SRU-HvJ-2025-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer CIVAR no. 2025H00088
  • Uitspraakdatum 22 mei 2025
  • Publicatiedatum 23 mei 2025
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Uit de aanhef van het Kiesbesluit 2025 blijkt dat dit Kiesbesluit een staatbesluit is ter uitvoering van de Kiesregeling. Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 is derhalve een uitwerking is van het in artikel 102 van de Kiesregeling bepaalde. Uit de structuur van de Kiesregeling blijkt dat waar dat in de Kiesregeling nodig werd geacht, een expliciete delegatie van de regelgevende bevoegdheid werd opgenomen. Daarvan is ten aanzien van artikel 102 van de Kiesregeling geen sprake. De eventuele uitwerking van dit artikel dient derhalve bij of krachtens wet te geschieden. Het Hof constateert dat in artikel 45 van het Kiesbesluit 2025 is bepaald dat met de inwerkingtreding van dit besluit, het kiesbesluit van S.B. 1987 no. 82 zoals laatstelijk is gewijzigd bij S.B. 2020 no. 63, wordt ingetrokken. Het bij S.B. 2020 no. 63 bepaalde geldt dus niet langer.

    De vraag die moet worden beantwoord is of artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 kan worden opgeschort dan wel worden geschorst. Ingevolge artikel 137 van de Grondwet kan de rechter in een concreet geval, waarbij hij van oordeel is dat de toepassing van een bepaling van een wet in strijd is met een of meer in hoofdstuk 5 van de Grondwet genoemde rechten, de toepassing van die bepaling voor dat geval ongeoorloofd verklaren. Hieruit volgt dat de rechter geen bevoegdheid van de wetgever heeft gehad om een wettelijke bepaling te schorsen dan wel op te schorten. Op grond hiervan kan het beroepen vonnis dan ook geen stand houden.

    De uitvoering van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 zal het recht aan de lichamelijk hulpbehoevenden ontnemen om zelf te bepalen op welke wijze zij hun recht op vrije en geheime verkiezingen prijs wensen te geven en wie zij als vertrouwenspersoon wensen toe te laten. Genoemd artikel is tevens in strijd is met de bepalingen van artikel 29 van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In artikel 29 van genoemd VN verdrag wordt namelijk bepaald dat de partijstaten bij dit verdrag niet alleen garanderen dat personen met een handicap op gelijke voet met anderen hun politieke rechten kunnen uitoefenen, maar ook dat zij, partijstaten, zich verplichten tot bescherming van personen met een handicap zodat zij in het geheim hun stem kunnen brengen bij verkiezingen zonder intimidatie. Voorts dat de partijstaten de vrije wilsuiting van personen met een handicap als kiezer waarborgen en daartoe waar nodig, op hun verzoek ondersteuning toestaan bij het uitbrengen van hun stem door een persoon van hun eigen keuze. Hieruit volgt dan ook dat de degene die een persoon met een handicap assisteert, door betrokkene zelf dient te worden gekozen. Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 staat haaks hierop, nu dit artikel de lichamelijk hulpbehoevende verplicht om de assistentie van een door de voorzitter van het stembureau aangewezen plaatsvervangend lid toe te laten in het stemhokje en ook toe te laten dat dit aangewezen plaatsvervangend lid het stembiljet voor de lichamelijk hulpbehoevende inkleurt. Indien de lichamelijk hulpbehoevende niet hieraan meewerkt, bepaalt artikel 103 van de Kiesregeling dat betrokkene wordt uitgesloten van de stemming omdat zij de instructies of voorschriften van het stembureau moeten opvolgen. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de hulpbehoevende kiezer niet geheel vrij is in het bepalen van zijn keuze met betrekking tot de hulpverlener. Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 maakt, naar het oordeel van het Hof in zoverre, ook een inbreuk op de grondrechten van de lichamelijk hulpbehoevende kiezers en wel de grondrechten vermeld in artikel 8 lid 2 en 9 lid 1 van de Grondwet. Op grond van al het voorgaande zal het Hof de toepassing van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 ongeoorloofd verklaren ten aanzien van de lichamelijk hulpbehoevende kiezers, waaronder Koendjbiharie.

    Artikelen 102 en 103 Kiesregeling 2025; artikel 27 Kiesbesluit 2025; artikel 29 VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; artikelen 8 lid 1, 9 lid 2, 52 lid 2 en 137 van de Grondwet; vrije en geheime verkiezingen 2025; rechten van personen met een beperking, stemrecht.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

CIVAR no. 2025H00088

Vonnis

In de zaak van:
DE STAAT SURINAME,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
appellant,
hierna te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat, waargenomen door mr. C.F. Meijnaar,

tegen

A. DE STICHTING WAN OKASI,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
B. KOENDJBIHARIE, ANNIEL PREDIEP,
wonende in het [district],
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk te noemen de Stichting en Koendjbiharie en gezamenlijk de Stichting e.a.,
gemachtigde: mr. D.M. Peterhof en mr. M.A. Castelen, advocaten,

op het bij schriftelijke verklaring van 21 mei 2025 ingesteld hoger beroep van het eindvonnis van 20 mei 2025 van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in de zaak bekend onder CIVAR. no. 202501808 (hierna: het vonnis), gewezen tussen de Stichting e.a. als eisers en de Staat als gedaagde, spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgend vonnis in kort geding uit.

1. Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende processtukken en –handelingen:

  • het proces-verbaal van de Griffier der Kantongerechten van 21 mei 2025 inhoudende dat de Staat hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis;
  • de memorie van grieven zijdens de Staat; 
  • het pleidooi namens de Staat en het antwoordpleidooi namens de Stichting e.a.;
  • de memorie van antwoord zijdens de Stichting e.a.
  • de mondelinge rolbeschikking van 22 mei 2025, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de op 22 mei gehouden comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

1.3 Het Hof doet recht op bovenvermelde processtukken en op die van eerste aanleg.

2. De ontvankelijkheid
De Staat is met zijn schriftelijke verklaring van 21 mei 2025, nadat een afschrift van het vonnis van 20 mei 2025, op 21 mei 2025 aan partijen is afgestaan, binnen de in artikel 235 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) bedoelde termijn en op de wijze zoals in artikel 270 lid 1 Rv. bepaald, in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep is derhalve tijdig en op de juiste wijze door de Staat ingesteld, zodat hij daarin ontvankelijk is.

3. De feiten
Het Hof gaat uit van de door de kantonrechter in het beroepen vonnis vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht. Het Hof zal ook zelf feiten vaststellen, voor zover die tussen partijen in geschil zijn.

3.1 Wan Okasi heeft ten doel de sociaal-maatschappelijke en economische positie van mensen met een beperking te bevorderen in de ruimste zin des woords. Koendjbiharie heeft een lichamelijke beperking en is de voorzitter van Wan Okasi.

3.2 Artikel 102 van de Wet van 29 september 1987, houdende nadere regels voor de verkiezing van leden voor de volksvertegenwoordigende lichamen in Suriname (Kiesregeling) luidt:
“Het stembureau kan toestaan dat een kiezer zich doet bijstaan, indien hij lichamelijk hulpbehoevend is”.

3.3 In een open brief aan de Regering en het Onafhankelijk Kiesbureau heeft Wan Okasi bepleit om het voornemen van de Staat om artikel 102 van de Kiesregeling nader uit te werken in heroverweging te nemen en zijn er alternatieven aangeboden.

3.4 In het Staatsbesluit van 17 februari 2025 , houdende regels ter uitvoering van de Kiesregeling (SB 2025 no. 26), hierna geduid als “het Kiesbesluit 2025”, is in artikel 27 het volgende bepaald:

“1. Het verlenen van bijstand als bedoeld in artikel 102 van de Kiesregeling, geschiedt op verzoek van een lichamelijk hulpbehoevende kiezer.

2. De bijstand als bedoeld in lid 1, wordt verleend door een door de voorzitter van het stembureau aangewezen plaatsvervangend lid en een door de lichamelijk hulpbehoevende kiezer aangewezen persoon.

3. De verlening van de bijstand geschiedt:
a. tot het stemhokje, indien de lichamelijk hulpbehoevende kiezer in staat is de stembiljetten zelf in te kleuren, of
b. tot in het stemhokje, indien de lichamelijk hulpbehoevende kiezer niet in staat is de stembiljetten zelf in te kleuren en hiervoor hulp behoeft.

4. Bij verlening van de bijstand, als bedoeld in lid 3 onder b, worden de stembiljetten ingekleurd overeenkomstig de wil van de hulpbehoevende kiezer.

5. Indien het bepaalde in lid 3 onder b zich voordoet:
a. ziet de aangewezen persoon als bedoeld in lid 2, erop toe dat het plaatsvervangend lid de stembiljetten inkleurt overeenkomstig de wil van de lichamelijk hulpbehoevende kiezer, of
b. maakt de aangewezen persoon als bedoeld in lid 2, de wil van de lichamelijk hulpbehoevende kiezer kenbaar, waarna het plaatsvervangend lid dienovereenkomstig de stembiljetten inkleurt.

6. De aangewezen persoon, als bedoeld in lid 2:
a. is 18 (achttien) jaren of ouder;
b. identificeert zich met een geldig identiteitskaart, een geldig rijbewijs of een geldig paspoort, en
c. verleent op de dag der stemming bijstand aan slechts 1 (een) lichamelijk hulpbehoevende kiezer.

7. De voorzitter van het stembureau houdt van de aangewezen persoon als bedoeld in lid 6 een lijst bij, waarop worden genoteerd:
a. de geslachtsnaam;
b. de voorna(a)m(en);
c. het adres, en
d. het identiteitskaartnummer of paspoortnummer of nummer van het rijbewijs.”

3.5 In een schrijven gedateerd 25 maart 2025, gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Voorzitter van het Onafhankelijk Kiesbureau (OKB), heeft Wan Okasi door tussenkomst van haar procesgemachtigde, mr. M. A. Castelen, protest aangetekend tegen de toepassing van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 tijdens de aankomende algemene, vrije en geheime verkiezingen op 25 mei 2025. In dit schrijven is een dringend beroep gedaan om de toepassing van voornoemd artikel achterwege te laten.

3.6 Het OKB heeft per schrijven van 29 maart 2025 aan Wan Okasi medegedeeld dat zij de bezorgdheid van haar onder de aandacht van de wetgever zal brengen.

3.7 Per schrijven d.d. 01 april 2025 heeft Wan Okasi het OKB geïnformeerd dat haar reactie niet afdoende is, omdat deze namelijk geen betrekking heeft op de concrete vraag, terwijl het punt van geschil geen betrekking heeft op de wetgever, maar op de regering die verantwoordelijk is voor het Kiesbesluit 2025.

3.8 Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft het schrijven d.d. 29 maart 2025 onbeantwoord gelaten en het OKB heeft het schrijven d.d. 01 april 2025 eveneens onbeantwoord gelaten.

4. De procedure in eerste aanleg
4.1 De Stichting e.a. hebben gevorderd om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de toepassing van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 tijdens de stembusgang van 2025, te schorsen c.q. op te schorten, totdat de rechtsgeldigheid en toepasbaarheid daarvan is komen vast te staan;
B. de Staat te gelasten om binnen 1 x 24 uur na kennisgeving van het te wijzen vonnis, bij staatsbesluit het Kiesbesluit 2025 te wijzigen, zodanig dat artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 geen toepassing zal hebben op de stembusgang van 25 mei 2025;
C. de Staat te veroordelen tot de betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- voor ieder uur dat hij in gebreke blijft om te voldoen aan de veroordeling onder A en/of B, tot een maximum van SRD 10.000.000,-.

4.2 De Stichting e.a. hebben, zakelijk weergegeven, aan hun vordering ten grondslag gelegd dat artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 niet rechtsgeldig en daarom niet toepasbaar is. Volgens de Stichting e.a. heeft de wetgever in de Kiesregeling in 32 concrete gevallen expliciet de bevoegdheid gegeven om bij of krachtens staatsbesluit bepalingen of delen van bepalingen nader vast te stellen. Deze bevoegdheid is niet gegeven ten aanzien van artikel 102 van de Kiesregeling, zodat eventuele aanpassingen of nadere aanduidingen alleen bij (formele) wet kunnen worden aangebracht. Voorts is, volgens de Stichting e.a., het artikel naar de inhoud in strijd met grondrechten van Surinaamse burgers, in het bijzonder die van de stemgerechtigde Surinaamse burgers die lichamelijk hulpbehoevend zijn. De leden 2 tot en met 7 van het artikel plegen een onrechtmatige inbreuk op de rechten van de doelgroep van de Stichting, waaronder Koendjbiharie. De Stichting e.a. stellen voorts dat het voorschrift dat het door de voorzitter van het stembureau aangewezen plaatsvervangend lid bijstand moet verlenen aan de lichamelijk hulpbehoevende kiezer, inbreuk maakt op het recht op fysieke, psychische en morele integriteit van de hulpbehoevende kiezer zoals erkend en toegekend door artikel 9 van de Grondwet. Het voorschrift schendt ook artikel 8 van de Grondwet te weten het recht van de lichamelijk hulpbehoevende kiezer op gelijke bescherming van de persoon en goederen door niet gediscrimineerd te worden op grond van zijn/haar sociale omstandigheden of enig ander status. Tenslotte schendt, zo stellen de Stichting e.a., het voorschrift van artikel 52 van de Grondwet, te weten het democratisch recht van de lichamelijk hulpbehoevende kiezer om middels algemene, vrije en geheime verkiezingen de samenstelling van de volksvertegenwoordigende organen en van de regering te bepalen.

4.3 De Staat heeft hiertegen verweer gevoerd.

4.4 De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis het door de Stichting e.a. gevorderde toegewezen, de toepassing van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 (S.B. 2025 no. 26) tijdens de stembusgang op 25 mei 2025 opgeschort totdat de rechtsgeldigheid en toepasbaarheid daarvan is komen vast te staan en de Staat veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van de Stichting e.a.

5. De vordering, de grieven en het verweer in hoger beroep
5.1 De Staat heeft twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis, geconcludeerd om dat vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende in kort geding, de vordering van de Stichting e.a. af te wijzen.

5.2 De Stichting e.a. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd om het beroepen vonnis te bevestigen.

5.3 Op de standpunten van partijen zal het Hof hierna, voor zover van belang, ingaan.

6. De beoordeling
6.1 De Staat heeft allereerst als grief, zakelijk weergegeven, opgeworpen dat de kantonrechter ten onrechte in rechtsoverweging (r.o) 4.3 heeft overwogen dat artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 niet rechtsgeldig is, aangezien dit artikel ook ten aanzien van artikel 102 van de Kiesregeling een uitvoeringsbesluit zou betreffen. Volgens de Staat dient het Kiesbesluit 2025 te worden aangemerkt als een zelfstandig besluit ter zake een onderwerp dat niet aan de wet is voorbehouden, zoals is aangegeven in het Staatsbesluit van 1996 no. 54 (Besluit Vormgeving Wettelijke Regelingen, Staats- en Bestuursbesluiten). Indien de opschorting van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 in stand blijft, zal het bepaalde in het Kiesbesluit van 2020 onverkort gelden, aldus de Staat.

6.2 De Stichting e.a. voeren tegen deze grief aan dat de Staat een evident verkeerde rechtsopvatting heeft en wel dat artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 een onderwerp behelst dat niet aan de wet is voorbehouden en dat dit uit artikel 102 van de Kiesregeling zou voortvloeien. Uit de aanhef van het Kiesbesluit 2025 blijkt, volgens de Stichting e.a., dat dit staatsbesluit een uitvoeringsbesluit betreft en er dus niet toe dient om een niet aan de wet voorbehouden onderwerp te regelen. Voorts voeren de Stichting e.a. aan dat uit de redactie van artikel 102 van de Kiesregeling duidelijk valt af te leiden dat de wetgever geen regelgevende bevoegdheden heeft gedelegeerd aan de regering om dit artikel krachtens een staatsbesluit nader te regelen. Om deze reden, aldus de Stichting e.a., kan dit artikel alleen bij een wet in formele zin worden gewijzigd dan wel nader worden uitgewerkt. De Stichting e.a. betwisten dat het bepaalde in het Kiesbesluit van 2020 zal gelden, nu artikel 45 van het Kiesbesluit 2025 uitdrukkelijk aangeeft dat het Kiesbesluit van 2020 wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van het Kiesbesluit van 2025. Tenslotte voeren de Stichting e.a. aan dat de wettelijke grondslag voor artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 ontbreekt, nu de bevoegdheid om bij staatsbesluit nadere regels vast te stellen niet is opgenomen in artikel 102 van de Kiesregeling.

6.3 Het Hof constateert dat in de aanhef van het Kiesbesluit 2025 is vermeld dat het betreffend staatsbesluit inhoudt regels ter uitvoering van de Kiesregeling. Uit artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 is naar dezerzijds oordeel aannemelijk te achten dat het betreft een uitwerking van hetgeen in artikel 102 van de Kiesregeling is vermeld. Tijdens de gehouden comparitie van partijen is dit ook van de zijde van de Staat verklaard. Van een zelfstandig besluit is derhalve naar dezerzijds voorlopig oordeel geen sprake. Evenmin is sprake van een besluit waarin een onderwerp is geregeld, dat niet is voorbehouden aan de wet; indien zulks het geval zou zijn zou immers artikel 102 van de Kiesregeling een overbodige bepaling betreffen. Uit de structuur van de Kiesregeling blijkt daarnaast dat, waar dat nodig werd geacht, een expliciete delegatie van de regelgevende bevoegdheid heeft plaatsgehad. Daarvan is evenwel ten aanzien van artikel 102 van de Kiesregeling geen sprake. Gelijk door de Stichting e.a. is aangevoerd, dient derhalve de eventuele uitwerking van dit artikel bij of krachtens wet te geschieden. De Staat heeft voorts bij memorie van grieven gesteld dat bij opschorting van het in artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 bepaalde, het Staatsbesluit van 2020 (S.B. 2020 no. 63) onverkort zal gelden. Het Hof constateert dat in artikel 45 van het Kiesbesluit 2025 is bepaald dat met de inwerkingtreding van dit besluit, het kiesbesluit van S.B. 1987 no. 82 zoals laatstelijk is gewijzigd bij S.B. 2020 no. 63, wordt ingetrokken. Het bij S.B. 2020 no. 63 bepaalde geldt dus niet langer.
In zoverre faalt deze grief van de Staat.

6.4 De Staat stelt verder als grief, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter in r.o. 4.7 zich ten onrechte alleen maar heeft toegespitst op de grondrechten van de kiezers met een lichamelijke beperking en daarbij de grondrechten van alle Surinamers c.q. kiezers op vrije en integere verkiezingen heeft genegeerd. Volgens de Staat is er enerzijds het recht van de hulpbehoevende om in vrijheid en in het geheim zijn stem uit te brengen en anderzijds het recht van elke Surinamer dat zij deelnemen aan vrije verkiezingen waarbij de integriteit van de verkiezingen gewaarborgd is. De Staat stelt dat het OKB in het jaar 2019 heeft aangegeven dat tijdens de voorgaande verkiezingen is waargenomen dat de begeleiders van de groep lichamelijk hulpbehoevenden grote beïnvloeding op deze groep uitoefenden bij het uitbrengen van hun stem en dat daardoor vraagtekens geplaatst moesten worden bij het in vrijheid uitbrengen van de stem door lichamelijk hulpbehoevenden. Op grond hiervan is voorafgaand aan de verkiezingen van 2020 de wijze van het verlenen van bijstand tijdens het stemmen geregeld. Echter is deze regeling niet meer uitgevoerd, daar er toen sprake was van de COVID-19 pandemie. De Staat stelt dat hij met artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 algemene uniforme transparante richtlijnen heeft willen vaststellen, teneinde te bevorderen dat het uitbrengen van de stem door de lichamelijk hulpbehoevenden in vrijheid geschiedt. De hulpbehoevende kiezers zijn, aldus de Staat, zonder deze richtlijnen op grond van artikel 102 van de Kiesregeling op dit punt overgeleverd aan de subjectieve inzichten van de stembureauvoorzitter. Het is dan mogelijk dat elk stembureau zijn eigen regels zal hanteren ten aanzien van bijstand en begeleiding. De Staat stelt verder dat er voor deze regeling is gekozen om de verkiezingen een richtig verloop te doen hebben. Het algemeen belang zal dan ook moeten prevaleren boven het belang van een hulpbehoevende. De Staat stelt tenslotte dat er geen sprake is van enige discriminatie en evenmin dat de fysieke, psychische en morele integriteit van de lichamelijk beperkte kiezer in het geding is.

6.5 De Stichting e.a. voeren aan dat de Staat ten onrechte ervan uitgaat dat er een spanningsveld is tussen het vrije en het geheime karakter van de verkiezingen en het stemrecht van de hulpbehoevende kiezer. Het standpunt van de Staat is gebaseerd op vermoedens die geuit zijn door het OKB van mogelijke beïnvloeding van bij het uitbrengen van de stem door lichamelijk hulpbehoevende kiezers. Deze vermoedens van het OKB zijn niet nader door de Staat onderzocht en gevalideerd bij de direct belanghebbende kiezers die lichamelijk hulpbehoevend zijn. De Staat heeft ook niet met de doelgroep afgetast welke maatregelen getroffen zouden kunnen worden, die proportioneel en voldoende effectief zijn om zowel het vrije als het geheime karakter van hun stemrecht te waarborgen. De Stichting e.a. voeren aan dat de maatregel van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 zwaar stigmatiserend is voor de ondersteuningssystemen van de personen die lichamelijk hulpbehoevend zijn en de goede verstandhouding met privé vertrouwensrelaties ondermijnt. De Staat gaat voorbij aan het feit dat de lichamelijk hulpbehoevende kiezer recht heeft op vrije en geheime verkiezingen. Door alleen het accent te leggen op het vrije karakter van de verkiezingen, veronachtzaamt de Staat het recht op het geheime karakter voor de lichamelijk hulpbehoevende kiezer. Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 brengt mee, volgens de Stichting e.a., dat de lichamelijk hulpbehoevende kiezer naast zijn vertrouwenspersoon, ook een vreemde persoon moet dulden, hetgeen inbreuk maakt op het in artikel 52 van de Grondwet neergelegd recht op geheime verkiezingen. De Stichting e.a. betwisten dat zij bij opschorting van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 overgeleverd zullen worden aan de persoonlijke inzichten van een stembureauvoorzitter, nu artikel 102 van de Kiesregeling voldoende duidelijk moet worden geacht. Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 is daarnaast, volgens de Stichting e.a., ook in strijd met artikel 29 van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

6.6 Het Hof overweegt ten aanzien van deze grief het volgende. De vraag die thans moet worden beantwoord, is of artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 kan worden geschorst dan wel kan worden opgeschort. Artikel 80 lid 2 van de Grondwet geeft aan dat wetten onschendbaar zijn, behoudens het bepaalde in de artikelen 106, 137 en 144 lid 2. Artikel 137 van de Grondwet geeft aan dat indien de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval de toepassing van een bepaling van een wet strijdig oordeelt met een of meer in hoofdstuk 5 genoemde grondrechten, hij de toepassing van deze bepalingen voor dat geval ongeoorloofd verklaart. De Grondwet bepaalt in artikel 52 lid 2 dat de politieke democratie (lees: de Staat) voorwaarden moet scheppen voor deelname van het volk aan de vrije en geheime verkiezingen ter samenstelling van onder meer de volksvertegenwoordigende organen. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechter geen bevoegdheid van de wetgever gehad om een wettelijke bepaling, met inbegrip van een staatsbesluit inhoudende algemeen burgers verbindende bepalingen, te schorsen dan wel op te schorten. Op grond hiervan kan het beroepen vonnis dan ook geen stand houden.

Het Hof overweegt verder dat, gelijk door de Stichting e.a. is aangevoerd, de uitvoering van artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 het recht aan de lichamelijk hulpbehoevenden zal ontnemen om zelf te bepalen op welke wijze zij hun recht op geheime verkiezingen prijs wensen te geven en wie zij als vertrouwenspersoon wensen toe te laten. Daarnaast wordt overwogen dat artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 tevens in strijd is met de bepalingen van artikel 29 van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In dit artikel is bepaald dat staten die partij zijn bij dit verdrag garanderen dat personen met een handicap politieke rechten op voet van gelijkheid met anderen uit kunnen oefenen en dat de staten zich onder meer verplichten tot bescherming van personen met een handicap zodat zij in het geheim hun stem uit kunnen brengen bij verkiezingen zonder intimidatie en de vrije wilsuiting van personen met een handicap als kiezer te waarborgen en daartoe, waar nodig, op hun verzoek ondersteuning toe te staan bij het uitbrengen van hun stem door een persoon van hun eigen keuze. Hieruit volgt dat degene die een persoon met een handicap assisteert bij het uitbrengen van hun stem, door betrokkene zelf dient te worden gekozen.
Artikel 27 van het Kiesbesluit 2025 schrijft imperatief voor dat de lichamelijk hulpbehoevende kiezer wordt geassisteerd door een door de voorzitter van het stembureau aangewezen plaatsvervangend lid van het stembureau, die ook degene is die het stembiljet moet inkleuren. Daarnaast bepaalt artikel 103 van de Kiesregeling dat, indien een stemgerechtigde niet meewerkt aan de instructies of voorschriften van het stembureau, betrokkene wordt uitgesloten van de stemming. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de hulpbehoevende kiezer niet geheel vrij is in het bepalen van zijn keuze met betrekking tot de hulpverlener. Dit staat op gespannen voet met artikel 29 van het eerdergenoemd VN verdrag. Het Hof overweegt dat deze verdragsbepaling, alhoewel het geen rechtstreekse werking heeft, het wel gelding vindt via het internationaal gewoonterecht.
Naar het voorlopig oordeel van het Hof maakt artikel 27 van het Kiesbesluit 2025, zoals thans geformuleerd, inbreuk op de grondrechten van de lichamelijk hulpbehoevende kiezers en wel de grondrechten vermeld in artikel 8 lid 2 en 9 lid 1 van de Grondwet.
De grief van de Staat die hierop betrekking heeft, faalt derhalve.
Het Hof zal de toepassing van dit artikel bij de stembusgang van 25 mei 2025 dan ook ingevolge het bepaalde in artikel 137 van de Grondwet ongeoorloofd verklaren ten aanzien van de lichamelijk hulpbehoevende stemgerechtigden, waaronder Koendjbiharie.

6.7 Op grond van al het voorgaande zal het vonnis, waarvan beroep, worden vernietigd. De bespreking van de overige stellingen en weren van partijen wordt overbodig geacht, nu deze niet tot een ander oordeel zullen leiden. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten als na te melden.

7. De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
7.1 vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken tussen partijen op 20 mei 2025 bekend onder CIVAR. no. 202501808, waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:
7.2 verklaart de toepassing van artikel 27 van het Staatsbesluit van 17 februari 2025, houdende regels ter uitvoering van de Kiesregeling (SB 2025 no. 26) tijdens de stembusgang van 25 mei 2025 ongeoorloofd ten aanzien van de lichamelijk hulpbehoevende kiezers, waaronder Koendjbiharie;

7.3 Veroordeelt de Staat in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van de Stichting e.a. gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD. 6.110,- (zesduizend honderdtien Surinaamse dollar) aan verschotten en SRD.15.000,- (vijftienduizend Surinaamse dollar) aan gemachtigdensalaris.

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. J.M. Jensen, leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van donderdag 22 mei 2025 in tegenwoordigheid van R. Dewkali LL.B., Fungerend-Griffier.