SRU-K1-2020-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-201064
  • Uitspraakdatum 27 maart 2020
  • Publicatiedatum 03 april 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Kortgeding.
    Kandidaatstelling DNA, vereisten aan hoofd- of werkelijk verblijf

Uitspraak

HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-1064
27 maart 2020

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
wonende aan [adres] in het [district],
eiser,
gemachtigde: mr. F.M.S. Ishaak, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, MET NAME HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN (CENTRAAL BUREAU VOOR BURGERZAKEN),
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
gedaagde,
gevolmachtigde: mr. J. Foort, jurist verbonden aan het Buro Landsadvocaat.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift dat met producties op 24 maart 2020 op de griffie der kantongerechten is ingediend;

  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 25 maart 2020;

  • de aantekeningen van de griffier van al hetgeen partijen tijdens het mondeling afpleiten en de comparitie van partijen d.d. 25 maart 2020 hebben aangevoerd, met daaraan gehecht de ten processe overgelegde producties.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Eiser stond vanaf het jaar 1996 in het bevolkingsregister van het Centraal Bureau voor Burgerzaken ingeschreven op het door hem opgegeven adres aan [adres] in het [district].

2.2 Eiser is vanaf het jaar 2015 in het bezit van een Green Card. Eiser reist jaarlijks op basis van de Green Card gedurende diverse perioden, die van korte duur zijn, af vanuit Suriname naar de Verenigde Staten van Amerika.

2.3 In januari 2018 heeft eiser zich begeven naar het Centraal Bureau voor Burgerzaken om zijn paspoort te vernieuwen.

2.4 In december 2018 of januari 2019 heeft eiser in verband met de verlening van zijn vuurwapenvergunning een uittreksel uit het bevolkingsregister van het Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB-uittreksel) aangevraagd.

2.5 Eiser is bij de aanvraag van het CBB-uittreksel erachter gekomen dat hij niet meer stond ingeschreven in het bevolkingsregister en dat hij per 29 januari 2018 ambtshalve door gedaagde was afgevoerd uit het bevolkingsregister, op grond van artikel 31 lid 2 van het besluit ter uitvoering van artikel 1 van de Wet van 30 april 1917 (G.B. 1917 No. 80) tot vaststelling van de bepalingen betreffende het houden van bevolkingsregisters (hierna gemakshalve aangeduid als het uitvoeringsbesluit).

Dit artikel luidt onder meer als volgt:

2. Personen, die het ressort van een bevolkingsregister hebben verlaten en de verklaring, voorgeschreven bij de artikelen 35 en 36 van dit besluit, niet hebben afgelegd, worden ambtshalve in het bevolkingsregister van dat ressort doorgehaald, wanneer na een ingesteld onderzoek is gebleken, dat zij ten minste sedert één jaar uit dat ressort zijn vertrokken, zonder dat het blijkt, dat zij zich in een ander ressort hebben gevestigd.”

2.6 Teneinde het CBB-uittreksel en andere benodigde documenten te kunnen verkrijgen, heeft eiser op 14 januari 2019 aan gedaagde het schriftelijk verzoek gedaan om wederom te worden ingeschreven in het bevolkingsregister. Eiser heeft in het schriftelijk verzoek, voor zover voor de beslissing van belang, het volgende vermeld:

Dhr. [eiser], met paspoortnummer (…) en ID nummer (…) is afgeschreven uit het bestand van de CBB.
De reden hiertoe is geweest dat hij in aanmerking is gekomen van een resident card in de Verenigde Staten van Amerika. Alhoewel hij in het bezit is daarvan, is hij altijd gevestigd gebleven in Suriname. Vandaar hij een dringend doch al beleefd verzoek doet om hem wederom in te schrijven zodat hij ook waar nodig een verzoek kan doen naar een uittreksel of andere nodige documenten van de CBB.”

2.7 Op 15 januari 2019 is eiser wederom ingeschreven in het bevolkingsregister van het CBB op het adres alwaar hij eerder hoofd- of verblijfplaats had, te weten [adres] in het [district].

2.8 Eiser is lid van een politieke organisatie, die hem als haar kandidaat op DNA-niveau wenst voor te dragen voor het kiesdistrict [district].
De politieke organisatie waarvan eiser lid is, bepaalt op 29 maart 2020 op het Partijcongres definitief welke personen namens haar als kandidaat zullen worden gesteld in de respectieve kiesdistricten.
Voor het kiesdistrict [district] is de kandidaatstelling bepaald op 4 april 2020.

2.9 Voor de kandidaatstelling op DNA-niveau zijn de vereisten in artikel 61 lid 2 van de Grondwet van de Republiek Suriname (GW) op eiser als kandidaat van toepassing. Dit artikel luidt onder meer als volgt:
Personen, die zich in een district kandidaat hebben gesteld ter verkiezing tot afgevaardigde naar De Nationale Assemblee moeten in het desbetreffende district wonen en hun hoofd- of werkelijk verblijf aldaar hebben en wel gedurende twee jaren voorafgaand aan de verkiezingen.”

2.10 In het kader van het formaliseren van zijn kandidaatstelling op het op 29 maart 2020 te houden Partijcongres heeft hij op 14 maart 2020 van gedaagde op zijn verzoek een verklaring ontvangen, waarin staat vermeld dat eiser sedert 15 januari 2019 op het [adres] in het [district] staat ingeschreven.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kortgeding uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

  • gedaagde te bevelen om binnen 1 uur na de uitspraak of een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn of wijze, door te halen de aantekening in het bevolkingsregister inhoudende dat eiser op 29 januari 2018 afgevoerd is en aan eiser te verstrekken een verklaring uit het bevolkingsregister waarin slechts vermeld dient te worden dat eiser ingeschreven staat op het [adres],
    met machtiging van eiser om dit vonnis – indien van node – aan derden en wel in het bijzonder daartoe bevoegde verkiezingsautoriteiten, te verstrekken teneinde te doen blijken dat hij ten onrechte is afgevoerd op 29 januari 2018 en weder is opgebracht in het bevolkingsregister op 15 januari 2019, dan wel één of meerdere beslissingen te nemen zoals die de kantonrechter geraden voorkomt;

Subsidiair:

  • gedaagde te bevelen om binnen 1 uur na de uitspraak of een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn of wijze, door te halen de aantekening in het bevolkingsregister inhoudende dat eiser op 29 januari 2018 afgevoerd is en aan eiser te verstrekken een verklaring uit het bevolkingsregister waarin slechts vermeld dient te worden dat eiser ingeschreven staat op het [adres],
    onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- per uur of een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, voor ieder uur dat gedaagde mocht weigeren aan voormelde veroordeling te voldoen,
    dan wel één of meerdere beslissingen te nemen zoals die de kantonrechter geraden voorkomt.

3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur jegens hem heeft gehandeld, te weten: het zorgvuldigheids-, hoor-, vertrouwens-, rechtszekerheids- en fair play beginsel. Gedaagde handelt dus onrechtmatig jegens eiser. Daartoe stelt hij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:

  • het doorhalen van zijn gegevens in het bevolkingsregister per 29 januari 2018 is onterecht en zelfs in strijd met het bepaalde in artikel 31 lid 2 van het uitvoeringsbesluit;
  • gedaagde heeft in haar besluitvorming tot het doorhalen van eiser zijn gegevens in het bevolkingsregister verzuimd een deugdelijk onderzoek naar het hoofd- of werkelijk verblijf van eiser gedurende 29 januari 2018 tot en met 14 januari 2019 in te stellen, eiser ter zake vooraf te horen en hem in kennis te stellen van de doorhaling;
  • gedaagde pleegt met de doorhaling van de gegevens van eiser in het bevolkingsregister een ernstige inbreuk op de rechten en belangen van eiser;
  • met de doorhaling en de vermelding in de door gedaagde afgegeven verklaring dat eiser pas sinds 15 januari 2019 in het [district] is ingeschreven, wekt gedaagde de indruk dat eiser niet 2 jaren voorafgaand aan de verkiezingen zijn hoofd- of werkelijk verblijf in het [district] heeft gehad. Dit zal een beletsel voor eiser vormen om zijn kandidaatstelling middels het op 29 maart 2020 te houden Partijcongres van de politieke organisatie waarvan hij lid is, te formaliseren;
  • gedaagde laat eiser in het ongewisse over het ongedaan maken van het doorhalen van zijn gegevens in het bevolkingsregister over het bedoelde tijdvak. Dit, ondanks het feit hij gedaagde op dinsdag 17 maart 2020 het verzoek daartoe heeft gedaan.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voorzover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1 Het spoedeisend belang blijkt in voldoende mate uit de stellingen van eiser, in het bijzonder uit het feit dat hij zijn kandidaatstelling op het te houden Partijcongres van de politieke organisatie waarvan hij lid is wenst te formaliseren. Eiser is daarom ontvangen in het kort geding.

Bevoegdheid kort gedingrechter

4.2 De kantonrechter constateert dat de onderhavige vordering niets anders behelst dan een administratief beroep c.q. bezwaar tegen het door gedaagde in het jaar 2018 genomen en reeds uitgevoerd besluit om de gegevens van eiser per 29 januari 2018 door te halen in het bevolkingsregister. Uit de inhoud van geen der bepalingen in het uitvoeringsbesluit blijkt dat voor burgers, waaronder eiser, de mogelijkheid bestaat om bij een instantie in beroep te gaan tegen een door de ambtenaar van het Centraal Bureau voor Burgerzaken genomen en uitgevoerd besluit als het bovenstaande. Nu er geen speciale rechtsgang daartoe voor eiser is aangewezen en de kortgedingrechter in dergelijke gevallen als restrechter dient, acht de kantonrechter in kortgeding zich bevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen zodat eiser ontvankelijk is in de door hem ingestelde vordering.

Stilzitten van eiser gedurende 15 januari 2019 tot en met 14 maart 2020

4.3 In haar betoog heeft gedaagde gewag van gemaakt van het feit dat eiser sedert het jaar 2018 er kennis van droeg dat zijn gegevens in het bevolkingsregister zijn doorgehaald vanwege het bezitten van de Green Card en het veelvuldig afreizen vanuit Suriname naar de Verenigde Staten van Amerika, doch dat eiser nu pas daartegen opkomt. Hieruit begrijpt de kantonrechter dat gedaagde het verzet van gedaagde tegen dit besluit tardief acht.
Eiser daarentegen blijft in zijn stelling volharden dat hij pas in december 2018/januari 2019 kennis droeg van het door gedaagde genomen en reeds uitgevoerd besluit en hij als gevolg hiervan zijn zaken betrekking hebbende op zijn kandidaatstelling niet zou kunnen formaliseren.
Voor de kantonrechter dient als uitgangspunt dat eiser pas in januari 2019 kennis droeg van het door gedaagde genomen en reeds uitgevoerd besluit. Dit, omdat ter zake de juiste datum van het kennis dragen van het genomen besluit van gedaagde het om een één om één verklaring gaat en gedaagde geen enkel bescheid heeft overgelegd of kunnen overleggen om aannemelijk te maken dat zij eiser ter zake het door haar genomen besluit vooraf in kennis had of heeft gesteld, terwijl hiertegenover staat het schriftelijk verzoek van eiser
d.d. 14 januari 2019.

De kantonrechter begrijpt dat eiser – vanwege het niet ongedaan maken van het besluit door gedaagde dat hij gedurende 29 januari 2018 tot en met 14 januari 2019 niet in het bevolkingsregister stond ingeschreven – mogelijk in zijn belang om als kandidaat in het [district] door zijn politieke organisatie te worden voorgedragen zou kunnen worden geschaad, doch geeft dit geen aanleiding om het sedert in 2018 door gedaagde genomen en uitgevoerd besluit ongedaan te maken.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het beoordelen of het bedoeld besluit c.q. handelen van gedaagde al dan niet onrechtmatig is reeds een gepasseerd station. Dit, omdat eiser met het schrijven van 14 januari 2019 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij geen bezwaar had met de doorhaling en zich reeds in het besluit had berust. Door zich thans – na bijkans langer dan een jaar stilzitten zonder enig uitdrukkelijk bezwaar of protest aan gedaagde kenbaar te maken of zonder enige gerechtelijke stappen ter zake tegen gedaagde te ondernemen – erop te beroepen dat de doorhaling onterecht is, acht de kantonrechter in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Daarbij neemt de kantonrechter ook in overweging dat eiser, zoals uit hetgeen hij ter comparitie van partijen heeft verklaard en uit de door hem overgelegde bescheiden blijkt, vanaf 14 januari 2019 tot en met heden zonder enige belemmering zijn zaken, zoals ziektekostendekking, verlenging van zijn vuurwapenvergunning, bankzaken, in orde heeft kunnen maken, en hij aldus niet in zijn gerechtvaardigde belangen zou zijn geschaad.

Nu ervan mag worden uitgegaan dat eiser zich vanaf 14 januari 2019 in het door gedaagde genomen besluit had berust, komt de kantonrechter er niet meer aan toe om te oordelen of die handeling al dan niet onrechtmatig is geschied. Daarom zal de door eiser gevraagde voorziening tot het ongedaan maken van de bedoelde handeling van gedaagde, te weten de doorhaling in het bevolkingsregister, worden geweigerd.

Inhoud van de afgegeven verklaring

4.4 Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt eiser wel in zijn stelling dat met hetgeen gedaagde op de verklaring heeft vermeld, onterecht de indruk doet wekken dat eiser pas vanaf 15 januari 2019 zijn hoofd- of werkelijk verblijf op het bedoelde adres heeft. Dit, omdat – zoals uit de ten processe overgelegde bescheiden blijkt – eiser voor het jaar 2018 wel op het [adres] in het [district] zijn werkelijk hoofd- en of verblijfplaats had. Dit geeft de kantonrechter aanleiding om de door eiser gevorderde voorziening ter zake anders toe te wijzen dan door hem is gevorderd, zodat de verklaring in overeenstemming is met de werkelijkheid.

Overige stellingen en weren

4.5 De overige stellingen en weren van partijen behoeven op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen geen bespreking, omdat die tot geen andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.

Proceskosten

4.6 Op grond van hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen, acht de kantonrechter het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Het compenseren van de proceskosten bestaat hierin, dat iedere procespartij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De kantonrechter in kort geding:

5.1 Beveelt gedaagde om op uiterlijk heden d.d. 27 maart 2020 om 15.00 uur aan eiser een verklaring uit het bevolkingsregister te verstrekken waarin vermeld staat dat zijn gegevens op basis van het in het bezit hebben van een Green Card gedurende 29 januari 2018 tot en met 14 januari 2019 in het bevolkingsregister zijn doorgehaald en hij vanaf 15 januari 2019 wederom is ingeschreven in het bevolkingsregister op het oud adres alwaar hij hoofd- of werkelijk verblijf had en heeft aan [adres] in het [district].

5.2 Machtigt eiser om dit vonnis – om waar nodig – aan derden en wel in het bijzonder aan daartoe bevoegde verkiezingsautoriteiten, te verstrekken teneinde te doen blijken dat hij weder is opgebracht in het bevolkingsregister op
15 januari 2019.

5.3 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

5.4 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de proceskosten draagt.

5.5 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton,mr. S.M.M. Chu, op vrijdag 27 maart 2020 te Paramaribo, in aanwezigheid van de griffier.