SRU-K1-2015-3

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-150068
  • Uitspraakdatum 26 februari 2015
  • Publicatiedatum 07 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Auteurswet. Voorschriften bemiddeling auteursrecht. Intrekkingsbesluit.

    De Kantonrechter heeft – kort gezegd – met onmiddellijke ingang geschorst het besluit van de Minister van Justitie en Politie tot intrekking van de beschikking van de Minister van Justitie en Politie tot het verlenen van toestemming aan Sasur voor het als bedrijf verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht, totdat over de rechtmatigheid van die intrekking door de bodemrechter is beslist.

    Ondanks een eerdere kort gedingprocedure tot aan het Hof van Justitie levert de onderhavige kort gedingprocedure geen misbruik van procesrecht op. In onderhavige kort geding zou voor de eerste maal een inhoudelijk beoordeling van de vordering volgen.

    De gronden voor de intrekking (o.a. tumult in de Surinaamse samenleving) moeten naar het oordeel van de Kantonrechter als onrechtmatig worden aangemerkt. Uit de wetgeving rond de auteursrechtbemiddeling blijkt van voldoende waarborgen voor alle belanghebbenden om er zorg voor te dragen dat eventuele probleemsituaties zouden kunnen worden aangestuurd door de Commissie van Toezicht en de Minister. Om die reden is de Kantonrechter van oordeel dat, nu het is gesteld en niet betwist dat Sasur alle instructies door de Commissie gegeven heeft nageleefd, er geen sprake is van de wettelijke grond voor intrekking van de toestemming.

Uitspraak

A.R. no.150068
26 februari 2015

Kantonrechter in Kort geding

Vonnis in de zaak van

STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, gemachtigde: mr. M. Gangapersad LLM, BSc, directeur van de Stichting,
eiseres in kort geding,
hierna te noemen: ”Sasur”,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo, gemachtigden:
mr. dr. J. V. van Dijk – Silos en mr. D. S. Kraag, advocaten,
gedaagde in kort geding, hierna te noemen: ”de Staat”.

1. Het proces verloop:

1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 7 januari 2015 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
– de conclusie van antwoord,
– de conclusie van repliek, met producties,
– de conclusie van dupliek.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 De Staat heeft aan Sasur toestemming verleend om te bemiddelen met betrekking tot auteursrechten, welke toestemming is verleend bij beschikking van 21 april 2005, waarbij ten aanzien van de termijn voor de toestemming bij beschikking van 17 mei 2006 is bepaald dat de toestemming voor onbepaalde tijd is verleend.

2.2 Ook heeft de Staat een Commissie van Toezicht ingesteld met een takenpakket vervat in de artikelen 3, 4, 5 en 7 van de Bijlage bij SB 2008 no. 150. Deze bijlage houdt in het ”Reglement van Orde voor de Commissie van Toezicht”.

2.3 Bij resolutie van 15 januari 2005, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het als bedrijf verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht, gepubliceerd in SB 2005 no. 4, zijn vastgesteld: ”de voorschriften bemiddeling muziekauteursrecht”.

In artikel 2 van laatstgenoemde voorschriften is bepaald dat de voor onbepaalde tijd verleende toestemming haar kracht behoudt, totdat zij wordt ingetrokken op de in lid 2 van dit artikel vermelde grond.

De grond luidt: ”indien de Minister oordeelt, dat degene aan wie de toestemming is verleend, niet meer voldoende waarborg biedt voor de nakoming van de bepalingen van deze resolutie en voor een behoorlijke uitoefening van zijn bedrijf.”

2.4 De Staat heeft bij beschikking van 23 februari 2012 [nummer 1], de toestemming zoals bedoeld hierboven, ingetrokken waarbij als grond werd genoemd: ”dat naar recentelijk is gebleken er een ernstige controverse is ontstaan tussen voormelde stichting en de gebruikers van muziekwerken; dat de regering op grond van het voorgaande alle ruimte krijgt om op deugdelijke wijze voormelde controverse op te heffen”.

2.5 Bij vonnis van 15 maart 2012 van de rechter in kort geding in de zaak bekend onder ar no. 120804, heeft de kantonrechter in kort geding de werking geschorst van de beschikking van 23 februari 2012 totdat daarover definitief is beslist door de bodemrechter. De kortgeding rechter heeft hierbij overwogen:

” 4.3.1 in overweging 2.3 hiervoor is reeds overwogen dat ingevolge artikel 2 lid 2 en 3 van de bijlage bij resolutie van 15 januari 2005 no. 276/05,. de verleende toestemming kan worden ingetrokken indien de Minister oordeelt dat degene aan wie de toestemming is verleen niet meer voldoende waarborg biedt voor de nakoming van de bepalingen van deze resolutie en voor een behoorlijke uitoefening van zijn bedrijf. In dit kader benadrukt de voorzieningenrechter dat in het thans bestreden besluit de handhaving van de bij dit besluit ingetrokken toestemming aan de orde is/ omdat volgens gedaagde er sprake is van een controverse. Uit de gewraakte beschikking is het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden wat de rechtsgrondslag voor de intrekking van de toestemming is geweest Zo ontbreekt een verwijzing naar de relevante bepalingen waarin de bevoegdheid tot intrekking is geregeld. Evenwel heeft gedaagde bij conclusie van dupliek een uiteenzetting gegeven van de geconstateerde controverse doch het ontgaat de kantonrechter op welke manier de door gedaagde gestelde controverse kan worden ondergebracht onder de intrekkingsgrond zoals weergegeven in de bijlage van de resolutie van 15 januari 2005 no. 276/05. Gelet op het voorgaande ontbeert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechte de gewraakte beschikking een deugdelijke motivering. Dit klemt temeer nu de intrekking van eerder genoemde toestemming naar zijn aard een ingrijpende bevoegdheid is/ mede gelet op het beginsel van rechtszekerheid en de belangen van eiseres. ”

Voorts heeft de kantonrechter in de tweede alinea van 4.3.2 overwogen:

”4.3.2 ..” Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht eiseres/ terecht zoals zij stelC er dus op vertrouwen dat – nu zij zich aan de regels heeft gehouden – de gegeven toestemming gestand zou blijven.

2.6 Na laatstgenoemd vonnis heeft de Staat de beschikking van 23 februari 2012 ingetrokken bij beschikking van 17 mei 2013.

2.7 Bij beschikking van 17 mei 2013, dezelfde beschikking als hiervoor bedoeld, met [nummer 2], heeft de Minister van Justitie de toestemmingsbeschikkingen wederom ingetrokken. Hierbij zijn de volgende gronden aangevoerd:
1. dat Sasur geen bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt na de kort geding procedure;
2. dat bij het verlenen van de beschikking van de Minister van Justitie van 21 april 2005 heel veel geruis in de samenleving is ontstaan nadat Sasur met haar activiteiten is aangevangen;
3. dat nadat die toestemming bij beschikking van 17 mei 2006 [nummer 3] voor onbepaalde tijd werd verleend, tumult binnen de Surinaamse samenleving is ontstaan en nog voortduurt;
4. dat het de taak van de Minister van Justitie en Politie is om op grond van artikel 16 van de Grondwet, waarbij een ieder recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid heeft, deze te garanderen;
5. dat artikel 42 van de Grondwet bepaalt dat de wet onder meer het algemeen belang met name de openbare orde waarborgt;
6. dat gegronde vrees bestaat dat door het aanhoudende tumult de veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
7. dat het noodzakelijk is ter garandering van ieders veiligheid, de verleende toestemming met onmiddellijke ingang in te trekken.

2.8 Sasur heeft na deze beschikking een vorder ing in kort geding ingesteld, bekend onder arno. 132218, primair strekkende tot intrekking en subsidiair schorsing van de beschikking van 17 mei 2013.

2.9 Bij vonnis van 11 juli 2013 heeft de kortgeding rechter in dit laatstgenoemd kort geding beslist dat partijen de vordering aan de bodemrechter moeten voorleggen. Als overwegingen zijn onder andere in het vonnis onder 4.3 opgenomen: ”… Van het voorgaande is – zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd – in dit geding hoewel dat weliswaar is gestekt niet gebleken/ immers is eiseres een stichting hetwel wordt geacht een ideeel doel te hebben zonder winstoogmerk. Aangezien zij de belangen van derden behartigt,. rijst de vraag bij de kantonrechter waarom in casu de loop van de gewone procedure zonder groot of onherstelbaar nadeel niet kan worden afgewacht….”

2.10 Sasur is tegen dit vonnis in appel gegaan en het Hof heeft bij vonnis van 20 juni 2014 het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Ten aanzien van het primair gevorderde heeft het Hof zich onbevoegd verklaard en ten aanzien van het subsidiair gevorderde heeft het Hof Sasur niet-ontvankelijk verklaard.

2.11 Een der overwegingen die aan die beslissing op de subsidiaire vordering ten grondslag liggen luidt alsvolgt:

– in 6.9 de derde alinea: ”Sasur heeft na betwisting door de Staat dat zij Sasur een eigen recht kan laten gelden/slechts verwezen naar de door haar gesloten overeenkomsten zonder echter deze overeenkomsten in deze procedure over te leggen. Naar het oordeel van het Hof is deze blote stelling/ zonder nadere motivering/onvoldoende om aannemelijk te maken dat de auteursgerechtigden Sasur niet slechts hebben gemachtigd om namens hen op te treden, maar tevens hun aanspraken op basis van de Auteurswet aan Sasur hebben overgedragen..”…” Dit leidt tot de gevolgtrekking dat naar het voorlopig oordeel van de Hof niet aannemelijk is geworden dat in casu sprake is van een eigen belang van Sasur, hetgeen tot gevolg heeft dat Sasur niet­ontvankelijk is in de subsidair gevorderde voorziening.”

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering

Sasur vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
– Opschort de beschikking van de Minister van Justitie en Politie van 17 mei 2013 met [nummer 2], totdat daarover bij vonnis ten principale is beslist;
– De Staat verbiedt de aan Sasur gegeven bevoegdheid om bedrijfsmatig te bemiddelen inzake muziekauteursrecht zoals bedoeld in artikel 30 bis van de wet Auteursrecht 1013 of enige opvolger van die wet, in te trekken anders dan op wettelijk valide gronden, op straffe van een dwangsom;
– De Staat veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2 De grondslag
Sasur heeft als grondslag voor het gevorderde aangevoerd dat er nimmer een grond was voor intrekking van de toestemming. Desondanks heeft de Staat toch de toestemming ingetrokken in 2012 en wederom in 2013. Deze tweede intrekking in 2013 vond plaats in een periode dat de Staat juist had beloofd om een bemiddelende rol te vervullen tussen Sasur en onwillige muziekgebruikers. In dat kader was door de Staat tijdens een overleg gevraagd dat de actoren hun knelpunten op papier zetten.In die fase van overleg is de intrekking van 17 mei 2013 aan Sasur betekend. Zonder dat Sasur daaraan voorafgaand is gehoord door de Staat of door de Commissie van Toezicht. Dit handelen is in strijd met de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, het hoorbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Sasur stelt voorts als grondslag dat de intrekking gestoeld zou moeten zijn op gronden genoemd in SB 2008 no. 134 en niet op de grond ”ieders veiligheid te garanderen”. De Staat heeft andere instrumenten om ieders veiligheid te garanderen stelt zij. Nu op de bedrijfsvoering van Sasur niets aan te merken viel volgens het Surinaams toezichthoudend orgaan en de internationale toezichthoudende organen, was er geen wettelijke grond om de toestemming in te trekken. Om die reden is de intrekking onrechtmatig. Sasur stelt dat zij grote schade lijdt door de intrekking.

3.3 Het verweer
De Staat heeft verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

4. De beoordeling
Het verweer van de Staat

4.1 De Staat heeft als verweer onder andere de volgende tien punten aangevoerd:
1. Dat het niet juist is dat Sasur de auteursrechten op het wereldrepertoire zou hebben verkregen; dit blijkt noch uit de overeenkomst met IPRS, noch uit de overeenkomst met BUMA;
2. Sasur kan niet op eigen naam in rechte optreden teneinde de muziekauteursrechten van derden te handhaven, immers is er geen sprake van overdracht van de auteursrechten aan Sasur;
3. De Commissie van Toezicht was in 2008 benoemd voor drie jaar; hierdoor is er vanaf 2011 geen Commissie van Toezicht meer die toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden van Sasur;
4. De Staat was hierna met het toezicht belast en genoodzaakt de toestemming in te trekken omdat er een eindeloos getouwtrek was welke reeds enkele malen dreigde te escaleren, en herhaalde pogingen van de Staat om het muziekauteursrechtenveld in rustig vaarwater te krijgen op niets uitliepen waarbij de wijze van optreden door Sasur slechts averechts werkte;
5. Het is gebleken dat toestemming bij voorkeur gegeven moet worden aan een organisatie waarvan de leden muziekauteurs zijn, hetgeen in het geval van Sasur niet het geval is;
6. Het is niet juist dat het hoorbeginsel is geschonden; de Staat heeft juist vele pogingen ondernomen om rust te brengen in het auteursrechten veld;
7. Sasur heeft geen schade omdat de muziekauteurs nog steeds op grond van de Auteurswet overeenkomsten kunnen sluiten met muziekgebruikers; ook kunnen de reeds gesloten mandaatsovereenkomsten nog worden gebruikt en naleving kan worden afgedwongen; door de intrekking van de toestemming zijn deze overeenkomsten niet aangetast;
8. De bodemprocedure is in de stand van repliek en deze procedure moet worden afgewacht;
9. De in dit geding gevraagde voorzieningen hebben het karakter van een verkapt hoger beroep. Sasur heeft geen gewijzigde feiten of omstandigheden gesteld die ten tijde van de behandeling van de eerder gemelde procedures niet aan de orde zijn geweest. De voorzieningenrechter heeft reeds in hoogste instantie beslist en thans dient het besluit van de bodemrechter te worden afgewacht; door deze vordering weer in te stellen maakt Sasur misbruik van procesrecht ;
10. De taak van de Staat om de veiligheid te garanderen kan niet worden beperkt en de intrekkingsgronden genoemd in de beschikking moeten daarom als valide worden aangemerkt.

De reactie van Sasur op het verweer

Sasur heeft op het verweer gereageerd en op de onder 4.1 opgesomde verweerpunten onder andere de volgende zaken naar voren:
Punt 1. Dat uit de overgelegde overeenkomsten van BUMA en IPRS juist wel blijkt dat de auteursrechten aan Sasur zijn overgedragen;
Punt 2. Dat Sasur door genoemde overdracht juist wel kan optreden in eigen naam;
Punt 3. Het gestelde omtrent de Commissie van Toezicht is niet juist; De commissie is in feruari 2009 ingesteld voor een periode van 1jaar; de in de wet genoemde termijn is vijf jaar en geen drie jaar; uit overgelegde krantenartikelen blijkt dat in elk geval in oktober 2011 en november 2011 de Commissie nog in stand was; dat Sasur in 2012 en 2013 nog brieven heeft verzonden naar de Commissie; dat, indien de Staat de Commissie niet conform de wet heeft bemenst, dat gegeven niet op het conto van Sasur kan worden geschreven;
Punt 4. Dat het toezicht op grond van de Wet is toevertrouwd aan de Commissie en de Staat niet ervan uit kan gaan dat de Minister met het toezicht belast is wanneer de Commissie niet bemenst is; er dient voorbij gegaan te worden aan de stelling dat er een eindeloos getouwtrek is ontstaan; in de praktijk was juist overleg onder auspicien van het Ministerie van Justitie en Politie en de Commissie van Toezicht; tijdens dit overleg heeft de Staat zoals zij dit zelf stelt pogingen ondernomen om het auteursrechtenveld in rustig vaarwater te krijgen; Sasur stelt dat, nu Sasur altijd volgens de regels heeft gewerkt en zich heeft geconfirmeerd aan de instructies van de Staat en de Commissie van Toezicht, het feit dat de pogingen van de Staat op niets uitliepen, onder de verantwoordelijkheid van de Staat vallen en niet onder die van Sasur; om die reden is het onrechtmatig om dan de toestemming van Sasur in te trekken; Het is niet juist te stellen dat de handelswijze van Sasur tot maatschappelijke onrust heeft geleid; de Staat en de Commissie van Toezicht hebben invloed op het te voeren beleid en de handelswijze van Sasur; het is niet mogelijk dat Sasur, terwijl de instructies van de Staat en de Commissie van Toezicht worden nageleefd, de oorzaak zou zijn van onrust;
Punt 5. Het is niet juist dat Sasur haar bestuursleden geen affiniteit hebben met het maken of schrijven van muziek; het bestuur bestaat uit drie componisten/tekstdichters en een muziekuitgever; voorts zijn alle deelnemers/ aangeslotenen ook muziekauteurs of auteursgerechtigden; Sasur voldoet evenals haar zusters internationaal aan de vereisten van een muziekauteursrechten organsiatie en is volwaardig lid van de wereldfederatie van auteursrechten organisaties, de Cisac;
Punt 6. Het hoorbeginsel is wel geschonden; Sasur is nooit gehoord omtrent het intrekken van de toestemming;
Punt 7. Sasur heeft wel schade, immers kan zij thans geen bemiddelingsactiviteiten meer uitvoeren ten behoeve van degenen die hun auteursrechten op haar hebben overgedragen; de bedrijfsvoering van Sasur is hierdoor nagenoeg lamgelegd en kan zij alleen nog maar verboden opleggen aan muziekgebruikers om muziek te gebruiken uit haar repertoire;
Punt 8. er kan niet gewacht worden op de uitkomst van de zaak in de bodemprocedure; die zaak is in september 2013 ingesteld en de Staat heeft keer op keer nagelaten te antwoorden; indien dat thans weer het geval zou zijn met het dupliek kan de zaak nog heel lang duren; het nadeel dat aan Sasur wordt berokkend loopt hierdoor alleen maar op;
Punt 9. Sasur heeft geen misbruik gemaakt van procesrecht want zij heeft wel gewijzigde feiten of omstandigheden genoemd1 onder andere in de punten 1, 3, 15, 6, 15 en 16 van het inleidend rekest. Het recht van Sasur om nogmaals in kort geding op te komen voor haar recht kan haar daarom niet ontnomen worden.
Punt 10. Dit verweer is ook niet juist; het feit dat muziekgebruikers gefaciliteerd zullen worden om rechtmatig gebruik te maken van muziekwerken is juist in het algemeen belang; een dergelijke facilitering kan niet worden aangemerkt als een handeling die de Staat beperkt in de uitoefening van haar wettelijke taken en bevoegdheden betreffende de veiligheid.

4.3 De Staat heeft in haar dupliek nogmaals als verweer aangevoerd dat dit kort geding een verkapte vorm van hoger beroep is en het opnieuw instellen van deze vordering in strijd is met de goede procesorde. Voorts dat het Hof van Justitie heeft beslist dat Sasur geen eigen belang heeft bij het gevorderde. Hierdoor is er een eindvonnis gewezen in de vordering tot intrekking van de beschikking. Om die reden moet de vordering worden afgewezen.

Het verweer betreffende het misbruik van procesrecht

4.4 De kantonrechter zal allereerst het verweer bespreken met betrekking tot het misbruik van procesrecht, onder 4.1 van dit vonnis opgenomen onder punt 9.In dit verweer is tevens vervat een beroep van de Staat op het gezag van gewijsde van het vonnis van het Hof van Justitie.

De vraag die beantwoord moet worden is de volgende: of Sasur, nadat het Hof in kort geding in hoogste instantie heeft beslist dat Sasur niet ontvankelijk verklaard zal worden in haar vordering omdat zij door het niet overleggen van de overeenkomsten waar zij naar verwijst niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij de vordering, de vordering nogmaals bij de kortgeding rechter mag instellen, nu onder overlegging van de overeenkomsten teneinde haar belang aan te tonen.

4.5 De literatuur stelt onder andere omtrent niet-ontvankelijkheid (vide ”Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht ” – Hugenholtz/Heemskerk 13e druk pagina 86 en 87) ”Voor niet-ontvankelijkverklaring is aanleiding, als de vordering niet kan slagen om een reden, die buiten de zaak zelf is gelegen ……… In zuivere gevallen van niet-ontvankelijkverklaring kan eiser vaak opnieuw dagvaarden, mits hij ervoor zorgt1 dat de grond waarop hij niet-ontvankelijk is verklaard is weggevallen.”

Omtrent het gezag van gewijsde wordt het volgende gesteld (vide a.w. pagina 89) ”in hoeverre aan een afwijzend vonnis gezag van gewijsde toekomt, hangt af van de geschilpunten waarover de rechter een beslissing heeft gegeven. Afwijzing van de eis op grond van het niet vervuld zijn van een opschortende voorwaarde staat niet in de weg aan het opnieuw instellen van de eis na vervulling van de voorwaarde.”

4.6 In de rechtspraak is de volgende norm ontwikkeld met betrekking tot kort geding vonnissen (vide onder andere: LJN BB0138): ”Uitgangspunt is dat aan een kortgedingvonnis geen gezag van gewijsde toekomt. In latere procedures tussen dezelfde partijen staat, anders dan bij een uitspraak in een bodemprocedure het geval is, niet onbetwistbaar vast wat de rechter over hun rechtsbetrekking in een eerder kortgedingvonnis heeft beslist. Dit betekent dat ook in een later kort geding opnieuw een rechtsbetrekking van partijen aan de orde kan worden gesteld. Als dat gebeurt op precies dezelfde feiten en omstandigheden en met aanvoering van precies dezelfde gronden als in het eerdere kort geding, zal evenwel het belang bij het latere kort geding ontbreken dan wel zal dat misbruik van procesrecht kunnen opleveren, op grond waarvan de vordering in het latere kort geding moet worden afgewezen”. In dit kaderis onder andere in 2007 in de rechtspraak alsvolgt geoordeeld (vide LJN BA8346): ”in dit kort geding dient opnieuw te worden beoordeeld of de executie door geïntimeerde van het arrest van 25 januari 2001 rechtmatig is, tenzij de thans aangevoerde feiten en omstandigheden precies dezelfde zijn als in het kort geding dat is geeindigd met de uitspraak van dit hof van 25 juli 2006. Het Hof is van oordel dat dat laatste niet het geval is. Weliswaar speelt ook nu de vraag naar de verrekening van een vordering van appellante op geintimeerde een rol alsmede de vraag voor welk bedrag verrekend kan worden, maar daarbij speelt, anders dan in het kort geding in 2005/2006 thans ook een rol de vraag of in het verleden een beroep op verrekening is gedaan en of de verrekening heeft plaatsgevonden. Dat aspect heeft het hof uitdrukkelijk niet beoordeeld en daaromtrent zijn door appellante thans stukken overgelegd die in het vorige kort geding niet in het geding waren gebracht.”

4.7 De kantonrechter is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen de Staat aanvoert, in casu sprake is van een situatie waarbij Sasur in het andere kort geding in eerste aanleg naar de bodemrechter is verwezen en in hoger beroep het Hof van oordeel was dat Sasur heeft nagelaten haar belang aannemelijk te maken door de overlegging van de overeenkomsten. In geen der instanties is de vordering inhoudelijk beoordeeld.

4.8 Gelijk uit de literatuur en de rechtspraak blijkt is het geoorloofd dat Sasur dit maal wel middels overlegging van de overeenkomsten die volgens het Hof ontbraken, de vordering in stelt, onder de nieuwe omstandigheid dat over het belang door de overlegging van de overeenkomsten wel een oordeel kan worden gevormd. In het onderhavig kort geding zou dan voor de eerste maal een inhoudelijke beoordeling volgen van de vordering. De Staat kan op grond van het hiervoor overwogene niet stellen dat er al in hoogste instantie is beslist op de vordering en zich niet beroepen op het gezag van gewijsde noch op misbruik van proces-recht.

4.9 Op grond van het voorgaande verwerpt de kantonrechter dit verweer.

Het belang bij de vordering

4.10 De kantonrechter overweegt voorts dat de onder de punten 1 en 2 genoemde verweerpunten onder 4.1 van dit vonnis niet echt betrekking hebben op de grondslag, namelijk de grondslag dat de intrekking van de toestemming ongegrond is en onrechtmatig. De Staat voert onder de punten 1 en 2 aan dat Sasur niet de auteursrechten heeft op het wereldrepertoire en dat Sasur eigenlijk niet de auteursrechten overgedragen heeft gekregen van de buitenlandse muziekauters. Echter moet in casu nagegaan worden of de intrekking van de toestemming om te bemiddelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt en niet of Sasur het wereldrepertoire heeft of dat in de overeenkomsten met buitenlandse organistaties de rechten wel of niet worden overgedragen.

4.11 Voor zover dit verweer enig verband heeft met de opvatting van de Staat dat Sasur geen belang heeft bij de vordering, zoals onder punt 7 van de weren opgesomd onder 4.1 van dit vonnis is opgenomen, overweegt de kantonrechter dat, nu Sasur met Surinaamse auteurs en

Met buitenlandse muziekauteursrechten-organisaties overeenkomsten heeft om te bemiddelen over muziekauteursrechten, Sasur voldoende belang heeft aangetoond bij de onderhavige vordering die betrekking heeft op de in de Auteurswet genoemde toestemming om te bemiddelen. Hiermee wordt dan ook dat verweer van de Staat genoemd onder punt 7 verworpen.

De gronden voor de intrekking van de toestemming

4.12 Sasur heeft als grondslag aangevoerd dat de intrekking van de toestemming onrechtmatig is jegens haar en derhalve de beschikking waarin de intrekking is vervat moet worden opgeschort totdat de bodemrechter over de rechtmatigheid van die intrekking heeft geoordeeld.

4.13 De kantonrechter zal de vraag of deze intrekking als onrechtmatig moet worden aangemerkt moeten beantwoorden aan de hand van de wet, met name de regelingen waarin de gronden voor intrekking van de toestemming zijn vastgelegd.

In de eerder aangehaalde ”Voorschriften Bemiddeling Auteursrecht” is de grond genoemd: ”indien degene aan wie de toestemming is verleend niet meer voldoende waarborg biedt voor de nakoming van de bepalingen van deze resolutie en voor een behoorlijke uitoefening van zijn bedrijf”.

4.14 Als gronden zijn in de beschikking genoemd:
”1. dat Sasur geen bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt na de kort geding procedure;
2. dat bij het verlenen van de beschikking van de Minister van Justitie van 21 april 2005 heel veel geruis in de samenleving is ontstaan nadat Sasur met haar activiteiten is aangevangen;
3. dat nadat die toestemming bij beschikking van 17 mei 2006 [nummer 3] voor onbepaalde tijd werd verleend, tumult binnen de Surinaamse samenleving is ontstaan en nog voortduurt;
4. dat het de taak van de Minister van Justitie en Politie is om op grond van artikel 16 van de Grondwet, waarbij een ieder recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid heeft, deze te garanderen;
5. dat artikel 42 van de Grondwet bepaalt dat de wet onder meer het algemeen belang met name de openbare orde waarborgt;
6. dat gegronde vrees bestaat dat door het aanhoudende tumult de veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
7. dat het noodzakelijk is ter garandering van ieders veiligheid, de verleende toestemming met onmiddellijke ingang in te trekken.”

4.15 In de weren zijn deze gronden door de Staat gemotiveerd, onder andere onder de punten 3,4 en 5 van punt 4.1 van dit vonnis. Sasur heeft de gronden betwist.

4.16 De kantonrechter overweegt allereerst dat, evenmin als in het eerder kort geding met arno. 120804, uit de hiervoor opgesomde gronden uit de beschikking duidelijk wordt op welke wijze de gestelde gronden ondergebracht kunnen worden onder de intrekkingsgrond genoemd in de ”Voorschriften Bemiddeling Auteursrecht” (resolutie van 15 januari 2005 no. 276/05). Ook in deze beschikking is er derhalve geen deugdelijke motivering aangetroffen daaromtrent.

4.17 De kantonrechter begrijpt uit het verweer van de Staat dat zij zich erop beroept dat zij de plicht heeft voor de veiligheid in de samenleving zorg te dragen en het op grond daarvan legitiem was de toestemming in te trekken. Zij stelt daaromtrent in haar 5e sustenu van antwoord: ” … wanneer gedaagde als overheid de informatie krijgt dat deze onrust een alsmaar grimmiger karakter krijgt kan zij niet anders dan uit het oogpunt van algemene veiligheid ingrijpen. Daarbij laat zij de belangen van Sasur enerzijds en de muziekgebruikers anderzijds volkomen in het midden.”

Het is de kantonrechter onduidelijk of de Staat daarmee bedoelt dat zij naast de grond genoemd in de ”Voorschriften Bemiddeling Auteursrecht” ook een andere grond kan aanwenden waarop zij de toestemming mag intrekken met name ”het waarborgen van de veiligheid van de samenleving.”

4.18 Een dergelijke opvatting, dat de Staat zich niet hoeft te houden aan de wettelijk voorgeschreven grond, en mag intrekken om willekeurige niet in de wet opgesomde redenen die de Staat aanwezig acht, is, gelijk Sasur stelt, strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Daarnevens is het niet gebleken dat de Staat over deze redenen voor intrekking van de toestemming eerst met Sasur overleg heeft gepleegd, hetgeen ook in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het hoorbeginsel. Sasur heeft derhalve terecht deze beginselen als grondslag voor haar vordering aangevoerd.

4.19 Sasur heeft tegen de gronden van intrekking drie stellingen aangevoerd:
1. De staat heeft andere instrumenten om de veiligheid van de samenleving te waarborgen;
2. het enkele verstrekken van toestemming om te bemiddelen over auteursrechten kan niet tot onveiligheid leiden omdat het juist in het belang van de samenleving is dat de rechten van muziekauteursgerechtigden worden bewaakt.
3. het feit dat de Staat na pogingen daartoe niet in staat is om controverses op te lossen kan niet op het conto van Sasur geschreven worden, hetgeen wel gebeurt als de Staat om de controverses op te lossen de toestemming van Sasur intrekt.

4.20 De kantonrechter overweegt ten aanzien hiervan dat, gelijk uit de stellingen van partijen en de door Sasur overgelegde documenten blijkt, Sasur op geen enkel moment in strijd heeft gehandeld met instructies van de Staat of van de Commissie van Toezicht.

4.21 Voorts blijkt uit de taakstelling van de Commissie van Toezicht (SB 2008 no. 150) dat Sasur enkel na goedkeuring van de Commissie van Toezicht en daarmee indirect ook van de Staat, haar werkzaamheden kan uitvoeren, haar overeenkomsten kan opstellen of wijzigen, haar tarieven aan gebruikers kan aanbieden, of overeenkomsten of tarieven kan wijzigen. Voorts blijkt uit de taakstelling dat de Commissie maandelijks over de werkzaamheden van Sasur moet rapporteren aan de Minister en een accountant, aangewezen door de Commissie met de controle van de financiele administratie van Sasur is belast.

Zo blijkt uit dit reglement dat de Commissie van Toezicht:
1. instructies uitvoert door de Minister gegeven;
2. toezicht heeft op het innen en verdelen van de vergoedingen van Sasur;
2. Het bindend advies opstelt aan Sasur ten aanzien van de basis tariefcalculatie voor elke gebruikersgroep;
3. Optreedt als bemiddelaar bij tariefonderhandelingen tussen Sasur en een gebruiker, indien gewenst;
4. Maandelijks schriftelijke rapportages bij de Minister van Justitie indient over haar werkzaamheden en de werkzaamheden van Sasur;
5. Ten minste een maal per jaar vertegenwoordigers van groepen die muziekwerken in het openbaar uitvoeren of doen uitvoeren te horen en hen daarbij in de gelegenheid stelt de in hun kring levende wensen kenbaar te maken;
6. Erop toeziet dat Sasur aan rechthebbenden en betalingsplichtigen voldoende inzicht verschaft in haar algemeen en financieel beleid;
7. Erop toeziet dat de door Sasur geïnde vergoedingen op rechtmatige wijze verdeeld worden over de rechthebbenden;
8. Erop toeziet dat Sasur bij de uitoefening van haar werkzaamheden voldoende rekening houdt met de belangen van de betalingsplichtigen;
9. Erop toeziet dat Sasur een deugdelijke geschillenregeling voor rechthebbenden kent;
10 Erop toeziet dat Sasur met de door de Commissie benoemde accountant, richtlijnen opstelt voor de inrichting van de technische en financiele administratie van het bemiddelingsbureau;
11.Erop toeziet dat Sasur jaarlijkse gegevens als accountantsverklaringen en jaarverslagen aan de Commissie aanbiedt en de jaarverslagen openbaar maakt.

Daarnaast is in dit reglement opgenomen dat Sasur pas na schriftelijke goedkeuring van de Commissie:
1. een besluit mag nemen tot vaststelling of wijziging van modelovereenkomsten met rechthebbenden betreffende de uitoefening en handhaving van muziekauteursrechten;
2. Een besluit mag nemen tot toepassing van tarieven voor elke gebruikersgroep;
3. Een besluit mag nemen tot het bijwonen van de hoorzittingen van de Commissie.

4.22 De kantonrechter is van oordeel dat uit de wetgeving rond de auteursrechtbemiddeling blijkt van voldoende waarborgen voor alle belanghebbenden om er zorg voor te dragen dat eventuele probleemsituaties zouden kunnen worden aangestuurd door de Commissie van Toezicht en de Minister. Om die reden is de kantonrechter van oordeel dat, nu het is gesteld en niet betwist dat Sasur alle instructies door de Commissie gegeven heeft nageleefd, en er geen sprake is van de wettelijke grond voor intrekking van de toestemming, zij erop mag vertrouwen dat de gegeven toestemming in stand zal blijven.

4.23 De kantonrechter is van oordeel dat de grondslag, dat de intrekking als onrechtmatig moet worden aangemerkt, aannemelijk is geworden en zal het gevorderde onder Ivan het petitum dan ook toewijzen, met dien verstande dat opgeschort zal worden het besluit genoemd onder lb van de beschikking, immers handelt het onderhavig kort geding over dat gedeelte van de beschikking.

4.24 De kantonrechter overweegt ten aanzien van het onder II van het petitum gevorderde, dat het een gegeven is dat de Staat de bevoegdheid slechts kan intrekken op wettelijk valide gronden, waardoor Sasur bij dat gevorderde geen belang heeft, immers vloeit dat verbod voort uit de wet. Dat gevorderde zal daarom niet worden toegewezen.

4.25 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en de Staat veroordelen in de kosten van dit geding.

5. De Beslissing

5.1 Schort met onmiddellijke ingang op de werking van de beschikking van de Minister van Justitie en Politie van 17 mei 2013 met [nummer 2] voor wat betreft het besluit genoemd onder 1b van die beschikking, namelijk de intrekking van de beschikking van de Minister van Justitie en Politie van 21 april 2005 [nummer 4] (SB 2005 no. 65), houdende het verlenen van toestemming aan Sasur voor het als bedrijf verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht zoals gewijzigd bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie van 17 mei 2006 [nummer 3] (SB 2006 no. 58), totdat over de rechtmatigheid van die intrekking door de bodemrechter is beslist;

5.2 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;

5.3 Veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding aan de zijde van Sasur gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD.170,= (eenhonderd en zeventig Surinaamse dollar);

5.4 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van donderdag 26 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.