- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-120502
- Uitspraakdatum 20 februari 2012
- Publicatiedatum 11 juli 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
– Eisers vorderen veroordeling van de Staat (gedaagde) tot het verlenen van hulp door middel van de sterke arm, ter uitvoering van het vonnis van 27 december 2011 bekend onder A.R. no 115245 (SRU-K3-2011-1).
– De verplichting van de Staat om hulp door middel van de sterke arm te verlenen ter uitvoering van rechterlijke vonnissen, kan worden afgeleid uit artikel 305 BRv. en artikel 131 Gw.
– Indien de hulp van de sterke arm wordt ingeroepen heeft de Staat in beginsel de rechtsplicht om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.
– In een extreem geëscaleerde situatie is het denkbaaar dat de tenuitvoerlegging voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld, vooral als kan worden verwacht dat de gemoederen na verloop van tijd tot rust zullen komen en de tenuitvoerlegging later met minder gevaar kan worden uitgevoerd.
– Aan de Staat komt met betrekking tot de ernst van de dreiging van de ordeverstoring binnen de dorpsgemeenschap, beleids – en beoordelingsruimte toe. In het onderhavig geval heeft gedaagde (de Staat) aangevoerd dat er in casu sprake is van een zeer bijzondere situatie welke ertoe noopt dat er bijzondere belangenafweging wordt gemaakt
– Bij de beoordeling van de ernst van het dreigingrisico en in verband daarmee de weigering van gedaagde om de hulp van de sterke arm te bieden bij de ten uitvoerlegging van het vonnis, zal moeten worden onderzocht of de Staat in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat de dreiging aan de ene kant en de weigering aan de andere kant, van dien aard zijn dat de weigering om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis noodzakelijk en verantwoord is.
– De Kantonrechter is van oordeel dat de weigering van gedaagde om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis niet onrechtmatig is jegens eisers, nu de Staat feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat hij – de Staat – in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat de weigering om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, noodzakelijk en verantwoord is.
SJB 2012/1
Uitspraak
A.R. No. 120502
20 februari 2012
De kantonrechter in het eerste kanton
Vonnis in kort geding in de zaak van
- [eiseres sub 1], weduwe van [persoon],
- [eiseres sub 2],
- [eiseres sub 3],
- [eiser sub 4],
- [eiseres sub 5],
- [eiser sub 6],
- [eiser sub 7],
- [eiseres sub 8],
- [eiseres sub 9],
- [eiseres sub 10],
- [eiser sub 11],
- [eiseres sub 12],
- [eiser sub 13],
- [eiseres sub 14],
- [eiser sub 15],
Allen domicilie gekozen hebbende te Paramaribo,eisers in kort geding, gemachtigde: mr. T.S. Sewdien, advocaat,
tegen
De Staat Suriname, met name de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie en het Ministerie en van Regionale Ontwikkeling, de Districts-Commissaris van het district Sipaliwini, Bestuursressort Boven Suriname, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
Kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. A.W. van der San, advocaat,
gedaagde in kort geding.
1.Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen
– het verzoekschrift dat op 3 februari 2012 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– het proces-verbaal van het op 8 februari 2012 gehouden pleidooi;
– de mondelinge conclusie van repliek en dupliek;
– het proces-verbaal van de op 15 februari 2012 gehouden descente en comparitie van partijen;
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 [persoon] (hierna [persoon]) is overleden op 6 november 2011. Hij en zijn familie behoren tot de [stam] van de Saramaccaners.
2.2 Eiseres sub 1 is de weduwe van [persoon]. De overige eisers zijn nabestaanden en tevens erfgenamen van [persoon].
2.3 [persoon] is respectievelijk broer van [naam 1], neef van [naam 2] en oom van [naam 3] (hierna de overige familie van [persoon]).
2.4 Eisers enerzijds en de overige familie van [persoon] anderszijds zijn in een dispuut geraakt met betrekking tot de plaats waar [persoon] zal worden begraven vanwege zijn geloofsovertuiging.
2.5 [persoon] beleed voor zijn overlijden het Volle Evangelie. Hij woonde vanaf 1984 met zijn gezin (ongeveer 14 personen) te [plaats]. Dit is een plaats gelegen aan de bovenloop van de Surinamerivier.
2.6 Voor zijn overlijden heeft [persoon] aan zijn vrouw en kinderen kenbaar gemaakt dat hij begraven wil worden volgens de gebruiken van de Volle Evangelie Gemeente op zijn woonplaats te [plaats].
2.7 Te [plaats] is er geen begraafplaats. Wel zijn er ongeveer 75-100 jaar geleden twee (aan land gespoelde) lijken begraven.
Eisers wensen [persoon] overeenkomstig zijn wens te begraven te [plaats] volgens de gebruiken van de Volle Evangelie Gemeente.
2.8 De overige familie van [persoon] zijn tegen dit besluit van de eisers. Volgens hen dient [persoon] te worden begraven op de begraafplaats te [dorp]. Dit is ook een dorp aan de bovenloop van de Surinamerivier.
2.9 Vanwege dit dispuut hebben de eisers een vordering aanhangig gemaakt bij de kantonrechter in het derde kanton tegen de overige familie [persoon]. Deze vordering is bekend onder AR no. 115245.
De vordering strekte onder meer tot het verbieden van de overige familie [persoon] om op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op het besluit van eisers tot uitvoering daarvan om het stoffelijk overschot van [persoon] te begraven te [plaats] conform diens geloof, onder verbeurte van een dwangsom.
2.10 Bij vonnis van de kantonrechter in het derde kanton, dd. 27 december 2011 bekend onder AR no. 115245 heeft de kantonrechter als volgt beslist:
“5.1 Verbiedt gedaagden om op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op het besluit van eisers en de uitvoering daarvan, om het stoffelijk overschot van hun echtgenoot en vader [persoon] te begraven te [plaats] aan de bovenloop van de Surinamerivier in [district] conform diens geloof in Jezus Christus en de geloofsgemeenschap van de Volle Evangelie Gemeente;
5.2 Machtigt eisers, indien gedaagden zich niet houden aan het verbod genoemd onder 5.1 hierboven, de hulp van de Sterke Arm in te roepen teneinde hen bij te staan bij de uitvoering van het vonnis….”(hierna het vonnis).
2.11 Het vonnis is tevens uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.12 Eisers wensen thans het vonnis ten uitvoer te leggen. Ze willen dus overgaan tot het begraven van de overledene [persoon] te [plaats]. Zij hebben daartoe de hulp van de Sterke Arm ingeroepen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van gedaagde tot het verlenen van hulp van de sterke arm als bepaald in het vonnis, met dien verstande dat deze bijstand voldoende berekenend moet zijn om de ernstige verstoring van de openbare orde, rust en orde te handhaven, onder verbeurte van een dwangsom.
3.2 Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij over willen gaan tot het begraven van hun overleden [persoon], maar dat zij gehinderd worden door de personen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] en hun familie, ondanks veroordeling zoals vastgelegd in het vonnis.
Als gevolg hiervan hebben zij herhaaldelijk het verzoek gedaan aan de Districts-Commissaris van [district], de politie en de Procureur-Generaal als werkarmen van gedaagde, om de nodige bijstand te verlenen, zoals bepaald in het vonnis. Voornoemde instanties weigeren echter de benodigde bijstand te verlenen. Door de weigering van de werkarmen van gedaagde lijden zij schade.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt zover nodig terug op het verweer in de beoordeling.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen en het gevorderde.
4.2 Het gaat in dit geding om de vraag of gedaagde jegens eisers onrechtmatig handelt, nu hij weigert om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter in het derde kanton, dd. 27 december 2011 bekend onder AR no. 115245.
4.3 Bij de beantwoording van deze vraag moet van het volgende worden uitgegaan.
4.3.1 Op een gehouden descente te [plaats], is gebleken dat er aldaar geen begraafplaats is aangelegd. Daar hebben enkele eisers onder meer verklaard dat de reden om [persoon] aldaar te begraven primair is voor de opening van de begraafplaats te [plaats]. Op de tweede plaats is dit voor de Volle Evangelie Christenen, zodat zij voor haar gelovigen in een dorp van de [stam] een plaats vinden voor hun begrafenis. Ook hebben eisers gesteld dat [persoon] toestemming had van de Granman voor het vestigen van de begraafplaats te [plaats]. Met name was aan hem de toestemming gegeven dat hij, bij zijn overlijden mocht worden begraven te [plaats], volgens de gebruiken van het Volle Evangelie. Ter staving van deze toestemming hebben eisers een DVD overgelegd. Volgens eisers is er toestemming gegeven door het traditioneel gezag en wel conform de geldende tradities binnen de gemeenschap. Eisers zijn van mening dat gegeven deze toestemming zij alle recht hebben om [persoon] te [plaats] te begraven.
4.3.2 Tijdens genoemde descente, zijn te [dorp], bij een gehouden ‘krutu’, verschillende (hoofd)kapiteins en basjas van enkele dorpen van de [stam] gehoord. Ook is de Districts-Commissaris van [district], te weten dhr. [naam 4], gehoord. Uit het verhoor van de verschillende (hoofd)kapiteins en basjas komt naar voren dat de gemeenschap absoluut tegen het besluit van eisers is, om [persoon] te [plaats] te begraven en wel uit hoofde van traditionele overwegingen. Deze overwegingen hebben onder meer te maken met de omstandigheid dat de gemeenschap te [dorp] van mening is dat [plaats] geen begraafplaats heeft; dat er ook geen begraafplaats aldaar kan worden aangelegd omdat [plaats] geen dorp is doch slechts een “kostgrond” waar [persoon] met zijn gezin leefde. Om een begraafplaats aan te leggen dient er eerst sprake te zijn van een dorp. Volgens hen is er sprake van een dorp als er een kapitein en/of basja aan het hoofd is, aldus de (hoofd)kapiteins en basjas.
4.4 Zoals reeds eerder is overwogen wensen eisers thans over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter in het derde kanton, dd. 27 december 2011 bekend onder AR no. 115245, waarbij aan eisers toestemming is gegeven om [persoon] te begraven te [plaats]. De onderhavige vordering strekt ertoe de Staat (gedaagde) te veroordelen tot het bieden van hulp door middel van de sterke arm bij de tenuitvoerlegging van het vonnis voornoemd.
4.4.1 De voorzieningenrechter overweegt primair dat de tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen een taak is van de Staat, waarmee in het bijzonder de deurwaarder is belast. De deurwaarder kan zich daarbij doen bijstaan door de “sterke arm”, waaronder wordt verstaan de politie. De verplichting van de Staat om deze hulp te bieden, kan worden afgeleid uit artikel 305 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordeing (WBRv) en artikel 131 van de Grondwet, waarin respectievelijk is bepaald dat de grossen van gewezen vonnissen aan het hoofd de woorden “In naam van de President” moeten voeren en dat er in Suriname recht wordt gesproken in naam van de Republiek. Dit voorgaande impliceert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bevel tot tenuitvoerlegging. Ook wordt in rechterlijke vonnissen in het algemeen een machtiging vermeld om het vonnis zo nodig met de sterke arm ten uitvoer te leggen.
4.4.2 Indien de hulp van de sterke arm wordt ingeroepen heeft de Staat in beginsel de rechtsplicht om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak. Ten aanzien van het al dan niet inzetten van politie bestaat geen beleidsvrijheid. Wel bestaat beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze en het tijdstip waarop die medewerking wordt verleend, in het bijzonder ter vermijding van onnodig gevaar voor personen of goederen.In een extreem geëscaleerde situatie is het denkbaaar dat de tenuitvoerlegging voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld, vooral als kan worden verwacht dat de gemoederen na verloop van tijd tot rust zullen komen en de tenuitvoerlegging later met minder gevaar kan worden uitgevoerd.
4.5 In het onderhavig geval heeft gedaagde (de Staat) aangevoerd dat er in casu sprake is van een zeer bijzondere situatie welke ertoe noopt dat er bijzondere belangenafweging wordt gemaakt. Volgens gedaagde zijn de mogelijkheden van het moment niet van dien aard dat de machtsmiddelen niet kunnen worden ingezet teneinde de begrafenis te doen geschieden, doch dient te worden voorkomen dat er een orde verstorende situatie wordt gecreëerd in het betreffend gebied.
4.5.1 Aan de Staat komt met betrekking tot de ernst van de dreiging van de ordeverstoring binnen de gemeenschap van [dorp], beleids- en beoordelingsruimte toe.Bij de beoordeling door de voorzieningenrechter van de ernst van het dreigingrisico en in verband daarmee de weigering van gedaagde om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, zal moeten worden onderzocht of de Staat in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de dreiging aan de ene kant en de weigering aan de andere kant, van dien aard zijn, dat de weigering tot het bieden van hulp van de sterke arm met het oog op de tenuitvoerlegging van het vonnis verantwoord is.In dat verband zal de Staat feiten en omstandigheden dienen te stellen – en zo nodig aannemelijk dienen te maken – waaruit kan volgen dat hij in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de weigering om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis noodzakelijk en verantwoord is.
4.5.2 Dienaangaande heeft de Districts-Commissaris van [district], te weten dhr. [naam 4], in het kort samengevat, verklaard dat gezien de traditionele principes, er geen draagvlak is binnen de gemeenschap te [dorp], om [persoon] te begraven te [plaats]. Voorts is door de gemeenschap aan hem te kennen gegeven dat er een oorlog kan worden verwacht en dat het een 2e “Moiwana” zou worden. Verder is er gedreigd dat alles te [plaats] zal worden plat gebrand en dat het lijk zou worden opgegraven en te [dorp] zal worden begraven. Volgens de Districts-Commissaris acht hij de gemeenschap in staat om die bedreigingen uit te voeren.Met de verklaring van de Districts-Commissaris is het aannemelijk geworden dat er een orde verstorende situatie kan optreden te [dorp], indien gedaagde de hulp van de sterke arm biedt bij de begrafenis van [persoon], en dus bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.Deze aannemelijkheid wordt versterkt door de verklaringen van de verschillende (hoofd)kapiteins en basjas, nu uit die verklaringen kan worden geconcludeerd dat er geen draagvlak is binnen de gemeenschap van [dorp] om [persoon] te begraven te [plaats].
4.6 Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de weigering van gedaagde om de hulp van de sterke arm te bieden bij de tenuitvoerlegging van het vonnis niet onrechtmatig is jegens eisers, hoezeer eisers ook van mening zijn dat zij toestemming hebben gehad conform de gebruiken van het traditioneel gezag. Bovendien zijn alleen eisers enerzijds en de overige familie [persoon] anderzijds partij bij het vonnis waarbij aan eisers de toestemming is gegeven om [persoon] te begraven te [plaats]. Dit betekent dat het vonnis slechts geldt tussen deze partijen en dus slechts kan worden uitgevoerd tegen deze bij naam genoemde personen. Bieden van hulp door de Staat met de sterke arm in dit specifiek geval, zou betekenen dat het vonnis tegen de gehele gemeenschap zou worden uitgevoerd, aangezien vrijwel de gehele gemeenschap te [dorp] tegen de begrafenis is. Op grond van het voorgaande dienen de door eisers gevraagde voorzieningen te worden geweigerd.
4.7 Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.
5. De beslissing
5.1 Weigert de gevraagd voorzieningen.
5.2 Veroordeelt eisers in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het eerste kanton van maandag 20 februari 2012 te Paramaribo door de kantonrechter in kortgeding, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. L.J. van Bossé w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran