SRU-K1-2015-1

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-153507
  • Uitspraakdatum 05 oktober 2015
  • Publicatiedatum 12 mei 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De vraag die partijen verdeeld houdt is of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd door opzegging zijdens de werknemer in casu eiser.
    Eiser stelt dat hij de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd; gedaagde is van mening dat door het niet willen instemmen met het arbeidsreglement zijdens eiser, deze geacht moet worden de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd.
    De kantonrechter overweegt dat inmiddels in de rechtspraak is vastgesteld dat van een opzegging zijdens de werknemer pas kan worden uitgegaan indien de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die op de opzegging is gericht, heeft afgelegd.
    Eiser stelt dat hij op advies van de vakbond vooralsnog geweigerd heeft het reglement te accorderen, maar niet de intentie had de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
    Ondanks dat artikel 1613k BW zegt dat een weigering moet worden opgevat als een opzegging- dat gelet op de ontwikkeling in de jurisprudentie- toch moet worden nagegaan of er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring welke gericht is op de opzegging.
    De kantonrechter is van mening dat het laatste in casu niet het geval is en de arbeidsovereenkomst ondanks de weigering om het arbeidsreglement te accorderen, toch nog in stand is gebleven.
    (Artt. 1613k, 1614q BW).

    SJB

Uitspraak

Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 153507
5 oktober 2015

Vonnis in de zaak van

[eiser], wonende te [district],
gemachtigde: mr. A. Adelaar, advocaat,
eiser in kort geding,

tegen

GREENHEART (SURINAME) NV, gevestigd en kantoorhoudende in Paramaribo,
gemachtigde: mr. R. Boldewijn, advocaat,
gedaagde in kort geding.

1. Het proces verloop:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 6 augustus 2015 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van antwoord, met productie;
– de conclusie van repliek, met productie;
– de conclusie van dupliek;
– de rolbeschikking d.d. 14 augustus 2015 aangetekend op de kaft van het procesdossier;
– het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 15 september 2015;
– de conclusie tot uitlating na comparitie van partijen zijdens eiser, met producties;
– de conclusie tot uitlating na comparitie en uitlating producties, zijdens gedaagde.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Eiser is reeds 12 jaar in dienst van gedaagde, laatstelijk in de functie van “warehouse foreman”.

2.2 Binnen de organisatie van gedaagde is door gedaagde een eerste arbeidsreglement van toepassing verklaard. Dit reglement is in maart 2014 gedeponeerd bij de griffie der kantongerechten.

2.3 Omstreeks 22 mei 2015 heeft en collega van eiser in opdracht van de Afdeling Human Resources Management van gedaagde aan eiser een boekje met als titel “arbeidsreglement”overhandigd. Ook werd aan eiser ter ondertekening aangeboden een document waarin een tekst was opgenomen die erop neerkomt dat eiser het arbeidsreglement in ontvangst heeft genomen en geen bezwaar heeft tegen de inhoud van het reglement en zich hieraan zal verbinden.

2.4 Eiser heeft geweigerd om het document te ondertekenen.

2.5 Bij schrijven van 24 juni 2015 heeft gedaagde aan eiser medegedeeld dat hij tot 8 juli 2015 de gelegenheid heeft om in te stemmen met het reglement. In dat schrijven staat tevens vermeld dat hij, indien hij zich niet kan verenigen, dat betekent dat hij vanaf 9 juli 2015 niet meer werkzaam is bij gedaagde en dat zij verwachten dat hij op 10 juli 2015 op de HR afdeling komt voor de financiële afhandeling. Voorts wordt hem verzocht om de bedrijfseigendommen te overhandigen aan de HR afdeling.

2.6 Bij schrijven van 10 juli 2015 heeft eiser aan gedaagde medegedeeld dat hij bereid is de bedongen arbeid te verrichten en dat hij wacht op een oproep daartoe. Voorts dat hij aanspraak maakt op zijn loon omdat gedaagde hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn werkzaamheden te verrichten terwijl hij daartoe wel bereid was en is.

2.7 Bij schrijven van dezelfde datum heeft gedaagde aan eiser medegedeeld dat zijn aanbod tot hervatting van de werkzaamheden niet te kunnen plaatsen nu de opzegging van de dienstbetrekking door hem zelf is geschied.

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering
Eiser vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
– Gedaagde veroordeelt om binnen 1 x 24 uur na uitspraak eiser in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten en volgens dienstrooster te verrichten en te continueren totdat het dienstverband op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
– Gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiser van het achterstallig loon ingaande 1 juli 2015, alsmede de verschuldigde verhoging wegens de vertraging in de betaling, vermeerderd met de wettelijke rente;
– Gedaagde veroordeelt om maandelijks tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen zijn salaris en emolumenten totdat de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
– Gedaagde veroordeelt om aan eiser toegang te verlenen tot de secundaire voorzieningen binnen het bedrijf zoals vrije geneeskundige behandeling;
– Gedaagde veroordeelt tot betaling van een dwangsom voor iedere keer dat zij in gebreke blijft aan de veroordeling hierboven te voldoen en voorts
– Gedaagde veroordeelt om aan eiser te betalen de advocaatkosten en deurwaarderskosten, ad SRD. 3.780,= en SRD 222,= en voorts
– Gedaagde veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2 De grondslag
Eiser heeft als grondslag voor zijn vordering aangevoerd dat het dienstverband nog in stand is. Het enkele feit dat eiser niet voor accoord heeft getekend heeft niet als gevolg dat het dienstverband is beëindigd. Het zich niet accoord willen verklaren met het reglement kan niet als opzegging van de arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. Voorts zal voor een opzegging zijdens gedaagde een ontslagvergunning moeten worden aangevraagd. Het ontslag waar gedaagde zich op beroept is nietig en van geen enkele waarde. Door die onrechtmatige houding van gedaagde heeft eiser een advocaat in de hand moeten nemen, hetgeen ook op gedaagde verhaald zal worden evenals de deurwaarderskosten.

4. Het verweer
Gedaagde heeft als verweer onder andere het volgende naar voren gebracht: 1. de werknemers, waaronder eiser, hadden tot uiterlijk 15 juni 2015 de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag of zij zich met het reglement konden verenigen; 2. eiser is nimmer gedwongen om terstond te tekenen doch het getekende document diende wel binnen de vastgestelde termijn ingediend te worden bij de HR afdeling; 3. de werknemers en eiser hebben tijdens verschillende sessies uitleg gekregen over het aangepaste reglement; 4. eiser heeft nimmer, alhoewel hij daartoe de gelegenheid had, kanttekeningen geplaatst bij het reglement; 5. eiser heeft geweigerd om het reglement te accorderen; 6. het al dan niet in onderhandeling zijn over de CAO betekent niet dat eiser niet hoefde te tekenen; 7. in het reglement zijn geen bepalingen opgenomen die in strijd zijn met de wet; 8. gedaagde heeft aan eiser vaker voorgehouden wat de gevolgen zijn van het niet accorderen van het reglement waarbij verwezen werd naar artikel 1613k BW; 9. door te weigeren het reglement te accorderen heeft eiser de arbeidsovereenkomst opgezegd; 10. gedaagde hoefde door de regeling in artikel 1613k BW geen ontslagvergunning aan te vragen, immers heeft eiser zelf de dienstbetrekking opgezegd; 11. gedaagde heeft niet onrechtmatig gehandeld.

5. De Beoordeling
5.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen.
5.2 De vraag die partijen verdeeld houdt is die of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd door opzegging zijdens de werknemer, in casu eiser. Hierbij stelt eiser dat hij de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en dat zijn weigering om voor accoord te tekenen niet alszodanig kan worden opgevat. Gedaagde stelt het tegenovergestelde en voert aan dat aan eiser is voorgehouden dat het niet willen instemmen met het reglement betekent dat hij de arbeidsovereenkomst opzegt, en dat daarom het niet willen instemmen kan worden aangemerkt als een opzegging zijdens eiser.

5.3 Eiser heeft onder andere naar voren gebracht dat hij niet voor accoord heeft getekend omdat de vakbond aan hem had meegedeeld dat hij niet hoefde te tekenen omdat zij, de vakbond dus, nog in onderhandeling waren met de werkgever over bepaalde punten die in het reglement waren opgenomen. Eiser stelt voorts dat in de rechtspraak is vastgesteld dat pas van een opzegging zijdens een werknemer kan worden uitgegaan indien deze opzegging door de werknemer is geschied middels een duidelijke ondubbelzinnige verklaring van de werknemer, die op een opzegging van de dienstbetrekking is gericht.

5.4 De kantonrechter heeft naar aanleiding van de hiervoor genoemde stellingen en weren van partijen een comparitie van partijen gelast.

5.5 Tijdens de comparitie van partijen zijn – voor zover van belang – de volgende zaken verklaard door eiser: “Toen ik mij na mijn verlof weer aan het werk aanmeldde te [plaats], kreeg ik van de voorman [naam 1] een pen, een papiertje en een arbeidsreglement met de mededeling dat het ondertekend moest worden. Ik heb aangegeven dat ik het reglement niet zondermeer zou ondertekenen, ik wou het eerst doornemen. Van de voorman kreeg ik te horen dat er problemen zouden ontstaan indien ik niet zou ondertekenen. Hij gaf aan dat het ondertekend reglement opgestuurd moest worden naar het hoofdkantoor van gedaagde….ik heb daarna gesproken met de heer [naam 2] van de vakbond. Hij gaf aan dat ik het reglement voor hem moest brengen. Na bestudering heeft de bond aangegeven dat bepaalde artikelen van het reglement niet kloppen. Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat ik niet wou ondertekenen. [naam 2] gaf aan dat het reglement tegen de arbeidswet was en dat ik het niet moest ondertekenen…. daarna zijn ene mw. [naam 3] en de heer [naam 4] geweest om met mij te praten over het reglement….ik begreep dat ik ontslagen zou worden indien ik niet zou ondertekenen. [naam 4] gaf aan dat ik tot juni 2015 de gelegenheid had om het te accorderen anders zou ik met ontslag gestuurd worden. Ik heb na die gesprekken mijn werkzaamheden normaal voortgezet. Er is daarna nog een medewerker van gedaagde geweest om met mij te praten over de ondertekening van het reglement…..ik heb aangegeven waarom ik niet wilde tekenen. Die persoon zou het doorgeven aan [naam 5]. Ik had een gesprek gevraagd met [naam 5] om te zeggen waarom ik het niet akkoord was met het reglement maar ik ben niet tevreden met de wijze waarop zij met mij heeft gesproken. Ik werd buiten het kantoor ontvangen en kreeg niet de ruimte om uit te praten. Ik heb daarna een gesprek gehad met de heer [naam 4]. Ik kreeg van hem een ontslagbrief om te ondertekenen waarbij hij aangaf dat ik met vuur zou spelen indien ik dat niet zou doen. Ik heb de brief ontvangen en doorgenomen maar heb niet voor ontvangst getekend. Ik heb verder niets aan [naam 4] gezegd en ben naar huis gegaan. Die brief heb ik aan de bond gegeven. Zij hebben aangegeven dat gedaagde mij niet kan ontslaan vanwege de weigering om het reglement te ondertekenen. Omdat ik het niet eens was met het ontslag heb ik mij op 9 juli 2015 normaal aangemeld voor de werkzaamheden. Een security guard heeft mij op instructie van [naam 5] gezegd dat ik de bedrijfsbus niet mag betreden. Ik ben daarna door hen op straat gezet …”.

5.6 Gedaagde heeft bij monde van haar HRM medewerker de heer [naam 4] – voor zover van belang – de volgende zaken verklaard: “Voorafgaand aan de aanbieding van het arbeidsreglement ter ondertekening zijn de werknemers geïnformeerd geworden over de procedure. Toen ik merkte dat op de bedrijfslocatie [plaats] nog werknemers waren die nog niet hadden ondertekend, ben ik op eigen initiatief ernaar toe geweest om hen uit te leggen welke gevolgen verbonden waren aan het niet ondertekenen, het was niet de bedoeling om iemand te bedreigen. Eiser wou het gesprek kort houden omdat er meerdere personen de kwestie met hem besproken hadden. Hij gaf verder aan dat hij niet van mening zou veranderen. Wij wilden niet dat eiser met ontslag moest, wij wilden hem ook niet kwijt als werknemer. Wij wilden slechts dat hij accoord zou gaan met het arbeidsreglement. De hele situatie is zelf door de werknemers gecreëerd. Op de vraag van de kantonrechter of wij die kwestie van eiser vóór 8 juli met de bond hebben besproken antwoord ik ontkennend. Op 8 juli 2015 heb ik een brief overhandigd aan eiser. Ik heb hem op kantoor uitgenodigd en hem gevraagd of hij bereid was het reglement te ondertekenen. Ik heb hem ook weer voorgehouden wat de gevolgen zouden zijn van het niet ondertekenen. Eiser gaf aan dat hij niet zou ondertekenen. Hij heeft de brief in ontvangst genomen en is vertrokken. “Mevrouw [naam 6] verklaarde: “Op de vraag van de kantonrechter of wij begrepen hadden dat de vakbond instructies had gegeven aan de leden om niet in te stemmen met het reglement, antwoord ik dat wij dat gevoel wel hadden. Wij wilden de arbeiders niet verliezen en hebben daarom met hen gecommuniceerd. De arbeiders moesten, wetende wat de gevolgen waren, bij zichzelf nagaan wat zij zouden doen met de instructies die zij van de bond hadden gekregen”.

5.7 De kantonrechter overweegt dat, gelijk eiser stelt, inmiddels in de rechtspraak is vastgesteld dat van een opzegging zijdens de werknemer pas kan worden uitgegaan indien de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring die op de opzegging is gericht, heeft afgelegd (vide onder andere NJ 1983 no. 2, en verder onder andere LJN AS8387 en BV2623). De ratio voor de in de rechtspraak heersende leer (vide o.a. de conclusie bij LJN AS8387 punt 8 en 9) is alsvolgt verwoord: “de ratio voor het aanleggen van bedoelde strenge maatstaf is daarin gelegen, zoals expliciet uit genoemde jurisprudentie blijkt, dat een vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemers dermate ernstige gevolgen kan hebben dat door de werkgever niet spoedig mag worden aangenomen dat zijn verklaringen en gedragingen daarop zijn gericht …..”.

5.8 In vorenaangehaalde conclusie is ook gesteld: “of sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, is een vraag die sterk is verweven met de feiten”. (punt 9).

5.9 Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de feiten die in de onderhavige casus relevant zijn voor de beantwoording van de vraag, dat het uit verklaringen van beide partijen is gebleken, dat de eiser het niet eens was met enkele artikelen in het reglement, dat eiser dat kenbaar heeft gemaakt aan gedaagde, dat eiser op advies van de vakbond vooralsnog heeft geweigerd het reglement te accorderen, dat eiser niet de intentie had de arbeidsovereenkomst op te zeggen en geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring heeft afgelegd dat hij de arbeidsovereenkomst wenst op te zeggen. Ondanks het feit dat in het door de werkgever gehanteerd artikel 1613 k van het Burgerlijk Wetboek staat dat een “weigering moet worden opgevat als een opzegging” heeft in de jurisprudentie een zodanige ontwikkeling plaatsgevonden met betrekking tot de opzegging zijdens de werknemers, dat aan die ontwikkeling ook niet voorbij gegaan kan worden en zal de werkgever ook in dit soort gevallen moeten nagaan of er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring welke gericht is op de opzegging. In casu heeft eiser aan de werkgever te kennen gegeven dat hij op advies van de bond vooralsnog niet wil instemmen met het reglement en daarbij ook aan de werkgever te kennen gegeven de arbeidsovereenkomst niet te willen beëindigen waardoor er überhaupt geen sprake is van een verklaring gericht op de opzegging.

5.10 De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst nog in stand is waardoor het gevorderde onder b en c van het petitum zal worden toegewezen. Het gevorderde onder d zal deels worden toegewezen met dien verstande dat de vordering betreffende de vrije geneeskundige voorziening zal worden toegewezen nu alleen die voorziening voldoende duidelijk is omschreven is omschreven in de vordering. De overige voorzieningen waar eiser op doelt in punt d van het petitum zijn niet voldoende duidelijk omschreven waardoor die niet zullen worden toegewezen. Tevens zullen de gevorderde advocaatkosten worden toegewezen, nu het gelijk eiser stelt, aan gedaagde te wijten is dat hij en advocaat in de hand moest nemen. De kantonrechter zal de gevorderde weder tewerkstelling niet toewijzen nu het de kantonrechter vooralsnog niet voldoende duidelijk is in hoeverre de werkplek van eiser nog ter beschikking is. De dwangsom met betrekking tot het loon zal niet worden toegewezen nu aan geldvorderingen geen dwangsom kan worden verbonden.

5.11 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en gedaagde, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

6. De beslissing
6.1 Veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen zijn achterstallig loon, ingaande 1 juli 2015 tot aan de betekening van het vonnis, alsmede de daarover verschuldigde verhoging van 50% wegens vertraging in de betaling als bedoeld in artikel 1614 q BW, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% pr jaar te rekenen vanaf 6 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening zulks naar rato van het laatst genoten maandsalaris en de emolumenten, met inachtneming van eventuele salarisverhogingen;

6.2 Veroordeelt gedaagde om met ingang van de betekening van het vonnis maandelijks tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen zijn salaris en emolumenten, zulks naar rato van het laatstgenoten salaris en eventuele salarisverhogingen en deze uitbetaling op normale en gebruikelijke wijze te continueren totdat de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;

6.3 Veroordeelt gedaagde om eiser toegang te verlenen tot de vrije geneeskundige behandeling welke geldt voor medewerkers van gedaagde, en dit te continueren totdat de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;

6.4 Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom van SRD 500,= (vijfhonderd Surinaamse dollar) per dag, het maximum van SRD 100.000,= (eenhonderduizend Surinaamse dollar) niet te bovengaand, voor elke dag dat gedaagde weigert of nalaat de veroordeling onder 6.3 hierboven na te komen;

6.5 Veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen het bedrag van SRD 3.780,= (drieduizend zevenhonderd en tachtig Surinaamse dollar) zijnde de advocaatkosten en SRD 222,= (tweehonderd twee en twintig Surinaamse dollar) zijnde de gemaakte deurwaarderskosten;

6.6 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

6.7 Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 200,= (tweehonderd Surinaamse dollar).

6.8 Wijst af het meer os anders gevorderde.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van maandag 5 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. G.R. Mangal w.g. A.C. Johanns