- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 02024H00269
- Uitspraakdatum 07 maart 2025
- Publicatiedatum 17 maart 2025
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Artikel 7 van de wet Bureau De Nationale Assemblee (Wet van 25 juni 2020, S.B. 2020 no. 118) bepaalt, voor zover hier van belang, dat DNA-leden strafrechtelijk én civielrechtelijk niet aansprakelijk zijn ‘voor hetgeen zij in de vergaderingen van DNA en bij activiteiten van DNA in verband [met] de uitoefening van haar grondwettelijke taken’ hebben gezegd.
Deze beperking van civielrechtelijke (parlementaire) aansprakelijkheid was in casu niet van toepassing op de gewraakte uitlatingen van Jones in de Nationale Assemblée op 7 oktober 2024 aangezien de vergadering in haar geheel was geschorst.Het recht van uitingsvrijheid, zoals vastgelegd in onder meer artikel 19 van het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten van de mens (BUPO) en artikel 13 van het Amerikaanse Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM) is niet onbeperkt doch aan grenzen gebonden. Elke inbreuk op het recht van uitingsvrijheid, zoals een veroordelend civiel vonnis, dient:
1. op de wet te zijn gebaseerd, 2. een legitiem doel te dienen, en 3. noodzakelijk en proportioneel te zijn ter bescherming van dat doel.
Aan de eerste twee criteria is voldaan, doordat de vordering van Gajadien op de artikelen 1386 en 1393 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gebaseerd en die vordering de bescherming van, in dit geval, zijn goede naam als legitiem doel heeft.
Voor de beoordeling van de vraag of de inbreuk noodzakelijk en proportioneel is, dienen onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen te weten, de aard van de uitlatingen en de ernst van de gevolgen daarvan voor Gajadien, de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die Jones aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de uitlatingen, in verhouding tot de hiervoor genoemde factoren, de mate van waarschijnlijkheid dat het nagestreefde doel op een andere manier had kunnen worden bereikt en de maatschappelijke positie van Gajadien.
Naar ‘s Hovens oordeel zijn de uitlatingen, die Jones op 7 oktober 2024 gedurende de schorsing van een vergadering van de Nationale Assemblee jegens Gajadien heeft gedaan – na toetsing aan genoemde omstandigheden -, onrechtmatig en een civiel vonnis waarbij dat wordt vastgesteld, is een noodzakelijke en proportionele beperking van zijn recht op vrijheid van meningsuiting.Belediging; DNA lid; De Nationale Assemblee; artikel 88 van de Grondwet; artikel 19 van het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten van de mens (BUPO); artikel 13 van het Amerikaanse Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM);Artikel 7 van de wet Bureau De Nationale Assemblee.
Uitspraak
02024H00269
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
VONNIS
In de zaak van
GAJADIEN, Asiskumar,
wonend in het district Wanica,
appellant,
hierna: Gajadien,
gemachtigde: mr. drs. S. Boedhoe, advocaat,
tegen
JONES, Ebu Rohno,
wonend in het district Nickerie,
geïntimeerde,
hierna: Jones,
gemachtigde: I.D. Kanhai BSc., advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Derde Kanton tussen partijen in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 21 november 2024 (CIVAR No. 202404137) tussen Gajadien als eiser in conventie, gedaagde in reconventie, en Jones als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het proces-verbaal van 9 december 2024 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat Gajadien tegen genoemd vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- de memorie van grieven van 11 december 2024, met producties;
- Gajadien persisteert bij zijn memorie van grieven van 11 december 2024;
- antwoord pleidooi zijdens Jones.
De uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling in hoger beroep
1.Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Gajadien daarin kan worden ontvangen.
2. Bij zijn inleidend verzoekschrift heeft Gajadien, zakelijk weergegeven, de veroordeling van Jones gevorderd tot rectificatie in een aantal dag- en avondbladen, op straffe van een dwangsom, van door hem gedane uitspraken, met advocaat- en proceskosten. Gajadien heeft aan zijn vorderingen, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat Jones hem op 7 en 8 oktober 2024 heeft beledigd, en hem daarbij schade heeft berokkend, door het doen van beschimpende uitlatingen die grove onwaarheden inhouden. In reconventie heeft Jones de veroordeling van Gajadien tot betaling aan hem van SRD 100.000,- met wettelijke rente gevorderd, omdat Gajadien jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door zonder deugdelijke grondslag en zonder enige noodzaak een vordering in te stellen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van Gajadien in de proceskosten.
3. De uitspraken die Jones heeft gedaan en waarop de vordering van Gajadien betrekking heeft, zijn de volgende:
op 7 oktober 2024:
- Joe nanga Gajadien, we tek monie;
- A mang e tek moni foe Suribet;
- A her coalitie de oneens nanga ing, maar omdat ye kies wang telefoontje dan gaat een ieder lekker mee, mek omeng Suribet de ini a kondrenow, terwijl we allemaal erover eens waren dat we het zouden aanpakken.
op 8 oktober 2024:
- .. waarvan we weten dat leugens niet onbekend zijn en het vertellen van leugens geen onbekende fenomeen is van onder andere lid Gajadien;
- .. we hem al te vaak hebben betrapt op het verdraaien van de werkelijkheid;
- .. hij verdraait vaak genoeg de werkelijkheid;
- .. we hebben allemaal de behandeling van de casinowet gevolgd, waarbij zelfs zijn eigen coalitieleden er tegen waren, maar toen het erop aankwam om te stemmen, hebben ze uit een verklaring tijdens hun stemmotivatie aangegeven waarom ze ertegen zijn, maar toch mee zullen stemmen of zich zullen onthouden.
4. Gajadien heeft tegen het vonnis van beroep, zakelijk weergegeven, de volgende vijf grieven aangevoerd:
Grief 1: Ten onrechte heeft de kantonrechter de Wet Bureau De Nationale Assemblée (hierna: Wet Bureau DNA) in zijn beoordeling betrokken.
Grief 2: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat Jones zijn uitlatingen tijdens een schorsing van de vergadering van De Nationale Assemblée (hierna: DNA) als DNA-lid heeft gedaan en op die grond parlementaire immuniteit genoot.
Grief 3: Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de parlementaire immuniteit niet alleen tijdens de DNA-vergadering zelf, maar ook bij andere activiteiten van DNA van kracht is.
Grief 4: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de uitspraken die Jones op 8 oktober 2024 heeft gedaan, niet beledigend waren.
Grief 5: Ten onrechte heeft de kantonrechter afgezien van een inhoudelijke beoordeling van de door Jones op 7 oktober 2024 gedane uitspraken, omdat deze vallen onder artikel 7 Wet BDNA.
Tegen deze grieven heeft Jones – kort weergegeven – gesteld dat:
- hij zich beroept op de immuniteit die de wet hem als parlementariër biedt;
- artikel 7 van de wet van 25 juni 2020 no. 118 ook immuniteit biedt voor uitspraken die hij elders dan in de vergadering zou hebben gedaan ;
- de schorsing een onderdeel is van de vergadering en uitspraken gedaan tijdens de schorsing ook vallen onder de gestelde immuniteit.
5. Het Hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. Artikel 88 van de Grondwet bepaalt dat de leden van DNA niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor wat zij in de vergadering zeggen. Deze bepaling laat derhalve de mogelijkheid open dat leden van DNA civielrechtelijk voor hun uitlatingen kunnen worden aangesproken. Deze mogelijkheid wordt echter beperkt, doordat artikel 7 Wet Bureau DNA (Wet van 25 juni 2020, S.B. 2020 no. 118), voor zover hier van belang, bepaalt dat de DNA-leden strafrechtelijk én civielrechtelijk niet aansprakelijk zijn ‘voor hetgeen zij in de vergaderingen van DNA en bij activiteiten van DNA in verband [met] de uitoefening van haar grondwettelijke taken’ hebben gezegd. Met zijn eerste drie grieven bestrijdt Gajadien het oordeel van de kantonrechter dat de parlementaire onschendbaarheid van toepassing was op de uitlatingen van Jones in de Nationale Assemblée op 7 oktober 2024.
6. De parlementaire immuniteit of onschendbaarheid heeft ten doel deelnemers aan de parlementaire beraadslagingen een optimale uitlatingsvrijheid te gunnen, zonder dat zij bang hoeven te zijn dat een of andere uitlating hen in aanraking met de rechter zou kunnen brengen. De ratio hierachter is dat parlementsleden, naast andere activiteiten, een controlerende functie hebben ten aanzien van het handelen van de regering. Om die functie optimaal te kunnen uitoefenen moeten zij zowel de regering als het regeringsbeleid vrij kunnen bekritiseren. Daarbij moeten in het heetst en in de emotie van het debat uitingen kunnen worden gedaan die in andere omstandigheden als onrechtmatig zouden kunnen worden aangemerkt. De grenzen die in het algemeen aan het grondrecht van vrijheid van meningsuiting worden gesteld, leggen teveel beperkingen op. De reikwijdte van deze vrijheid is echter wel beperkt tot de activiteiten die het hiervoor genoemde doel dienen. De belangrijkste daarvan zijn de beraadslagingen tijdens de openbare zitting, al dan niet in commissie, en andere activiteiten in verband met de uitoefening van de grondwettelijke taken van DNA. Doorgaans worden hiervan verslagen gemaakt en is voor iedereen kenbaar wie welke uitlatingen heeft gedaan.
7. Vervolgens komt, gelet op de tweede grief, de vraag aan de orde of ook schorsingen deel van de beraadslagingen uitmaken. Het antwoord op deze vraag hangt af van de aard van de schorsing. Zo kan het debat over een onderwerp worden geschorst om ter vergadering een andere activiteit te kunnen verrichten. Tijdens een dergelijke schorsing wordt de vergadering voortgezet en van het gebeurde zal doorgaans ook verslag worden gedaan. In het onderhavige geval werd de vergadering echter in haar geheel geschorst. In dat geval kan niet worden gezegd dat datgene wat zich in die periode afspeelde, behoorde tot de “de vergaderingen van DNA en [tot] activiteiten van DNA in verband [met] de uitoefening van haar grondwettelijke taken”. Tijdens die schorsing gold de parlementaire onschendbaarheid dus niet. Het feit dat tijdens de schorsing televisiecamera’s zijn blijven draaien en beelden van de gebeurtenissen viraal zijn gegaan, maakt dat niet anders. De tweede grief van Gajadien slaagt dan ook. Als gevolg daarvan kan de eerste grief onbesproken blijven. Ook de derde grief hoeft niet te worden besproken. Daarbij kan in het midden blijven of de voorzitter van DNA Jones al dan niet heeft gelast de vergaderzaal te verlaten.
8. Met zijn vijfde grief verwijt Gajadien de kantonrechter dat hij de uitspraken van 7 oktober 2024 niet inhoudelijk heeft besproken. Deze grief faalt. De kantonrechter is aan die inhoudelijke bespreking niet toegekomen, omdat hij tot de conclusie was gekomen dat Jones voor die uitlatingen parlementaire onschendbaarheid genoot. Nu het Hof daarover anders oordeelt, zullen de uitlatingen van Jones thans wel inhoudelijk worden besproken, evenals de uitingen die Jones op 8 oktober 2024 in een radio-interview met ABC heeft gedaan en waarvoor de parlementaire onschendbaarheid in ieder geval niet geldt.
9. Gajadien stelt dat Jones hem met zijn uitlatingen heeft beledigd en daardoor jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Voor de beoordeling van deze stelling is van belang dat elke uiting, hoe schokkend, storend of beledigend ook, in beginsel bescherming geniet onder het recht van uitingsvrijheid, zoals vastgelegd in onder meer artikel 19 van het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO) en artikel 13 van het Inter-Amerikaanse Verdrag inzake Mensenrechten (IAVM). Deze vrijheid is echter wel aan grenzen gebonden. Elke inbreuk daarop, zoals een veroordelend civiel vonnis, dient op de wet te zijn gebaseerd, een legitiem doel te dienen, en noodzakelijk en proportioneel te zijn ter bescherming van dat doel. Aan de eerste twee criteria is voldaan, doordat de vordering van Gajadien op de artikelen 1386 en 1393 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gebaseerd en de bescherming van, in dit geval, zijn goede naam als legitiem doel heeft. Aan de orde is dan ook de vraag of de inbreuk noodzakelijk en proportioneel is.
10. Voor de beoordeling daarvan dienen onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen:
- de aard van de uitlatingen en de ernst van de gevolgen daarvan voor Gajadien;
- de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die Jones aan de kaak beoogt te stellen;
- de mate waarin de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- de inkleding van de uitlatingen, in verhouding tot de hiervoor genoemde factoren;
- de mate van waarschijnlijkheid dat het nagestreefde doel op een andere manier had kunnen worden bereikt;
- de maatschappelijke positie van Gajadien.
11. Voorop staat dat Gajadien, gezien zijn hoedanigheid van prominent lid van DNA, een publiek persoon is. Dat betekent dat hij meer moet kunnen verdragen dan de gemiddelde burger. Een uitlating die onwaar is, hoeft jegens hem niet steeds als onrechtmatig te worden aangemerkt. Ook zal hij uitingen in een overdreven vorm of met gebruik van in het normale spraakgebruik aanstootgevende bewoordingen moeten kunnen verdragen. Dat betekent echter niet dat hij “vogelvrij” is. Zo zal voor uitingen in strijd met de waarheid een zekere basis in de feiten moeten kunnen worden gevonden en kan onnodig grievend taalgebruik onder omstandigheden als onrechtmatig worden beschouwd.
12. Met zijn uitlatingen in de Nationale Assemblée beschuldigt Jones Gajadien in feite ervan dat hij geld heeft ontvangen en zijn stemgedrag inzake de aanpak van Suribet daardoor heeft laten beïnvloeden. Op zichzelf is de aanpak van gokgedrag en bedrijven die dat stimuleren, een onderwerp van algemeen belang. Als een parlementslid zijn stemgedrag daarover door het ontvangen van geld (steekpenningen) zou laten beïnvloeden, zou dat een misstand zijn die aan de kaak kan worden gesteld. Het is dan aan degene die de beschuldiging uit, aannemelijk te maken dat daarvan sprake is, ook als de persoon die hij beschuldigt, de politieke arena betreedt, die, zoals Jones terecht aanvoert, geen theekransje is. Jones merkte bij de comparitie van partijen in eerste aanleg op dat Gajadien leden van de oppositie tijdens een debat over de vergoeding voor de DNA-leden had verweten dat zij in het openbaar verklaarden geen verhoging te wensen, maar daarover in de koffiekamer anders spraken. Jones zou hem hebben gevraagd wie hij daarmee bedoelde. Ook in zijn conclusie van antwoord refereert Jones aan de schadeloosstelling voor de DNA-leden. Dat is echter iets anders dan dat iemand ervan wordt beschuldigd zijn stemgedrag bij een debat over gokgedrag door steekpenningen te laten beïnvloeden. Voor zover hij dat heeft beoogd te zeggen, heeft Jones zijn bewering niet feitelijk onderbouwd.
13. Jones voert nog aan dat hij niet kon weten dat zijn uitlatingen tijdens de schorsing van de vergadering Gajadien (en anderen) zouden bereiken. Aangezien anderen daarbij aanwezig waren en daarvan met hun telefoon opnamen hebben gemaakt, moet hem echter duidelijk zijn geweest dat zijn uitingen viraal zouden (kunnen) gaan.
14. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de uitlatingen die Jones op 7 oktober 2024 heeft gedaan, jegens Gajadien onrechtmatig zijn en dat een civiel vonnis waarbij dat wordt vastgesteld, een noodzakelijke en proportionele beperking van zijn recht op vrijheid van meningsuiting is.
15. Met zijn door Gajadien geselecteerde uitlatingen voor het radiostation ABC op 8 oktober 2024 heeft Jones het handelen van Gajadien als politicus aan de kaak willen stellen, en in het bijzonder zijn observatie dat Gajadien niet altijd de waarheid spreekt en soms opportunistische standpunten inneemt. Deze uitingen vallen bij uitstek onder de paraplu van de hiervoor onder 9 genoemde criteria. Gajadien moet ze als publiek persoon en prominent politicus kunnen verdragen, ook al zijn ze mogelijk in scherpe bewoordingen gesteld. Anders dan op 7 oktober 2024 beschuldigt Jones Gajadien hier niet van het aannemen van steekpenningen, maar uitsluitend van politiek opportunisme. Een civiel vonnis dat deze uitingen zou veroordelen, is dan ook niet noodzakelijk en niet proportioneel. Dat brengt mee dat de vierde grief faalt.
16. Gajadien vordert, net als in eerste aanleg, dat Jones een rectificatie in een aantal dag- en avondbladen dient te plaatsen. Deze vordering kan alsnog worden toegewezen, voor zover ze de uitlatingen van 7 oktober 2024 betreffen. Het Hof zal de formulering van de rectificatie hierna in het dictum opnemen. Tevens zal het Hof daarbij een dwangsom opleggen, zij het dat deze zal worden gematigd tot SRD 1.000,= per dag voor elke dag dat Jones nalaat na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling te voldoen. Aangezien Jones in het ongelijk zal worden gesteld zal het Hof hem veroordelen in de proceskosten.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof
5.1 vernietigt het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 21 november 2024 (CIVAR No. 202404137) en, opnieuw rechtdoende,
5.2 veroordeelt Jones om binnen 2 (twee) werkdagen na de betekening van het vonnis te doen plaatsen in de dagbladen De Ware Tijd, Dagblad Suriname en Times of Suriname en in het avondblad De West een schriftelijk bericht, in lettergrootte 12 van de lettertype Times New Roman luidend als volgt:
“Middels deze publicatie geef ik JONES, Ebu Rohno, parlementariër, aan dat ik op 7 oktober 2024 gedurende een schorsing van een DNA vergadering, welke vergadering in haar geheel was geschorst, ten aanzien van GAJADIEN, Asiskumar parlementariër, de volgende uitspraak heb gedaan:
- Joe nanga Gajadien, we tek monie;
- A mang e tek moni foe Suribet;
- A her coalitie de oneens nanga ing, maar omdat ye kies wang telefoontje dan gaat een ieder lekker mee, mek omeng Suribet de ini a kondre now, terwijl we allemaal erover eens waren dat we het zouden aanpakken.
Deze uitspraak is een beschuldiging dat GAJADIEN, Asiskumar, gelden ontvangt om zijn stemgedrag inzake de aanpak van Suribet te laten beïnvloeden. Deze beschuldiging berust niet op waarheid en is dus onterecht. Deze onterechte uitspraak is onnodig lasterlijk, beledigend, en schadelijk voor de reputatie van Gajadien, Asiskumar.”
5.3 veroordeelt JONES, Ebu Rohno tot betaling van een dwangsom van SRD.1.000,= (een duizend Surinaamse dollar) per dag, het maximum van SRD.100.000,= (honderd duizend Surinaamse dollar) niet te boven gaand voor elke dag dat hij nalaat te voldoen aan de veroordeling genoemd onder 5.2;
5.4 verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad.
5.5 veroordeelt JONES, Ebu Rohno in de proceskosten aan de zijde van GAJADIEN, Asiskumar gevallen tot aan deze uitspraak begroot op SRD 60,–.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh en A. C. Johanns, leden, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 7 maart 2025, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, dhr. R.S. Dewkalie, LL.B.
w.g. R.S. Dewkalie w.g. S.S.S. Wijnhard
Partijen appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. F.X. Khelawan-Blokland namens advocaat drs. S. Boedhoe, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat K.J. Kraag-Brandon namens advocaat I.D. Kanhai, BSc., gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.