van deze feiten.

    Het Hof overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering c.q. gekwalificeerde verduistering dat met betrekking tot de vermeende afschrijving van deze goederen niet is komen vast te staan dat de nota’s vervalst zijn. Het bestaan van de actuele nota van afschrijving heeft tot gevolg dat de goederen welke verdachte onder zijn beheer had, afgeschreven waren. Derhalve kan er geen sprake zijn van verduistering van de goederen door verdachte.

    Naar het oordeel van het Hof kan uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld, dat het de verdachte is geweest die de goederen heeft vernield.

    Het Hof komt tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan integraal moet worden vrijgesproken.

Uitspraak

VONNIS INZAKE POLITIEKE AMBTSDRAGER

In naam van de Republiek!

Vonnisnummer: 58/2023
Uitspraak: 02 november 2023
TEGENSPRAAK

Het Hof van Justitie van Suriname
in eerste aanleg inzake politieke ambtsdragers

Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis gewezen in deze zaak op 02 februari 2023

Zitting houdende te Paramaribo, inzake het Openbaar Ministerie tegen de verdachte:

ADHIN, Michael Ashwin Satyandre, geboren op 10 juni 1980 te Paramaribo, gewezen politieke ambtsdrager in de functie van Vice – President en thans assemblee lid en wonende aan de [adres], in vrijheid verkerend;

De verdachte is verschenen en wordt bijgestaan door zijn raadslieden, I.D. Kanhai, Bsc en mr. Ch. Algoe, advocaten bij het Hof van Justitie.

De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

Bevoegdheid van het Hof
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Hof bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Door de verdediging is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie, hierna OM niet –ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het niet naleven van het bepaalde in artikel 224 van het Wetboek van Strafvordering.

Aangevoerd is dat het OM na sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek verlenging van de termijn van dagvaarding heeft gevorderd. Na verkregen verlenging heeft het OM verzuimd verdachte tijdig te dagvaarden voor de openbare terechtzitting. Naar de mening van de raadslieden heeft het OM met het dagvaarden van verdachte buiten de vergunde termijn haar vervolgingsrecht ex art. 224 Sv. verspeeld en dient zij derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vervolging van verdachte.
Het Hof overweegt alsvolgt:
Het verweer betrekking hebbende op artikel 224 Sv is reeds door de verdediging op de terechtzitting van 13 januari 2023 naar voren gebracht, waarop het Hof op 02 februari 2023 een beslissing heeft gegeven.
Het Hof volhardt bij haar tussenvonnis d.d. 02 februari 2023, waarbij de vervolging reeds ontvankelijk is verklaard en verwerpt het verweer.

Schorsing van de vervolging

Er zijn geen redenen gebleken om de vervolging te schorsen.

Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 01 december 2022, 13 januari 2023, 02 februari 2023, 20 maart 2023, 17 april 2023, 15 mei 2023, 16 juni 2023, 20 juli 2023 en 02 november 2023.

De tenlastelegging:
Aan verdachte zijn de volgende feiten ten laste gelegd:

Feit IA en IIA uitlokking tot valsheid in geschrifte (artikel 278 juncto 72 lid 1 onder 2 WvSr)
Feit IB en IIB medeplegen van valsheid in geschrifte (artikel 278 juncto 72 lid 1 onder 1 WvSr)
Feit III en IV verduistering ( artikel 381 WvSr)
Feit V vernieling (artikel 414 lid 1 juncto 72 WvSr)

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De vordering van de vervolgingsambtenaar
De procureur generaal heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van de onder IA, IIA, III, IV en V ten laste gelegde feiten, met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 11 (elf) maanden en 3 (drie) weken voorwaardelijk, onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, een proeftijd van 3 (drie) jaren met als bijzondere voorwaarde dat de schade aan de apparatuur wordt vergoed, in dier voege dat soortgelijk apparatuur wordt aangeschaft voor het Kabinet van de Vice President. Het gaat in deze om: een video camera (van het merk Sony Hxr), een laptop (van het merk HP, model 15 – chol) met personal computer en een scherm van het merk Dell (grootte van 42,5 inch). Aan deze bijzondere voorwaarde dient te worden voldaan binnen een termijn van 4 (vier) maanden na uitspraak.

Het standpunt/verweer van de verdediging:

Door de verdediging is vrijspraak voor de verdachte van de ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van het bepleiten voor vrijspraak heeft de verdediging – kort samengevat – zich doen beroepen op niet duidelijke of onduidelijke c.q. ontbreken van omschrijvingen van bepaalde begrippen zoals afschrijving, bruikbaar en onbruikbaar en bevoegdheden van bepaalde functionarissen danwel instanties in het administratieve van de overheid.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet het verwijt gemaakt kan worden dat hij in daderschap en/of alleen de verweten strafbare gedragingen – zoals valsheid en verduistering en vernieling – gepleegd heeft.

De overwegingen van het Hof:
Feit 1 en 2
Valsheid in geschrifte is strafbaar gesteld in artikel 278 van het wetboek van Strafrecht. Volgens de wet is sprake van valsheid in geschrifte als iemand een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst met als doel het te gebruiken alsof het een echt en onvervalst document is.

De vervolging stelt zich in deze op het standpunt dat ten tijde van het opmaken en accorderen van de nota’s de goederen geen defecten (zichtbaar noch onzichtbaar) vertoonden waardoor er geen sprake kon zijn van goederen die niet meer bruikbaar zijn voor de dienst. Desondanks als afschrijvingsgrond aangeven dat de goederen “niet bruikbaar zijn voor de dienst ”moet aangemerkt worden als valselijk opmaken van de nota’s hetgeen strafbaar is.

Verdachte heeft verklaard, de opdracht gegeven te hebben aan zijn mededaders [naam 1] en [naam 2] in hun functie als respectievelijk medewerker communicatie en ICT manager om voor hem op zoek te gaan naar goederen die in aanmerking konden komen voor afschrijving met de bedoeling deze goederen te doneren aan een daarvoor in aanmerking komende instelling. De mede daders hebben goederen geselecteerd en de afschrijvingsmemo ter ondertekening aan verdachte aangeboden. Op de memo is te lezen dat de gronden voor afschrijving waren defecten/ sporen van slijtage/ storing bij gebruik/ slijtage/ schade/ niet meer bruikbaar voor de dienst. Vervolgens heeft de administratieve afwikkeling van de afschrijving plaatsgevonden. Na afschrijving heeft verdachte de goederen onder zich gehouden teneinde ze af te staan als donatie.

Door de verdediging is voorts aangevoerd dat, de goederen niet meer voldeden aan de voorwaarden, en niet meer naar behoren functioneerden. Deze eigenschappen hebben doen concluderen dat de goederen niet meer bruikbaar waren voor de dienst, waardoor er geen sprake is van valselijk opmaken van de nota’s.
In discussie is de vraag of er sprake is van valselijk(doen) opmaken door verdachte?
Het Hof stelt voorop dat om tot een bewezenverklaring van het strafbaar feit van artikel 278 Sr (valsheid in geschrifte) te komen, voldaan moet zijn aan een aantal bestanddelen. Er moet sprake zijn van:
• een geschrift;
• vervolgens moet het ook gaan om een document dat is bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen;
• van het vervalsen of valselijk doen opmaken van stukken;
• de intentie om het stuk als echt en onvervalst te gebruiken.

Het Hof stelt vast dat de steller van de tenlastelegging, gezien de verfeitelijking daarvan heeft toegespitst op het valselijk (doen) opmaken van memo’s ter afschrijving als waren de af te schrijven goederen beschadigd c.q. niet meer bruikbaar voor de dienst. Het Hof begrijpt hieruit dat het valselijk (doen) opmaken eruit bestaat dat de gestelde afschrijving onterecht heeft plaatsgevonden omdat de goederen niet beschadigd en niet onbruikbaar waren voor de dienst.

Niet is gebleken van het bestaan van de wettelijke grondslag voor de criteria voor afschrijving van goederen van de Staat, evenmin van een regeling betreffende de definitie “ niet bruikbaar voor de dienst”. Uit de getuigen verklaringen is komen vast te staan dat afschrijving van goederen die niet meer bruikbaar zijn voor de dienst is toegestaan, evenwel criteria om tot die vaststelling te komen ontbreken alsook de te volgen procedure. Verklaringen van getuigen terzake zijn sterk uiteenlopend en bieden geen houvast.

Bij gemis aan bedoelde criteria komt het Hof niet tot het bewijs van deze feiten. Verdachte dient voor de feiten onder 1 en 2 vrijgesproken te worden.

Feit 3 en 4
Uitgangspunt voor de ten laste gelegde verduistering c.q. gekwalificeerde verduistering is dat de afschrijving van de goederen niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan deze goederen nog aan de Staat toebehoren. Het Hof overweegt dienaangaande dat met betrekking tot de vermeende afschrijving van deze goederen niet is komen vast te staan dat de nota’s vervalst zijn. Het bestaan van de actuele nota van afschrijving heeft tot gevolg dat de goederen welke verdachte onder zijn beheer had, afgeschreven waren. Derhalve kan er geen sprake zijn van verduistering van de goederen door verdachte.

Feit 5
De goederen zijn eerstens door de medeverdachte [naam 1] in opdracht van verdachte op een door verdachte opgegeven locatie afgezet. Nadat er gewag gemaakt werd van ontbrekende goederen heeft verdachte besloten de goederen terug te sturen. De goederen zijn op 11 augustus 2020 door mede verdachte [naam 1] bij verdachte opgehaald en afgeleverd bij het kabinet van de Vice President. Na ontvangst name van de goederen zijn deze aan een grondig onderzoek onderworpen. Op enkele van de goederen zijn er defecten c.q. vernielingen geconstateerd door de afdeling ICT van het kabinet van de VP. Op verdenking van een vermeend strafbaar feit zijn de goederen vervolgens opgestuurd naar de politie. Het politioneel onderzoek is door de afdeling FO verricht en is de constatering van de afdeling ICT bevestigd.

Naar het oordeel van het Hof kan uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld, dat het de verdachte is geweest die de goederen heeft vernield. De goederen, waaronder de beschadigde, zijn weliswaar thuis bij verdachte opgehaald, maar het hof kan de verklaringen van de medeverdachten [naam 1] en [naam 2], de enige getuigen wanneer het aankomt op selectie en verplaatsen van de goederen in nauw contact met verdachte, over de toedracht van de vernieling geen aanwijzing vinden. De verdachte heeft van meet af aan stellig ontkend de goederen te hebben vernield. In het licht van het voorgaande is het Hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Eindconclusie
Het Hof komt aldus tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd onder I t/m V, zodat hij hiervan integraal moet worden vrijgesproken.
Gelet op dit oordeel behoeven de overige ter terechtzitting door de verdediging gevoerde verweren geen (nadere) bespreking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het Hof heeft gelet op de betrekkelijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING

Het Hof van Justitie in eerste aanleg inzake politieke ambtsdragers

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder I, II, III, IV en V tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Aldus gewezen door:
mr. M.C. Mettendaf, Fungerend – President,
mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en mr. R.H. Elgin, Lid – plaatsvervanger,
bijgestaan door mr. G.A. Kisoensingh – Jangbahadoer Singh, fungerend – griffier en uitgesproken door de fungerend – president voornoemd op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie in eerste aanleg inzake politieke ambtsdragers van donderdag
02 november 2023 te Paramaribo.

w.g. G.A. Kisoensingh – Jangbahadoer Singh      w.g. M.C. Mettendaf
                                                                               w.g. D.G.W. Karamat Ali
                                                                               w.g. R.H. Elgin

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,

(mr. E.M. Ommen-Dors, Substituut-Griffier)