- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-032816
- Uitspraakdatum 14 augustus 2003
- Publicatiedatum 22 mei 2020
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Door een omissie op het bureau van de rechter-commissaris is het verzoek tot een bevel van bewaring na het verstrijken van de wettelijke termijn behandeld en verleend.
Eiser vordert bij het Hof opheffing van een bevel tot gevangenhouding, maar wordt daarin niet ontvankelijk verklaard, aangezien een dergelijk bevel nimmer is verleend.
Vervolgens vordert eiser in kort geding zijn lijfelijke invrijheid¬stelling.
De Kantonrechter verklaart zich, na onder andere overwogen te hebben dat een bevel tot bewaring niet zonder meer nietig of ongeldig is omdat het te laat is gegeven, niet bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien art.61 lid 4 WvSv een met voldoende waarborgen omklede procedure bevat om tegen een bevel tot bewaring op te komen. (Artikel 61 WvSv).
SJB
Uitspraak
A.R.NO 032816
KANTONRECHTER 1e KANTON
[eiser].
ca
De Staat Suriname
[eiser], thans ingesloten in de penitentiaire inrichting Duisburglaan,
voor wie als gemachtigde optreedt, I.D.Kanhai, advokaat,
eiser in kort geding,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon meer precies het MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE,
ten rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie kantoor- houdende aan de Gravenstraat No. 1 te Paramaribo,
voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. N. Maikoe,
gedaagde in kort geding,
De Kantonrechter spreekt in deze zaak, In Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit: Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken; Gehoord de partijen;
OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Bij het op 30 juni 2003 ter griffie van dit kantongerecht ingediend inleidend rekest heeft eiser, onder overlegging van bijbehorende produkties, gesteld en gevorderd dat bij vonnis in Kort Geding uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren zal worden veroordeeld alsvolgt:
a. zal worden opgeschort de werking van de beschikking inzake bewaring zoals uitgereikt tegen de eiser en gedateerd 30 juni 2003 totdat bij een kracht van gewijsde gegaan vonnis zal zijn beslist over de rechtmatigheid van die beschikking;
b. gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 uur na uitspraak over te gaan tot de lijfelijke invrijheidstelling aan de eiser hierboven genoemd;
c. de gedaagde zal worden veroordeeld tot het voldoen van een dwangsom van Sf. 10.000.000,– (tien miljoen) aan de eiser voor elk uur dat zij in strijd met hierboven onder a gevorderde mocht handelen;
d. de gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het geding;
Te dienende dage zijn partijen vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden ter terechtzitting verschenen, op welke terechtzitting de gemachtigde van eiser voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;
De gemachtigde van gedaagde heeft een schriftelijke conclusie van antwoord genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
De gemachtigde van eiser heeft een schriftelijke conclusie van repliek genomen, onder overlegging van een productie, waarvan de inhoud alsmede die van de overgelegde productie hier als ingelast dient te worden beschouwd;
De gemachtigde van gedaagde heeft een schriftelijke conclusie van dupliek genomen, onder overlegging van een productie, terwijl de gemachtigde van eiser af ziet om zich uit te laten over door gedaagde overgelegde productie;
De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Het spoedeisend belang van eiser bij de ingestelde vordering blijkt uit de stellingen van het inleidend rekest. Tussen partijen kan van het navolgende – als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans als niet danwel onvoldoende gemotiveerd betwist en mede blijkende uit ten processe overgelegde produkties en in zoverre hier van belang – als rechtens vaststaand worden uitgegaan:
- bij beschikking van de Hulpofficier van Justitie [naam] d.d. 15 mei 2003 is de eiser verdacht van ernstige strafbare feiten, ingaande die dag in verzekering gesteld;
- die inverzekeringstelling is tijdig door de Auditeur-Militair (Vervolgingsambtenaar) verlengd voor 30 dagen, eindigende op 26 juni 2003;
- de Vervolgingsambtenaar heeft tijdig, te weten een vordering gedagtekend 3 juni 2003. de rechtercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de krijgsraad, verzocht een bevel van bewaring tegen de eiser te verlenen ingaande 27 juni 2003:
- door een omissie op het bureau van de rechter-commissaris is de eiser als verdachte in verband met de vordering tot bewaring niet voor 27 juni 2003 voor die functionaris geleid, doch pas op 30 juni 2003, en de rechter-commissaris heeft bij beschikking van laatstgenoemde datum de bewaring van, de eiser bevolen met ingang van 27 juni 2003, dus met terugwerkende kracht, met de overweging dat mede gelet op de zwaarte van de feiten, waarvan de verdachte verdacht wordt en de ernst van de tegen hem gerezen verdenking, zoals blijkt uit het reeds tegen de verdachte aangevangen gerechtelijk vooronderzoek, er alsnog aanleiding bestaat het bevel tot bewaring ingaande 27 juni 2003 uit te vaardigen;
- de bewaring zal inmiddels verlengd zijn;
- eiser heeft bij verzoekschrift ingevolge artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering het Hof van Justitie geadieerd om het bevel van de rechter-commissaris dd. 30 juni 2003 tot bewaring van de eiser op te heffen, en het Hof heeft bij beschikking van 18 juli 2003 de eiser niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op grond dat hij het Hof verzocht had een bevel van gevangenhouding en niet een bevel van bewaring van de rechtercommissaris op te heffen, en nu deze geen bevel van gevangenhouding gegeven had (doch een bevel van bewaring) werd beslist als voormeld;
Uit de vaststaande feiten blijkt dat inderdaad de rechter-commissaris 4 dagen na het verstrijken van het bevel van inverzekeringstelling een bevel van bewaring gegeven heeft, te weten op 30 juni 2003 met ingang van 27 juni 2003, doch de rechtsvraag is of dat bevel geen rechtsgevolg heeft omdat het te laat gegeven is;
Wij vinden het jammer dat het Hof op formele grond de eiser als boven aangegeven niet ontvankelijk verklaard heeft in zijn verzoek, te weten eiser had daarin gesteld dat de rechter-commissaris een bevel van gevangenhouding had gegeven, instede van een bevel tot bewaring en heeft het Hof een kans voorbij laten gaan om een uitspraak te doen over een te late verlening van een bevel van bewaring, omdat dit nogal eens voorkomt, en in eerste aanleg door de rechter in kort geding daarover verschillend beslist wordt. De eiser beging een omissie, doch de zaak was duidelijk: het betreft een bevel van bewaring,- en dus geen bevel van gevangenhouding- en Ons dunkt dat het Hof zich van de zaak te gemakkelijk heeft ontdaan;
Nu de eiser het Hof geadieerd heeft, en het Hof heeft de eiser niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, doet zich de vraag voor of de eiser de rechter in kort geding mag adieren om zijn lijfelijke invrijheidstelling te vorderen;
De eiser zou op grond van artikel 61 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering na 30 dagen het Hof opnieuw kunnen adiëren, doch dan tegen het bevel tot verlenging van de bewaring, aangevende dat het eerste bevel te laat was gegeven en dan zien wat de uitkomst daarvan is;
Naar Ons voorlopig oordeel is niet een bevel tot bewaring nietig of ongeldig op de enkele grond dat het te laat gegeven is, omdat andere factoren daarbij een rol spelen: zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan de eiser als verdachte mocht vertrouwen, dat na het verstrijken van de termijn van de inverzekeringstelling van verdere vrijheidsbeneming zou worden afgezien of omstandigheden welke leiden tot de conclusie dat ten deze jegens de eiser gehandeld op een wijze welke met een redelijke wetstoepassing in strijd is;
Noch van het een noch van het andere is hier sprake ( zie de motivering van de rechter-commissaris sub 4 boven ): de eiser wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, een gerechtelijk vooronderzoek is gaande en hij baseerde zijn verzoek slechts op de formele grond van het laat gegeven zijn van die beschikking en niet op andere gronden als boven overwogen;
Wij hebben het een en ander breedvoerig overwogen om te voorkomen dat er nodeloos voor meerdere gerechtelijke instanties tegelijk geprocedeerd wordt. Nu er in casu op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering een met voldoende Waarborgen beklede procedure bestaat om tegen een bevel van bewaring op te komen, zijn Wij als kort geding rechter niet bevoegd van deze vordering kennis te nemen. Aldus zullen Wij dan ook beslissen, met veroordeling van de eiser, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten.
RECHTDOENDE IN KORTGEDING:
Verklaren Ons onbevoegd van deze vordering kennis te nemen.
Veroordelen eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf. Nihil.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op DONDERDAG 14 AUGUSTUS 2003, door de Kantonrechter in het Eerste kanton, Mr.S.GANGARAM PANDAY, in tegenwoordigheid van de Fungerend- Griffier, Mr. S. TIKA.