SRU-K1-2020-17

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-181225
  • Uitspraakdatum 03 februari 2020
  • Publicatiedatum 11 september 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Geen sprake van kennelijk onredelijk ontslag. Beëindigen van de dienstbetrekking met eiser wegens ernstig plichtsverzuim en dienstweigering met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en de toepasselijke CAO-bepalingen.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 18-1225
03 februari 2020

Vonnis in de zaak van:

[eiser],
wonende in [district],
eiser,
gemachtigde, mr. J.S. Tamsiran, advocaat,

tegen

TELECOMMUNICATIEBEDRIJF SURINAME (TELESUR),
rechtspersoon sui generis,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde, mr. N. U. van Dijk, advocaat.

1 Het verloop van het proces

1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met producties op 20 maart 2018 bij de Griffier der Kantongerechten is ingediend;
  • de mondelinge conclusie van eis;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek en uitlating producties, met één productie;
  • de conclusie tot uitlating productie.

1.2.De rechtsdag voor de uitspraak is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1. Eiser is op 1 augustus 2004 bij schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst getreden van gedaagde als stafmedewerker Service Assurance.

2.2. Eiser is in de periode midden mei 2017 tot en met 23 juli 2017 onwettig van het werk weggebleven.

2.3. Bij schrijven d.d. 25 juli 2017 is eiser door gedaagde aangezegd zich te verweren; hetgeen eiser heeft gedaan bij verweerschrift d.d. 26 juli 2017.

2.4. Bij schrijven d.d. 04 augustus 2017 wordt eiser de disciplinaire maatregel van schorsing opgelegd. Eiser wordt voor 10 werkdagen geschorst ingaande 07 augustus 2017 tot en met 21 augustus 2017, zonder behoud van salaris.

2.5. Eiser is op 04 augustus 2017 zonder voorafgaande kennisgeving wederom niet aanwezig aan het werk en wordt het onder 2.4. bedoeld schrijven per deurwaardersexploit op 05 augustus 2017 aan eiser betekend.

2.6. Bij schrijven d.d. 04 augustus 2017 stelt gedaagde vast dat eiser op 04 augustus 2017 wederom zonder kennisgeving afwezig is. Het gedrag van eiser wordt als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd en eiser wordt aangezegd zich op uiterlijk maandag 07 augustus 2017 schriftelijk te verweren.

2.7. Het in 2.6. bedoeld schrijven wordt per deurwaardersexploit op 05 augustus 2017 aan eiser betekend.

2.8. Eiser verweert zich bij schrijven d.d. 07 augustus 2017.

2.9. Bij schrijven d.d. 10 augustus 2017 wordt eiser door gedaagde op non actief gesteld.Dit schrijven is per deurwaardersexploit op 14 augustus 2017 aan eiser betekend.

2.10. Bij schrijven d.d. 08 augustus 2017, hetwelk op 17 augustus 2017 door de Ontslagcommissie is ontvangen, wordt door gedaagde het verzoek gedaan vergunning te verlenen tot het ontslaan van eiser. De redenen voor de aanvraag van de ontslagvergunning zijn: ernstig plichtsverzuim en dienstweigering.

2.11. Bij beschikking d.d. 14 september 2017 verleent de minister van Arbeid vergunning tot het beëindigen van de dienstbetrekking met eiser, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en de toepasselijke CAO-bepalingen.

2.12. Bij schrijven d.d. 18 september 2017 deelt gedaagde eiser mede dat met in achtneming van de relevante bepalingen van de CAO, de dienstbetrekking met eiser per 31 januari 2018 wordt beëindigd.

3 De vordering

3.1. Eiser vordert zakelijk weergegeven om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

I. gedaagde te veroordelen om naar redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding c.q. ontslagvergoeding aan eiser toe te kennen van tenminste 5 jaren of een in goede justitie vast te stellen redelijke periode, waarbij het loon met alle bijbehorende emolumenten aan eiser wordt doorbetaald;
II. gedaagde te veroordelen om de niet door verzoeker opgenomen 67 verlofdagen over de in het jaar 2017 en voorgaande jaren gewerkte periode naar rato van het loon per dag af te kopen, met toevoeging van de wettelijke interessen;
III. gedaagde te veroordelen om aan eiser, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad SRD 4.870,– voor de door eiser gemaakte juridische en buitengerechtelijke kosten;
IV. gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. Eiser stelt dat het éénzijdig beëindigen van de dienstbetrekking door gedaagde, zeer onrechtmatig en kennelijk onredelijk geacht zal kunnen worden, welke vorderingen leveren tot schadevergoeding krachtens artikel 1615s Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

3.3. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. Eiser legt ten grondslag aan zijn vordering artikel 1615s lid 2 onder sub b van het BW.Artikel 1615s lid 2 BW luidt:
Beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden:

a. wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden;

b. wanneer, mede in aanmerking genomen het aantal jaren dat de dienstbetrekking heeft geduurd, alsmede de voor de werknemer getroffen voorzieningen, de gevolgen der beëindiging voor de werknemer in een onevenredige verhouding staan tot het belang van de werkgever bij beëindiging”.

Uit hetgeen door eiser is gesteld maakt de kantonrechter op dat gedaagde wordt verweten dat zij de dienstbetrekking, ondanks de verkregen ontslagvergunning, op kennelijk onredelijke gronden heeft beëindigd, door in strijd te handelen met het gestelde onder artikel 1615s lid 2 onder sub b BW. Eiser is van oordeel dat gelet op de duur van de dienstbetrekking, de ten behoeve van eiser getroffen voorzieningen, de gevolgen van het beëindigen van de dienstbetrekking in een onevenredige verhouding staan tot het belang van gedaagde. De kantonrechter zal zich dan ook toeleggen op hetgeen door eiser is gesteld en nagaan of het ontslag van eiser voldoet aan het gestelde in artikel 1615s lid 2 onder sub b BW, de dienstbetrekking met eiser heeft beëindigd. Indien zulks het geval is zal het ontslag als kennelijk onredelijk moeten worden aangemerkt.

4.2. Eiser is ontslag aangezegd op 18 september 2017, waarna de dienstbetrekking op grond van de bepalingen van de CAO per 31 januari 2018 is beëindigd. De kantonrechter stelt vast dat de dienstbetrekking bijkans 13½ jaar heeft geduurd. De voor eiser getroffen voorzieningen zijn die vastgelegd in de CAO waarbij een opzegtermijn van 4 maanden in acht moet worden genomen, hetgeen in casu heeft plaatsgevonden, hetgeen de kantonrechter niet onbillijk voorkomt.

4.3. Thans moet worden nagegaan of de gevolgen van de beëindiging voor eiser in onevenredige verhouding staan tot de belangen van de werkgever.
Eiser stelt onder meer dat:

  • hij groot financieel nadeel lijdt ten gevolge van het ontslag;
  • de financiële nazorg van eiser ontbreekt;
  • de mogelijkheden van hem om als 41 jarige een andere baan te vinden beperkt zijn, gelet op de huidige economische crisis situatie en zijn kansen op de arbeidsmarkt.

De kantonrechter begrijpt dat eiser betoogt dat de gevolgen van zijn ontslag in een onevenredige verhouding staan tot het belang van gedaagde bij het ontslag.

4.4. De kantonrechter is van oordeel dat in casu gedaagde niet gehouden is tot enige financiële nazorg voor de ontslagen eiser. Het ontslag van eiser is blijkens de door partijen overgelegde producties een gevolg van onwettige afwezigheid zijdens eiser, eenmaal zelf gedurende een periode van bijkans 3 maanden, en van dienstweigering. In dit kader kan een mogelijk financieel nadeel dat eiser als gevolg van het ontslag lijdt, niet op conto van gedaagde worden geschreven. Het ontslag is niet uit de lucht komen vallen en eiser had, gelet op zijn handelen, zulks moeten zien aankomen c.q. zelfcorrigerend moeten optreden.

De kantonrechter maakt op dat eiser zeer ontevreden is geweest met het benoemingsbeleid binnen het bedrijf van gedaagde en dat zijn handelen – met name zijn afwezigheid van de werkplek – mede hierdoor is ingegeven. Eiser had als stafmedewerker binnen het bedrijf van gedaagde een andere keuze kunnen maken, door zich tot de vakorganisatie binnen het bedrijf te wenden voor advies c.q. ondersteuning. Aan de door eiser gedane keuze – wegblijven van de werkplek – zijn consequenties verbonden. Die consequenties behoorde eiser, gelet op zijn kennis, kunde en opleiding, wel te kunnen inschatten.

4.5. Eiser heeft getuige de achter zijn naam gestelde titulaturen een hoog opgeleid technisch niveau.Blijkens de overgelegde schrifturen zijn enkele van deze opleidingen mede op kosten van gedaagde afgerond, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter het verwijt van eiser loochenstraft alszou gedaagde geen goed werkgever zijn. Gelet op zijn bijzondere expertise en ervaring, komt het de kantonrechter voor dat eiser op de arbeidsmarkt nationaal en regionaal wel degelijk emplooi zal kunnen vinden. De leeftijd van 41 jaar wordt niet als obstakel ervaren, gelet op de specifieke opleiding, kunde en ervaring van eiser. Het is de kantonrechter niet gebleken dat afwijzend zou zijn gereageerd op eventuele sollicitatieverzoeken van eiser.

4.6. Gedaagde heeft onder meer gesteld dat eiser geweigerd heeft zijn leidinggevende aldus te accepteren en is eiser kort hierna op eigen verzoek door gedaagde horizontaal overgeplaatst.Echter ontstonden ook op de nieuwe afdeling botsingen met eiser. Gedaagde stelt voorts dat het vertrouwen in eiser onherstelbaar is geschonden vanwege een aaneenschakeling van handelingen zijdens eiser, waaronder laatstelijk een onjuiste weergave gegeven aan de Ontslagcommissie terzake een interne beoordeling van eiser. Gedaagde heeft er belang bij om eiser niet langer te handhaven binnen haar bedrijf.

4.7. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking voor eiser niet in een onevenredige verhouding staan tot het belang van gedaagde bij het handhaven van het gegeven ontslag. Eiser heeft eigenhandig bijgedragen dat deze ultieme sanctiemaatregel jegens hem moest worden uitgevaardigd, nu zoals door de Ontslagcommissie wordt geconcludeerd: “….in redelijkheid niet van hem [lees gedaagde] kan worden verwacht dat hij de dienstbetrekking met betrokkene [lees eiser] laat voortduren”. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kennelijk onredelijk ontslag zijdens gedaagde. Het verzoek van eiser zal derhalve worden afgewezen.

4.8. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5 De beslissing
De kantonrechter:

5.1. wijst de vordering van eiser af;

5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Rudge LL.M. en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo d.d. 03 februari 2020, in aanwezigheid van de griffier.