- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer A.R.no. 16-4462
- Uitspraakdatum 25 augustus 2020
- Publicatiedatum 08 september 2020
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
De kantonrechter overweegt dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.Eiser had noch de bevoegdheid noch reden om de opdracht afkomstig van de directeur te weigeren. Dit leidt tot het oordeel dat de ontslaggrond dat eiser gedaagde sub A met zijn handelingen opzettelijk heeft benadeeld, niet valide is. Het beroep op artikel 1615s lid 2 sub a BW slaagt, zodat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R.no. 16-4462
25 augustus 2020
G.S.
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [district],
eiser,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
A. HET TELECOMMUNICATIEBEDRIJF SURINAME (afgekort TELESUR),
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
B. DE STAAT SURINAME, m.n. de Ontslagcommissie,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal
bij het Hof van Justitie, zetelende te diens parkette te Paramaribo,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,
gedaagden.
1. Het verloop van het proces
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of –handelingen:
• het inleidend verzoekschrift dat met producties op 09 september 2016 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
• de mondelinge conclusie van eis;
• de conclusie van antwoord en uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie van antwoord en uitlating producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusie van repliek en uitlating producties, met producties;
• de conclusie van dupliek en uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie van dupliek en uitlating producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens eiser;
• de rolbeschikking d.d. 14 augustus 2018 gegeven, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
• de op 14 december 2018 gehouden comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de op 20 december 2018 voortgezette comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de op 11 januari 2019 voortgezette comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en overlegging producties, met producties zijdens eiser ten aanzien van gedaagde sub A;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen, zijdens eiser ten aanzien van gedaagde sub B;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie tot overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusies tot uitlating producties zijdens eiser;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de rolbeschikking d.d. 22 augustus 2019 gegeven, waarbij gedaagde sub B is gelast om producties ten processe over te leggen;
• de mondelinge conclusie tot overlegging producties zijdens gedaagde sub B, die te kennen heeft gegeven dat de rolbeschikking kennelijk is gestoeld op een omissie, waarbij de kantonrechter heeft bedoeld gedaagde sub A in stede van gedaagde sub B;
• de rolbeschikking d.d. 02 oktober 2019 gegeven, waarbij gedaagde sub A in de gelegenheid is gesteld om producties ten processe over te leggen;
• de conclusie tot overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens eiser.
1.2. De rechtsdag voor de uitspraak is hierna nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Bij arbeidsovereenkomst gedateerd 27 december 1982, is de dienstbetrekking tussen eiser en gedaagde sub A op 13 december 1982 aangevangen. Eiser is als Medewerker Planning in dienst genomen.
2.2. Eiser heeft tot 13 juli 2016 in de functie van Afdelingshoofd Telesur Verzorgingsgebieden gediend.
2.3. In de salarisspecificatie over de maand april 2016 staat dat eiser het bedrag ad
SRD 10.551,82 heeft ontvangen.
2.4. Bij schrijven gedateerd 08 november 2015, en betekend op 09 november 2015 aan eiser per exploot no. [nummer 1], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, L. Burgzorg, afkomstig van de waarnemend directeur van gedaagde sub A, is eiser in kennis gesteld van het navolgende. In het kader van eiser zijn werkuitvoering, met name bij de aanschaf van telecommunicatie-apparatuur, heeft hij zich schuldig gemaakt aan vermeend ontoelaatbare handelingen. Het vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige en mogelijk aan hem verwijtbare feiten. Het vorenstaande is aanleiding geweest om eiser ingaande 09 november 2015 tot nader order op non-actief te stellen. Hij mocht gedurende de periode van zijn non-actiefstelling gebouwen en terreinen van gedaagde sub A, met uit zondering van de Telesur-poli, niet betreden.
2.5. Bij schrijven gedateerd 10 november 2015, heeft eiser aan gedaagde sub A te kennen gegeven dat hij de beschuldiging vervat in de brief d.d. 08 november 2015, ontkent en dat hij over hetgeen terzake niet is gehoord door gedaagde sub A. Voorts heeft hij de brief geconcludeerd met het beschikbaar stellen van zichzelf om zijn werkzaamheden te hervatten. Deze brief is bij exploot no. [nummer 2] van de deurwaarder bij het Hof van Justitie,
D. Toekimin, op 10 november 2015 betekend aan [naam 1], assistente van de Chief Financial Officer van gedaagde sub A.
2.6. Bij schrijven gedateerd 11 januari 2016 heeft eiser via zijn procesgemachtigde wederom te kennen gegeven dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de verwijten van gedaagde sub A en heeft hij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om zijn werk te hervatten. Voorts heeft hij zijn grieven geuit ten aanzien van het verstrijken van twee maanden, en dat hij desondanks niet in kennis is gesteld van het door gedaagde sub A verrichte onderzoek en is hij evenmin gehoord hierbij. Ook heeft hij zijn pijnpunt, ten aanzien van de salarisverhoging waarop hij aanspraak maakt, doch niet ontvangt, kenbaar gemaakt.
2.7. Bij schrijven gedateerd 02 februari 2016, dat aan eiser in persoon is betekend per exploot gedateerd 03 februari 2016, no.[nummer 3], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. Kolf, heeft de waarnemend directeur van gedaagde sub A de verwijten aan eiser onderbouwd.
2.8. Op 04 februari 2016 heeft eiser verweer gevoerd, waarbij hij is ingegaan op de verwijten vervat in de brief gedateerd 02 februari 2016.
2.9. Bij schrijven gedateerd 05 februari 2016, dat per exploot d.d. 05 februari 2016, no.[nummer 4], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. Kolf, is betekend, heeft gedaagde sub A aangegeven dat het verweer van eiser niet steekhoudend is bevonden. Als toelichting op voormeld besluit is aangegeven dat:
a. Eiser heeft aangegeven dat de levertijden zo kort mogelijk gehouden moesten worden (maximaal 10 dagen vanaf de bestelling), maar dat blijkt niet uitgaande van de ontvangsten in het magazijn (16 oktober 2015) en de factuurdatum (27 augustus 2015). Verder heeft eiser aangegeven dat een ander voordeel was dat gedaagde sub A niet direct hoefde te betalen (risicovermindering), doch staat op de factuur [bedrijf] REF: GEN-20150827-001 d.d. 08/27/2015, betreffende de door eiser bestelde MIFI apparaten, duidelijk als betalingsvoorwaarde: “Pre-Payment Required 100%. Dit betekent dat gedaagde sub A 100% vooruit moest betalen.
b. De door eiser gemaakte calculatie waarbij hij een winst uitrekent van USD 133.000,- is volstrekt onjuist, aangezien hij hierbij alleen de kosten van de modem meerekent. Voor het leveren van de MIFI dienst, zijn er ook kosten verbonden aan onderhoud van het netwerk, afschrijvingen, personeels-en marketingkosten. Door het randapparatuur duurder in te kopen heeft eiser juist de winstgevendheid van de dienst en het bedrijf negatief beïnvloed. In tegenstelling tot wat eiser stelt dat de investering in de MIFI apparaten reeds terug is verdiend, zij opgemerkt dat er pas sprake is van winst als van de opbrengsten alle gemaakte kosten worden afgetrokken.
c. Verder heeft de MIFI een negatieve impact gehad op de customer experience van het mobiel internet, waardoor het aantal klachten voor trage mobiel internet drastisch is toegenomen. Dit ondoordacht handelen heeft gedaagde sub A extra in de kosten gejaagd om licentie kosten te betalen aan [bedrijf 2], initieel USD 4.200.000,- na onderhandeling ruim
USD 1.500.000,-.
d. In 2015 zijn er door tussenkomst van eiser MIFI apparaten besteld. In plaats van rechtstreeks bij de leverancier [bedrijf 2] in te kopen, heeft eiser herhaaldelijk via de tussenpersoon [naam 3], opererende onder de bedrijfsnaam [bedrijf], ingekocht, terwijl gedaagde
sub A reeds jaren rechtstreeks goede zaken doet met [bedrijf 2]. Het verlies dat hierdoor door gedaagde sub A is geleden, is voorlopig becijferd op circa USD 58.955,-. Er is hier dus duidelijk sprake van overfacturering.
Met vorenstaande handelingen heeft eiser grovelijk de plichten, veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. Eiser heeft gedaagde sub A ernstig financieel benadeeld. Als gevolg van het voorgaande is het gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Van gedaagde sub A kan ook niet redelijkerwijs worden verwacht dat zij de dienstbetrekking zal laten voortduren. Aan eiser is gelet op het vorenstaande ontslag aangezegd.
2.10. Bij beschikking gedateerd 18 februari 2016 afkomstig van de Arbeidsinspectie, afdeling van het Ministerie van Arbeid, heeft gedaagde sub A volhard in de door haar opgegeven ontslaggronden. Voorts heeft gedaagde sub A aangegeven dat zij het verweer in het kader van de opgegeven redenen, niet steekhoudend heeft bevonden.
Eiser heeft zich bij de Arbeidsinspectie verweerd door aan te geven:
• dat hij daadwerkelijk de apparaten heeft aangekocht, doch dat deze handeling niet op eigen initiatief, maar in opdracht van de toenmalige directie heeft plaatsgevonden;
• dat de bestellingen van en de betalingen voor de apparaten met goedkeuring van de toenmalige RvC en de directie zijn geschied, en dat deze verklaring door de werkgever niet is weerlegd;
• dat hij in verband met het verwijt aan zijn adres niet afdoende in de gelegenheid is gesteld zich terzake op deugdelijke wijze te verweren, vermits het door de werkgever opgegeven schadebedrag door laatstgenoemde niet is onderbouwd en dat hij voorts is aangezegd zich te verweren, zonder dat hij is geconfronteerd met het resultaat van het intern gepleegd onderzoek, dan wel met enig onderliggend stuk.
2.11. In voormelde beschikking afkomstig van de Arbeidsinspectie staat voorts dat beide partijen in verband met de ontslagaanvraag zaken hebben toegelicht en onderbouwd middels het overleggen van diverse bescheiden. Arbeidsinspectie is tot het oordeel gekomen dat niet, althans niet voldoende is komen vast te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen welke een ontslag als het onderhavige redelijkerwijs zouden kunnen rechtvaardigen. Er is gelet op het vorenstaande bezwaar tegen het ontslag wegens dringende reden van eiser aangetekend.
2.12. Bij schrijven gedateerd 19 februari 2016, dat per exploot d.d. 19 februari 2016, no. [nummer 5], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger, is betekend aan eiser, heeft gedaagde sub A aangegeven dat zij vooralsnog geen reden ziet om tot opheffing van de non-actiefstelling over te gaan en zal deze maatregel derhalve blijven handhaven.
2.13. In de verklaring gedateerd 15 maart 2016, heeft [naam 2], als toenmalige directeur van gedaagde sub A, verklaard dat eiser na goedkeuring van en in opdracht van de directie, na verkregen autorisatie van de RvC, de MIFI apparaten en HAUS toestellen in het kader van de snelle uitbreiding van het aantal breedbandaansluitingen en de vervanging van slecht functionerende toestellen op het netwerk bij [bedrijf] heeft besteld. Een en ander hield allemaal verband met de toen actuele concurrentiedruk. De financiële afhandeling en inklaring heeft plaatsgevonden door de verantwoordelijk afdelingen (inkoop en financiële administratie).
2.14. In de ontslagbeschikking gedateerd 31 maart 2016, staat dat gedaagde sub A het navolgende heeft aan gegeven naar aanleiding van de reactie van eiser:
• de veroorzaakte vertraging in het netwerk door het gebruik van de MIFI-apparaten blijkt uit de netwerkstatistieken, waarin technisch is onderbouwd met netwerk verkeerscijfers dat het MIFI-verkeer is toegenomen van 0% naar 21 % van het totaal mobiel internetverkeer, met als gevolg dat ongeveer 42000 mobiel internetgebruikers een verslechterd mobiel internetverkeer hebben ondervonden, daar alle mobiel internetnetwerklicenties zijn overschreden door de ondoordachte introductie van MIFI;
• dat de levertijd van [bedrijf] 19 tot 50 dagen is geweest, waardoor er niet kan worden gesteld dat [bedrijf] sneller levert dan [bedrijf 2];
• dat de groei van 0 naar 21% op het netwerkverkeer als gevolg van het gebruik van de MIFI-apparaten zich zodanig heeft gemanifesteerd dat alle netwerklicenties voor mobiel internet overschreden zijn, met als gevolg dat de netwerkleverancier [bedrijf 2] gedaagde sub A een boetebedrag van ruim USD 4.100.000,- voorlegde voor over-verbruik van alle licenties;
• dat indien MIFI niet was ingevoerd de boven aangehaalde kosten niet zouden zijn gemaakt en zou het bedrijfsresultaat en de cashflow niet negatief zijn beïnvloed;
• dat de verklaring van de gewezen directeur niet als bewijs kan worden aangemerkt, aangezien de oud directeur deel is van de onrechtmatige handelingen, die mede hebben geleid tot zijn ontslag en het nader onderzoek naar eiser;
• dat de rol van de afdelingen Inkoop en Financiële Administratie totaal niets te maken heeft met het benadelen van het bedrijf;
• dat ongeacht welke strategieën ook hebben gegolden bij de bedrijfsvoering, men nimmer kan en mag voorbijgaan aan comptabele regels en voorschriften en dat uit onderzoek is gebleken dat zulks wel degelijk is gebeurd.
2.15. In de ontslagbeschikking staat dat de Ontslagcommissie, het navolgende heeft aangegeven:
• dat het de Ontslagcommissie is gebleken dat in het door het bedrijf verrichte onderzoek alle aangehaalde activiteiten en de daarbij getrokken conclusies onderbouwd zijn met relevante nota’s en andere onderliggende stukken;
• dat het de Ontslagcommissie uit de door de gedaagde sub A overgelegde documenten tevens is gebleken dat het door eiser gevoerd verweer, met betrekking tot de aanschaf van de apparaten bij [bedrijf] in plaats van [bedrijf 2], niet valide is;
• dat het de ontslagcommissie uit de overgelegde stukken ook is gebleken dat bestaande procedures binnen gedaagde sub A niet althans niet genoegzaam zijn nageleefd, hetgeen financiële consequenties heeft gehad voor het bedrijf;
• dat gelet op het voorgaande, de door gedaagde sub A overgelegde documenten, de afgelegde verklaringen en de omstandigheden van het geval, de Ontslagcommissie in casu van oordeel is dat gedaagde sub A het gestelde met betrekking tot het geschonden vertrouwen voldoende aannemelijk heeft kunnen maken, waardoor in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht om de dienstbetrekking met eiser te laten voortduren.
De Ontslagcommissie heeft op grond van het vorenstaande besloten om vergunning te verlenen aan gedaagde sub A ter beëindiging van de dienstbetrekking met eiser, met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn en de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
2.16. Bij brief gedateerd 31 maart 2016, die per exploot d.d. 01 april 2016, no. [nummer 6], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger, is betekend aan eiser, is hem namens de waarnemend directeur, door de Coördinator Technische Zaken ontslag aangezegd. Hierbij is aangegeven dat rekening houdend met een opzegtermijn van 12 maanden, bij een onafgebroken dienstverband van langer dan 11 jaren, aan eiser een uitkering toekomt gelijk aan zijn loon met de bijbehorende emolumenten, over de periode 31 maart 2016 tot en met 30 maart 2017.
2.17. Nadat partijen over en weer waren gehoord door de Ontslagcommissie van gedaagde sub B heeft laatstgenoemde nadere informatie doen opvragen bij gedaagde sub A, waarvan de inhoud onbekend was bij eiser en is hij daaromtrent evenmin nader gehoord.
2.18. Bij brief gedateerd 06 april 2016 heeft eiser via zijn gemachtigde aangegeven dat het aangezegde ontslag, ingevolge artikel 8 Decreet C-38 nietig is, nu de Coördinator Technische Zaken geen directeur of onderdirecteur is en slechts de directie van gedaagde sub A belast is met de aanzegging van het ontslag aan personeelsleden. Ook is gedaagde sub A erop gewezen, dat ingevolge artikel 1615i BW, de dienstbetrekking eindigt op 31 mei 2017 in stede van 30 maart 2017, uitgaande van de aanzegging op 01 april 2016.
2.19. Bij brief gedateerd 08 april 2016, die per exploot d.d. 08 april 2016, no. [nummer 7], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger, is betekend aan eiser, is hij namens de waarnemend directeur, zijn ontslag aangezegd. Hierbij is aangegeven dat rekening houdend met een opzegtermijn van 12 maanden, bij een onafgebroken dienstverband van langer dan 11 jaren, aan eiser een uitkering toekomt gelijk aan zijn loon met de bijbehorende emolumenten, over de periode 08 april 2016 tot en met 31 mei 2017.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daarop
3.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. gedaagde sub A zal veroordelen om de dienstbetrekking met eiser volledig te herstellen en hem in de gelegenheid zal stellen zijn werkzaamheden in zijn laatste functie onbelemmerd en ongestoord uit te voeren;
b. gedaagde sub A zal veroordelen om aan eiser te betalen, zijn loon en emolumenten, te rekenen vanaf 01 juni 2017 tot aan de datum waarop de dienstbetrekking wordt hersteld, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding.
Subsidiair
a. gedaagde sub A zal veroordelen om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het schadevergoedingsbedrag van SRD 697.437,-, zijnde de door eiser geleden en te lijden schade als gevolg van het kennelijk onredelijk doen eindigen van de dienstbetrekking met gedaagde sub A, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding;
en
b. gedaagde sub B zal veroordelen om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het schadevergoedingsbedrag van SRD 697.437,-, zijnde de door eiser geleden en te lijden schade als gevolg van de in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de Ontslagcommissie verleende ontslagvergunning, waardoor eiser ernstig in zijn rechten is aangetast, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding;
des dat één betalende de ander zal zijn bevrijd.
3.2. Eiser legt, zakelijk weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag dat zijn ontslag ingevolge artikel 1615s lid 2 sub a en b BW kennelijk onredelijk is. Gedaagde sub A heeft in strijd gehandeld met de beginselen van goed werkgeverschap. Ook is het ontslagbesluit van gedaagde sub B in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Eiser draagt voorts ook geen kennis van het onderzoeksrapport dat gedaagde sub A ten grondslag heeft gelegd aan haar ontslagaanvraag.
3.3. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De opgegeven ontslaggronden door gedaagde sub A
4.1. Gedaagde sub A heeft gesteld dat eiser in het kader van zijn werkuitvoering, met name bij de aanschaf van telecommunicatie-apparatuur, zich schuldig gemaakt aan ontoelaatbare handelingen en ernstige aan hem verwijtbare feiten. Deze stelling is als volgt onderbouwd door gedaagde sub A.
4.1.1. Uit een intern onderzoek dat is verricht naar onregelmatigheden binnen gedaagde sub A, is onder andere gebleken dat in 2015 er door tussenkomst van eiser MIFI apparaten zijn besteld. Het was zeer opvallend dat ervoor gekozen is, om niet rechtstreeks bij de leverancier [bedrijf 2] in te kopen, maar via de tussenpersoon [naam 3], opererende onder de bedrijfsnaam [bedrijf], terwijl gedaagde sub A reeds jaren goede zaken doet met [bedrijf 2]. Het verlies dat hierdoor geleden is door gedaagde sub A, is becijferd op ca. USD 58.955,-. Er is hier dus duidelijk sprake van overfacturering.
4.1.2. Een nader onderzoek van [bedrijf] heeft tevens uitgewezen dat [bedrijf] een op papier gecreëerd bedrijf is, kennelijk met het doel om onder die naam diensten te verlenen aan gedaagde sub A. Eiser onderhield vanaf het jaar 2007 namens gedaagde sub A contact met [naam 3] toen hij in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van [bedrijf 3] fungeerde. Het gebruik maken van een bedrijf dat slechts op papier bestaat, waarbij er voor gedaagde sub A zeer nadelige transacties worden gepleegd, wordt gekwalificeerd als het bewust benadelen van gedaagde sub A.
4.1.3. Eiser heeft voorts zonder de nodige zorgvuldigheid, die een werknemer in ieder geval op zijn niveau betaamt, in acht te nemen, herhaaldelijk via [bedrijf], welk bedrijf aan gedaagde sub A verbonden was, MIFI apparaten aangekocht, terwijl gedaagde sub A over een inkoopafdeling beschikt.
4.1.4. Alhoewel dezelfde apparaten bij [bedrijf 2] goedkoper zijn en de afdeling Inkoop hem daarop heeft geattendeerd, is eiser toch door is gegaan met het aankopen van de duurdere apparaten via [bedrijf].
4.1.5. Ondanks de technische achtergrond van eiser, heeft hij genoemde apparaten niet eerst laten testen op hun werking, maar heeft hij deze ongeconditioneerd verkocht aan klanten van gedaagde sub A, met als gevolg dat de MIFI-apparaten een negatieve impact hebben gehad op de customer experience van het mobiel internet, waardoor het aantal klachten voor trage mobiel internet drastisch is toegenomen.
Het verweer van eiser tegen de ontslaggronden van gedaagde sub A
4.2. Eiser heeft uitvoerig verweer gevoerd tegen de stellingen van gedaagde sub A. Het verweer komt neer op het navolgende.
4.2.1. Aanschaf MIFI apparatuur bij [bedrijf]:
In 2015 is er MIFI apparatuur aangeschaft via [bedrijf] (directeur/eigenaar [naam 3]) i.p.v. [bedrijf 2].
Voorwaarden voor-en bij aanschaf van alle hardware en of apparatuur
• Aanschaf heeft altijd plaatsgevonden in opdracht van de directie.
• Bestellingen en betalingen hebben altijd plaatsgevonden met goedkeuring van de RvC (goedgekeurde autorisaties) en directie.
• Fysieke betaling heeft plaatsgevonden in opdracht van de Financieel directeur.
• Levering van bestelling is altijd inclusief vracht, afhandeling en assurantie af magazijn Telesur Tweede rijweg.
4.2.2. De redenen voor aanschaf van MIFI’s algemeen
[naam 3], directeur eigenaar van [bedrijf], is in 2010 door de voormalig Technisch directeur [naam 4], bij gedaagde sub A binnengebracht als consultant. Vanaf toen heeft [naam 3] gefunctioneerd als Technisch en Financieel adviseur op verschillende gebieden (Rapporten zijn gedaagde sub A bekend) binnen gedaagde sub A. Alle technische en eventueel financiële besluiten op technisch vlak moesten via de consultant geschieden.
In de periode 2014-2015 heeft eiser geconcludeerd dat er een behoorlijke achterstand was ontstaan in aanvragen voor ADSL aansluitingen (dit vanwege de trage aansluitsnelheid en/of tekort aan koper in gebieden). Daarnaast waren de concurrenten van gedaagde sub A altijd voor om die potentiële klanten af te romen van gedaagde sub A. Er werd met de ervaringen toen opgedaan, met USB dongles gepoogd invulling te geven aan het schrijnend tekort aan breedband aansluitingen. Echter werd al gauw duidelijk dat de dongles voor een zeer beperkte groep interessant was. Alleen gebruikers met een PC konden hiervan gebruik maken. Immers moest de dongle in een PC gestopt worden om deze te laten functioneren. Uit het toenmalig marktonderzoek bleek dat de grootste groep klanten behoefte had aan een andere breedband oplossing. Aangezien niet alle klanten beschikten over een PC en eigenlijk met hun smartphone een breedband verbinding wilden, moest worden uitgekeken naar een andere oplossing.
Samen met de consultant ([naam 3]) werd naar alternatieven gekeken. Er werd toen voorgesteld een MIFI device uit te proberen. Deze MIFI had alleen een 3G mogelijkheid. Na een test periode werden deze MIFI’s (5 voor test) goed bevonden. Ook zijn deze MIFI’s getest door de PUOM groep.
4.2.3. Waarom de MIFI’s zijn aangeschaft bij [bedrijf]
• Door de slechte ervaring die gedaagde sub A toen had met [bedrijf 2] wat betreft consumer equipment o.a. MSAN modem die niet functioneerde op hun eigen Huawei MSAN apparatuur geïnstalleerd ter vervanging van de Ercisson EDA apparatuur. Ook een aantal [bedrijf 2] cellulairs voldoen niet in het netwerk van gedaagde sub A. Dit is ook voorgehouden aan gedaagde sub A door de PUOM groep.
• Van eminent belang bij de bestelling waren de levertijden, deze moesten zo kort mogelijk gehouden worden, max 10 dagen vanaf bestelling. [bedrijf 2] kon dat niet, recentelijk ook weer bewezen toen in oktober 2015 een bestelling van CPE equipment werd geplaatst en pas tegen januari/februari 2016 werd geleverd.
• Daarnaast was een minimale afname van 2000 per model verplicht gesteld door [bedrijf 2]. De commerciële groep wist toen nog niet hoe de verkoop van deze equipment zou verlopen.
• [bedrijf] heeft 100% prepayment gedaan. De directie van gedaagde sub A heeft toen besloten om bij wijze van proef 500 MIFI’s te bestellen. Deze bezending was binnen 5 dagen in Suriname en binnen 3 dagen geïnstalleerd en was de vraag hiernaar niet te stuiten, zo enthousiast reageerden de klanten.
• [bedrijf] is een formeel, in de USA, geregistreerd bedrijf en gedaagde sub A heeft dus al jaren zaken met dit bedrijf gedaan, steeds naar tevredenheid van de toenmalige directie van gedaagde sub A. Dit vanwege de goede ervaringen met [bedrijf]. Afspraken met betrekking tot levering, levertijden en garantie zijn altijd nagekomen bij voorgaande bestellingen.
• Andere bedrijven vinden gedaagde sub A vanwege slecht betalingsgedrag onbetrouwbaar en willen geen zaken doen met gedaagde sub A.
4.2.4. Vervolgtraject aanschaf
Tijdens het MIFI project werden een aantal voorstellen en pointers door klanten en technici van gedaagde sub A meegenomen en werd de aanschaf aangepast en wel als volgt:
• Alle klanten, indien bij hoge uitzondering, in de toekomst te voorzien van vaste MIFI (CPE) aansluitingen.
• Klanten die een LAN nodig hebben voor een camera security systeem of soortgelijk, ook uit te rusten met CPE equipment (eventueel vervanging van bestaande MIFI).
• Vanwege de veel grotere aantallen, de bestelling elders te plaatsen (voorstel [bedrijf 2]).
o Door eiser is toen opnieuw contact gemaakt met de sales representative van [bedrijf 2] (voornaam). Hierbij is toen een offerte opgevraagd met levertijden en is een bestelling van 2000 CPE units met de mogelijkheden 3G en LTE700-1800Mhz besteld bij [bedrijf 2]. Deze bestelling was tot op de datum van zijn non-actiefstelling reeds geleverd, maar de inzet is niet bekend bij eiser.
• Eiser heeft ontkend dat het gebruik van de MIFI-apparaten, een vertraging heeft veroorzaakt in het netwerk en heeft aangegeven dat deze apparaten vooraf wel zijn getest en goed zijn bevonden.
4.2.5. Kostenprijscalculatie MIFI
Er zijn in totaal 3800 MIFI’s besteld waarvan 300 voor het binnenland project. Van deze 3800 (3G-HSPA, LTE 700-1800). De rest is 3G-HSPA only.
Totaal unitprijs USD 421.227,-
Assurantie, vracht en afhandelingkosten USD 36.726,-
Generaal totaal USD 458.953,-
In de brief is aangegeven dat USD 58.955,- extra is uitgegeven. Dit is een bewering van gedaagde zonder enige onderbouwing of bewijsstuk zijdens gedaagde sub A, zodat eiser vindt dat hij in zijn verweer wordt geschaad.
Om de vergelijking reëel te kunnen maken is daarom een uitleg gegeven omtrent de periode waarbij de apparaten zijn aangeschaft.
Hetgeen eiser verweten wordt, is voor hem niet begrijpelijk aangezien:
• Nergens formeel is aangegeven dat er bij [bedrijf 2] besteld moet worden.
• Het is geen vreemd verschijnsel om apparatuur en/of hardware ondanks duurder toch te bestellen. Zie openbare aanbesteding van GSM waarbij Huawei een stuk duurder was dan Alcatel-Lucent, maar toch is gekozen voor Huawei.
• De investering reeds is terugverdiend. Zie de hierbij gemaakte kostencalculatie.
Ingezet tot heden: 3200 devices
Aanschaf USD 459.000,-
Gemm. Aantal klanten met 3 jarig contract (2000)
2000X SRD 104,- (X 6 maanden in gebruik) USD372.537,31
1000X SRD 131,- (X 5 maanden in gebruik) USD 195.522,39
200X SRD 131,- (X 5 maanden in gebruik) USD 23.462,69
Totaal USD 591.522,3
Gedaagde sub A winst USD 133.000,-
De koers die is gehanteerd is SRD 3,35 voor USD 1,-
4.2.6. Conclusie
• Gedaagde sub A heeft aangegeven dat er USD 58.955,- extra is uitgegeven (overfacturering). Uit eiser zijn calculaties blijkt dat voornoemd bedrag reeds meer dan 2X is terugverdiend (nogmaals: dit is worstcase scenario).
• Had eiser dit niet gedaan of later gedaan, was de kans groot deze klanten te verliezen en de inkomsten mis te lopen.
• Over de periode van nog twee jaar zullen de inkomsten (inclusief verlaging van de tarieven en rekening houdend met koers verschillen SRD5.0) zijn: 3800 X 75 X 24 maanden
USD 1.368.000,- (MIL). Hierbij vermeerderd met vorig jaar, totaal USD 2.000.000,- (afgerond).
Reden waarom ondergetekende contact heeft met [naam 3]:
Ondergetekende heeft vanaf [naam 3] bij [bedrijf 3] als Sales manager was aangesteld (2007), uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid als project manager bij toenmalig IGP contact gehad met eerder genoemde. Aangezien eiser niet alleen belast was met de uitvoer, maar ook de offerten en bestellingen moest voorbereiden, is dit contact gebleven. Ook nadat [bedrijf 3] failliet werd verklaard en [naam 3] via de toenmalige Technisch directeur [naam 4] als consultant voor gedaagde sub A werd aangetrokken, bleef het contact ongewijzigd. Voormalig IGP (tegenwoordig B&I) functioneerde onder [naam 4] en moesten alle technische zaken (Transmissie, Centrales etc.) via deze consultant worden afgehandeld. Eiser moest dus het contact blijven onderhouden. Als projectmanager en/of leidinggevende is het immers belangrijk een goed netwerk van deskundigen te onderhouden.
Zoals hierboven is aangegeven, heeft eiser de opdrachten van de directie uitgevoerd. Hij heeft zich dus op geen enkele wijze schuldig gemaakt aan enig ontoelaatbare handeling, zodat de beschuldiging van gedaagde sub A aan eiser, alsof hij haar bewust zou hebben benadeeld, onterecht is.
• Eiser heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden altijd naar behoren en naar eer en geweten heeft uitgevoerd, reden waarom er ook nooit een maatregel tegen hem is getroffen;
Ten aanzien van het gestelde kennelijk onredelijk ontslag
4.3. De kantonrechter definieert het kennelijk onredelijk ontslag als volgt: een ontslag van een werknemer, dat gebaseerd is op redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, of de dienst en waartoe nooit beslist zou zijn door een normale en redelijke werkgever.
De kantonrechter zal voor de vaststelling of er al dan niet sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, de door eiser en gedaagde sub A gestelde feiten en omstandigheden toetsen aan hetgeen is bepaald onder artikel 1615s lid 2 sub a en b BW en voormelde gehanteerde definitie van het kennelijk onredelijk ontslag.
Terzake de overfacturering
4.4. De kantonrechter is van oordeel dat eiser uitvoerig en afdoend verweer heeft gevoerd tegen de redenen die kort samengevat erop neerkomen:
4.4.1. dat hij de opdrachten van de gewezen directieleden, waaronder de toenmalige directeur van gedaagde sub A heeft opgevolgd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij de desbetreffende verklaring ten processe overgelegd, waarvan de inhoud is vermeld onder 2.13 van dit vonnis.
4.4.2. dat de door hem gedane inkopen, in tegenstelling tot hetgeen gedaagde sub A aangeeft voordelig is geweest voor gedaagde sub A.
4.5. Ter comparitie is het navolgende gebleken. De inkoopprocedure vangt aan met een aanvraag door de betreffende afdeling. Met de aanvraag kunnen soms offertes worden meegestuurd door de afdeling die de aanvraag deed. Indien er geen offertes worden opgestuurd, moet de Afdeling Inkoop een offerte zoeken bij verschillende leveranciers. Op basis hiervan wordt een vergelijking gemaakt door de Afdeling Inkoop en wordt de bestelling geplaatst bij de leverancier. Ten slotte komen de goederen binnen, na de inklaring en worden zij opgeslagen in het magazijn. In onderhavig geval, zijn de MIFI apparaten niet via voormelde procedure ingekocht.
Er zijn twee soorten autorisaties die verkregen moeten worden in onderhavig geval, namelijk:
• een autorisatie afkomstig van de directeur of de onderdirecteur, ten aanzien van bestellingen buiten de normale procedure;
• en een autorisatie van de RvC indien het betalingsbudget een bepaald bedrag overschrijdt.
Het voormalig hoofd van de Afdeling Inkoop heeft namens gedaagde sub A verklaard dat hij niet weet of eiser geautoriseerd is door de directie, maar dat hij bij het onderzoek heeft geconstateerd dat er niet voor elke factuur een autorisatie van de RvC is gegeven.
Eiser heeft ter comparitie voorts verklaard dat hij formeel is belast met de aanvraag van offerte en aan de hand hiervan heeft hij de bestellingsopdracht gedaan. De directie is echter uiteindelijk belast met het ondertekenen van een bestelling of inklaring. De betaling aan de leverancier verloopt formeel via de boekhouding. Voorts heeft eiser verklaard dat er aan alle formaliteiten gevolg is gegeven.
Eiser heeft ook nog aangegeven dat hij pas op de dag van de comparitie, voor het eerst wist dat er autorisaties van de RvC ontbraken. Dat is hem nooit kenbaar gemaakt en in de opgegeven ontslagredenen is er hiervan ook nooit melding gemaakt.
Ten aanzien van de autorisatie van de directie
4.5.1. De kantonrechter overweegt dat de stelling van eiser dat hij de autorisatie van de directie had om de door hem gedane inkopen te doen, wordt ondersteund door de verklaring van de gewezen directeur. Deze verklaring draagt bij tot het oordeel van de kantonrechter, gelet op het feit dat degene die de verklaring heeft afgelegd, de directeur was in wiens opdracht eiser heeft gehandeld. De enkele stelling, dat de gewezen directeur ook verweten wordt van de onrechtmatige handelingen, die mede hebben geleid tot zijn ontslag en het nader onderzoek naar eiser, is voor de kantonrechter juist reden om de verklaring mee te nemen bij haar oordeel. Immers staat vast dat er omtrent de overlapping van hetgeen gedaagde
sub A zowel eiser als de gewezen directeur verwijt, een verklaring is afgelegd door laatstgenoemde. Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de stelling van eiser, dat hij de autorisatie van de directie had om de door hem gedane inkopen te doen.
4.5.2. De kantonrechter overweegt dat de stellingen van de gemachtigde van gedaagde sub A ter comparitie, dat voor het comptabel maken van het proces, de omzeiling van de standaardprocedure moet worden doorgegeven aan de Afdeling Inkoop en dat het afdelingshoofd, de persoon is die de autorisatie-aanvraag voorbereid en allemaal meestuurt, niet is onderbouwd met stukken waarin die stellingen staan opgenomen. Er is ook niet aangetoond hoe eiser op de hoogte hiervan zou moeten zijn. Voorts strookt deze stelling niet met het rapport van de Centrale Landsaccountant Dienst (CLAD- rapport), waarin staat vermeld dat gedaagde sub B niet beschikt over formele procedure beschrijvingen met betrekking tot de inkopen, de aanbestedingsprocedure en overige procedures. De kantonrechter kan derhalve niet uitgaan van de juistheid van de informatie gegeven door de gemachtigde van gedaagde sub A.
Ten aanzien van de autorisatie van de RvC
4.5.3. De kantonrechter overweegt dat nergens uit blijkt dat eiser heeft geweten dat er een autorisatie van de RvC ontbrak. Daarenboven wordt overwogen dat niet valt in te zien, waarom een personeelslid de verantwoording zou hebben om erop toe te zien dat de autorisatie afkomstig van de RvC niet ontbrak. Het vorenstaande is de taak van de directie, tenzij anders is bepaald door de organisatie. Uit artikel 8 lid 8 van de Wet C-38, waarin is bepaald dat het overig personeel van gedaagde sub A door de directeur wordt aangesteld, geschorst en ontslagen, leidt de kantonrechter af dat de directeur de gezaghebbende is over het overig personeel. De kantonrechter is van oordeel dat eiser als personeelslid onder het gezag van de directie en meer in het bijzonder de directeur viel. Eiser kon derhalve gerechtvaardigd ervan uitgaan dat er uitvoering gegeven moest worden aan de opdrachten van de directeur. Reden te meer nu deze omkleed waren met aanvaardbare redenen, die uitvoerig door eiser zijn gemotiveerd onder r.o. 4.2.
4.5.4. De kantonrechter overweegt dat gedaagde sub B haar stelling, dat eiser de genoemde apparaten niet eerst heeft laten testen op hun werking en dat hij deze ongeconditioneerd heeft verkocht aan klanten van gedaagde sub A, niet heeft onderbouwd met terzake doende feitelijkheden, terwijl eiser gemotiveerd verweer heeft gevoerd terzake. Deze stelling is derhalve niet in rechte komen vast te staan.
4.6. Gelet op het vorenstaande, had eiser noch de bevoegdheid noch reden om de opdracht afkomstig van de directeur te weigeren. Dit leidt tot het oordeel dat de ontslaggrond dat eiser gedaagde sub A met zijn handelingen opzettelijk heeft benadeeld, niet valide is. Het beroep op artikel 1615s lid 2 sub a BW slaagt, zodat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook op basis van de andere onderbouwingen van voormelde ontslaggrond, er ook sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
Ten aanzien van de e-mailwisseling tussen eiser en Hoofd van de Afdeling Inkoop
4.7. De kantonrechter overweegt dat uit de e-mailberichten tussen eiser en het (gewezen) hoofd van de Afdeling Inkoop, [naam 5], de intentie van eiser duidelijk naar voren komt. Zoals eiser reeds heeft onderbouwd in r.o. 4.2., heeft hij dezelfde uitleg aan [naam 5] gegeven, toen laatstgenoemde melding maakte van de goedkopere prijzen die [bedrijf 2] bood.
De uitleg van eiser leidt tot de conclusie dat, in tegenstelling tot hetgeen gedaagde sub A betoogt, eiser gericht was op het behalen van voordeel ten behoeve van gedaagde sub A.
Ten aanzien van de MIFI Device User Impact
e. De kantonrechter overweegt dat uit het overgelegde document MIFI Device User Impact, de stelling van gedaagde sub A, dat de MIFI een negatieve impact gehad op de customer experience van het mobiel internet, waardoor het aantal klachten voor trage mobiel internet drastisch is toegenomen, niet wordt ondersteund. Een zelfgemaakte powerpoint presentatie, met bevindingen zonder de grondslag of bron aan te geven, draagt niet bij tot de vaststelling van de door gedaagde sub A geponeerde stelling. Gedaagde sub A had desnoods met een user poll, de bevindingen van haar klanten ten aanzien van de MIFI apparatuur moeten vaststellen. Voor de kantonrechter is onduidelijk hoe de powerpoint presentatie, een indicatie van de customer experience moet vaststellen. Immers is er geen uitvoerig onafhankelijk onderzoek gedaan naar de bevindingen van de klanten van gedaagde sub A over de MIFI apparaten.
Ook de stelling van gedaagde sub A, dat het handelen van eiser haar in extra kosten heeft gejaagd om licentie kosten te betalen aan [BEDRIJF 2], initieel USD 4.200.000,- na onderhandeling ruim USD 1.500.000,-, gaat niet op. Er is geen ondersteunend materiaal ter verificatie van deze stelling overgelegd.
Ten aanzien van de gestelde benadeling van gedaagde sub A
4.8. Na het intern rapport van gedaagde sub A op naam van eiser te hebben doorgenomen, overweegt de kantonrechter het navolgende. Het intern rapport bestaat uit de door gedaagde sub A gestelde ontslaggronden, facturen van [bedrijf], een document over het adres van [bedrijf], een door gedaagde samengestelde prijsvergelijking tussen het aanbod van [bedrijf 2] en van [bedrijf] en een overzicht betreffende de consultancy fees betaald aan [bedrijf].
4.8.1. Uit de overgelegde documenten blijkt niet op welke wijze eiser onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens gedaagde sub A. Immers blijkt niet dat eiser opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de betalingen aan [bedrijf]. Evenmin blijkt dat eiser de feitelijke betalingen heeft verricht. Eiser heeft gesteld dat op de facturen de handtekeningen van
[naam 6] en [naam 2], zijnde de gewezen onderdirecteur en de directeur van gedaagde sub A, staan. Deze stelling is niet weersproken door gedaagde sub A, zodat deze stelling rechtens vaststaat tussen partijen.
4.8.2. De kantonrechter merkt op dat op alle facturen van [bedrijf] als adres staat vermeld: 1830 radius drive Hollywood fl 33020, Unit no. 1123, terwijl in het document, dat gedaagde sub A heeft overgelegd ter ondersteuning van haar stelling dat [bedrijf] niet bestaat, als adres staat vermeld: 315 NW 153RD AVE PEMBROKE PINES, FL 33028. Nu er geen nadere toelichting is gegeven door gedaagde sub A hieromtrent, zal de kantonrechter voorbijgaan aan deze stelling van gedaagde sub A.
De kantonrechter merkt op dat uit de facturen met de kenmerknummers: GEN-20150511-001 en GEN-20150722-001 blijkt, dat het volledig bedrag betaald dient te worden binnen
15 dagen. Uit deze facturen blijkt ook dat de levering van de bestellingen respectievelijk op 18 mei 2015 en 06 augustus 2015 heeft plaatsgehad. Uitgaande van de factuurdatum van
11 mei 2015 en 22 juli 2015, worden de stellingen van eiser ten aanzien van de snelle levering binnen 5 tot 15 dagen en de mogelijkheid op betaling achteraf, bekrachtigd.
Uit de factuur met als kenmerknummer GEN-20150827-001, blijkt dat er een 100% vooruitbetaling is vereist. Ook blijkt dat de goederen op 10 oktober 2015 zijn ontvangen. De kantonrechter overweegt dat er onvoldoende facturen zijn overgelegd, uit hoofde waarvan bepaald kan worden dat de stellingen van eiser niet opgaan. Immers worden de stellingen van eiser door twee facturen bekrachtigd, terwijl er als weerleging van de stelling, slechts één factuur is overgelegd. Daarbij komt nog dat in het kader van een vergelijking met de bestelling rechtstreeks via [bedrijf 2], de desbetreffende facturen niet zijn overgelegd. Dit, ondanks gedaagde sub A meent dat er in het verleden veelvuldig zaken werd gedaan met [bedrijf 2].
4.8.3. De kantonrechter overweegt ten aanzien van het overzicht van de consultant fees, dat nergens uit blijkt dat de betalingen aan of de aanstelling van [naam 3] dan wel [bedrijf], op initiatief van eiser is gedaan. Dit leidt ertoe dat hij hiervoor ook niet aansprakelijk gesteld kan worden.
4.8.4. Voor wat betreft het overzicht betreffende de prijsvergelijking tussen de prijzen van [bedrijf] en [bedrijf 2], overweegt de kantonrechter dat gelet op de gemotiveerde betwisting door eiser, die neerkomt op het ontbreken van onderbouwend bewijs, het overzicht buiten beoordeling gelaten moet worden. Immers staat nergens vast waarop de eenheidsprijs van [bedrijf 2] is gebaseerd. Er is namelijk geen factuur afkomstig van [bedrijf 2] overgelegd, op basis waarvan de vergelijking gemaakt zou kunnen worden. Met dit overzicht wordt de door eiser gemaakte calculatie vervat onder r.o. 4.2.5 niet weerlegd.
4.8.5. Uit de door gedaagde sub A overgelegde jaarcijfers (de jaarrekeningen van 2014 en 2015 en het financieel rapport over het jaar 2016), blijkt dat hoewel gedaagde sub A in het jaar 2014 met een noemenswaardige achteruitgang in haar nettowinst is getroffen (van
SRD 20.529,528 naar SRD 7.048,772), het bedrijf in 2015, met een nettowinst van
SRD 22.384,- winstgevend was. Vooropgesteld dient te worden dat eiser niet aansprakelijk gesteld kan worden door de gedaagde sub A geleden verliezen. Eiser is immers zoals reeds is vastgesteld in dit vonnis, slechts een werkarm van de directie. Voorts is er geen onderbouwing gegeven van de redenen die ten grondslag liggen aan de achteruitgang.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de stelling van eiser dat er op lang termijn, voordeel geboekt zou worden door gedaagde sub A, enigszins door de vooruitgang in 2015 tot uiting komt.
4.9. De kantonrechter is gelet op het voren overwogene van oordeel dat het handelen van eiser, op zich, niet kan worden gekwalificeerd als te zijn onrechtmatig dan wel ernstig verwijtbaar jegens gedaagde sub A. Immers is gebleken dat het handelen van eiser steeds gericht was op het behalen van voordeel voor gedaagde sub A.
Ten aanzien van de vordering tot herstel van de dienstbetrekking
4.10. Ingevolge de artikelen 1615s en 1615t lid 3 BW, wordt aan de kantonrechter de mogelijkheid geboden tussen het opdragen aan de werkgever om de arbeidsrelatie te herstellen of het toekennen van een billijke vergoeding aan de benadeelde.
De kantonrechter ziet in het tijdsverloop een reden om gedaagde sub A niet te veroordelen het dienstverband met eiser te herstellen. Immers, de opgelopen spanningen tussen eiser en gedaagde sub A vanaf de non-actiefstelling van eiser tot aan het rechtsproces, is voor de kantonrechter reden om de dienstbetrekking tussen partijen niet te herstellen. Naar het oordeel van de kantonrechter zou herstel van de dienstbetrekking tussen partijen niet doeltreffend zijn, nu gedaagde sub A reeds zal hebben voorzien in de vacature van de functie die eiser bekleedde. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van gedaagde sub B
4.11. Eiser heeft gesteld dat het besluit van gedaagde sub B in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gedaagde sub B heeft het standpunt van eiser betwist.
Het beginsel van hoor- en wederhoor
4.12. Overwogen wordt dat partijen op basis van voormeld beginsel in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich op een adequate wijze uit te laten over hetgeen door de wederpartij wordt gesteld, tot op het moment dat er geen nieuwe informatie wordt gegeven. Rekening houdend met de termijn van 30 dagen vervat in artikel 6 lid 3 van Besluit Ontslagcommissie (SB 1986, no.29), zou de nader ingebrachte standpunten, als tardief buiten de beoordeling gelaten moeten worden, voor zover deze niet van dien aard zijn dat er een heroverweging teweeg wordt gebracht.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de standpunten vervat in de ontslagbeschikking, meegenomen zijn in de beoordeling van gedaagde sub B, dat de aangevoerde ontslaggronden wel opgaan.
4.12.1. Ten eerste gaat de kantonrechter voorbij aan het standpunt van gedaagde sub B, dat hij gedaagde sub A slechts bij rolbeschikking in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk uit te laten over het één en ander en dat zulks niet gelijkgesteld kan worden aan het wederhoren van gedaagde sub A, zoals eiser betoogt. De kantonrechter overweegt dat feit is dat gedaagde sub A, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, tot tweemaal toe de kans heeft gehad om zich uit te laten ten aanzien van het geschil. De kantonrechter vermag niet in te zien waarom gedaagde sub A voor een tweede keer gehoord diende te worden. Het standpunt van gedaagde sub B dat er sprake was van tegenstrijdigheden in de verklaringen van de partijen, is geen reden voor het wederhoren van een partij. Immers zullen er in elk geval strijdigheden zijn in de verklaringen van partijen, hetgeen namelijk de reden is dat de ene partij zich heeft gewend tot een onafhankelijke derde, in casu gedaagde sub B, om een oplossing te brengen in hetgeen waarover partijen het oneens zijn. Het wederhoren van een partij, zonder dat de wederpartij zich omtrent het aangevoerde heeft uitgelaten, brengt voorshands mee dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden.
4.12.2. In de ontslagbeschikking staat als nadere toelichting een nieuw punt vervat, namelijk hetgeen onder 2.14 eerste punt van dit vonnis is genoemd met betrekking tot de veroorzaakte vertraging in het netwerk.
De kantonrechter overweegt voorts dat hetgeen nader is toegelicht in de ontslagbeschikking onder 2.14 derde punt, waarin een boetebedrag is genoemd, waarvan gesteld wordt dat dit bedrag door gedaagde sub A betaald moest worden, een concretisering is van hetgeen reeds door gedaagde sub A was verklaard ten aanzien van het handelen van eiser dat haar in extra kosten heeft gejaagd om licentie kosten te betalen aan [BEDRIJF 2]. De kantonrechter is van oordeel dat eiser zich ook om deze concretisering, diende uit te laten.
Daarenboven is de kantonrechter van oordeel dat eiser ook in de gelegenheid gesteld diende te worden om zich uit te laten over de uitlating van gedaagde sub A over de door eiser overgelegde verklaring afkomstig van haar gewezen directeur.
4.12.3. De kantonrechter overweegt voorts dat aan zowel eiser als aan gedaagde sub A, het recht om stukken in te dienen en het recht op inzage in de ingediende stukken, toekomt. Voor de vereenvoudiging van het voeren van verweer had het op de weg van gedaagde sub B gelegen om de door partijen ingediende stukken, ter inzage te geven aan de wederpartij, niettegenstaande dat deze niet door partijen worden opgevraagd. Dit heeft gedaagde sub B nagelaten.
4.12.4. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden.
Het beginsel van onderzoek en beslissing van het individuele geval
4.13. De kantonrechter overweegt dat het beginsel van zorgvuldige voorbereiding met zich meebrengt dat gedaagde sub B aan het nemen van een besluit een onderzoek doet voorafgaan naar alle factoren, welke voor een antwoord op een- in verband met de gerezen ontslagaanvraag en mede in het licht van de toepasselijke regeling- relevante vraag van belang zijn.
4.13.1. De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde sub B, zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt en wel gelet op het navolgende. Eiser heeft een belangrijk verweer gevoerd, namelijk dat hij in opdracht van de directie heeft gehandeld. Dit punt diende nader onderzocht te worden door gedaagde sub B, niet tegenstaande het feit dat er nog een rechtsmiddel openstaat voor eiser. Ook diende gevraagd te worden naar documenten waaruit het standpunt van gedaagde sub A blijkt met betrekking tot de prijzen van de apparaten, levertijd en voorwaarden rechtstreeks vanuit [bedrijf 2].
4.13.2. De kantonrechter is voorts van oordeel dat de motivering door gedaagde sub B vervat in de ontslagbeschikking betreffende de ontslagaanvragen met betrekking tot de anderen die eveneens door gedaagde sub A zijn ontslagen en hiervan een rechtsproces aanhangig is gemaakt, bekend onder de zaken met als A.R.no. 16-4461 en 16-4463, waarvan een rolvoeging is gelast bij onderhavige zaak, voor het grootste deel woordelijk identiek zijn aan elkaar. Dit doet de kantonrechter voorkomen alsof er geen sprake is geweest van een individuele beslissing en dat de zaken globaal zijn afgedaan aan de hand van de algemene gestelde verwijtbare handelingen. Het vorenstaande duidt ook aan op een motiveringsgebrek zijdens gedaagde sub B.
4.13.3. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het beginsel onderzoek en beslissing van het individuele geval is geschonden.
Het motiveringsbeginsel
4.14. De kantonrechter overweegt dat er op gedaagde sub B een motiveringsplicht rust, die draagkrachtig is en een deugdelijke feitelijke grondslag moet bevatten. Deze motiveringsplicht strekt ertoe, met name ingeval de bezwaren ongegrond worden verklaard, dat eiser, die tegen de ontslagaanvraag bezwaar heeft uit de beslissing moet kunnen opmaken, waarom aan de aangevoerde bezwaren niet is tegemoetgekomen.
De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde sub B niet heeft aangegeven op welke wijze gedaagde sub A, de essentiële punten die eiser heeft aangehaald, heeft weerlegd en hoe de belangen van partijen tegen elkaar zijn afgewogen. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter niet kan volgen hoe gedaagde sub B is gekomen tot haar besluit om de ontslagaanvraag toe te wijzen.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het motiveringsbeginsel is geschonden.
Nu gedaagde sub B voormelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, is de kantonrechter van oordeel dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres en derhalve nimmer tot het besluit van ontslag had moeten komen, weshalve de schade die zijdens eiseres voortvloeit uit het besluit van gedaagde sub B, dient te worden vergoed door hem de schade die zijdens eiseres voortvloeit uit het besluit van gedaagde sub B, dient te worden vergoed door hem.
Ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding
4.15. Uit de onderbouwing van de gevorderde schadevergoeding, leidt de kantonrechter af dat eiser uitgegaan is van:
• 31 maanden brutosalaris en daarover berekende emolumenten omvattende: het salaris, bijdrage aan pensioen, verlies van medische voorzieningen voor twee personen, verlies gekoppeld aan privileges, dienstaansluitingen, verlies van vervoerstoelagen, verlies representatiekosten
• 77 vakantiedagen, verlies van gratificatie, verlies van dekking paramedische kostenvergoeding, verlies vergoeding voor extra prestatie en inzet, verlies elke salariscorrectie vanwege de cao en tegemoetkoming vanwege koersstijgingen en of daarmee samenhangend
In totaal vordert eiser het bedrag ad SRD 697.437,- aan schadevergoeding.
4.16. De kantonrechter overweegt dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die de toewijzing van de door hem gevorderde schadevergoeding ad SRD 697.437,- rechtvaardigen. Immers heeft hij niet concreet gesteld dat hij werkloos was gedurende de periode vanaf
01 juni 2017 tot op heden. Daarenboven overweegt de kantonrechter dat gedaagde sub A een opzeggingstermijn van 12 maanden heeft gehanteerd, waarbij gedurende deze periode, zijn loon, de daarbij behorende emolumenten tevens de ouderdomspensioen is uitgekeerd aan eiser. De kantonrechter overweegt dat het vorenstaande de conclusie met zich meebrengt, dat deze uitkering voldoende is voor de transitie van de ene baan naar een andere.
Echter overweegt de kantonrechter op grond van de wet en in lijn met de uitspraak van de uitspraak van de Hoge Raad (HR 26 oktober 2018, NJ 2018/465), dat gelet op het kennelijk onredelijk ontslag, zij wel van oordeel is dat op grond van de eisen van goed werkgeverschap, die gedaagde sub A niet in acht heeft genomen, en gelet op de redelijkheid en billijkheid, eiser aanspraak maakt op een (aanvullende) vergoeding in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.17. De kantonrechter overweegt dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding, het uiteindelijk erom gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, en dat het bij de begroting van de billijke vergoeding aankomt op alle omstandigheden van het geval. In onderhavig geval acht de kantonrechter de mate van benadeling tegenover de belangen die daardoor worden geschaad, van belang ter vaststelling van de vergoeding. De navolgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang:
Aan de zijde van eiser
• de duur van de dienstbetrekking van de werknemer. Als onweersproken staat vast dat eiser bijkans 34,5 jaren in dienst was van gedaagde sub A.
• de kwaliteit van de werknemer gedurende de dienstjaren. Als onweersproken staat eveneens vast dat eiser tot op 09 november 2015 nooit is verweten van enige laakbare handeling.
• leeftijd van de werknemer: gelet op de geboortedatum van eiser, vermeld in de door haar overgelegde arbeidsovereenkomst, had hij bij zijn ontslag een leeftijd van 57 jaar.
Aan de zijde van gedaagde sub A
• het ontbreken van duidelijkheid over de werkloosheid van de werknemer, na de ontslag door de werkgever. Nu eiser de schadevordering heeft ingesteld, lag het op de weg van hem om concreet aan te geven dat hij na het ontslag werkloos was. De kantonrechter kan hiervan niet zondermeer uitgaan;
• de uitgekeerde vergoeding aan eiser, rekening houdende met een opzeggingstermijn van 12 maanden.
4.18. De kantonrechter zal hierbij ondersteuning zoeken bij de zogenoemde kantonrechtersformule die wordt gebruikt bij ontslag, waarbij factor A voorschrijft dat elk dienstjaar boven 55 jaar, 2x meetelt; factor B, zijnde het vaste bruto maandsalaris; factor C variërend tussen 0 en 1, naarmate de risicosfeer van het ontslag aan de werkgever te wijten is geweest. Eiser heeft 34,5 dienstjaren, zodat ervan kan worden uitgegaan dat eiser reeds 55 jaar oud is. Factor A wordt aldus vastgesteld op 2. Factor B is het Bruto salaris ad SRD 10.551,82
Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter een schadevergoeding van 34,5x2xSRD 10.551,82×0.75= SRD 546.056,69.
4.19. De kantonrechter is van oordeel dat nu geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid conform artikel 1303 BW, deze is namelijk niet bedongen noch vloeit het voort uit de wet, de proportionele aansprakelijkheid van toepassing is op onderhavig geval. Overwogen wordt dat de door gedaagde sub B gepleegde onrechtmatige daad, namelijk het schenden van de onder r.o. 4.11 tot en met 4.15 vermelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het verlengde ligt van het door gedaagde sub A gepleegde onrechtmatige daad, door verlenen van het kennelijk onredelijk verslag aan eiser. Immers zou de één niet zonder de ander bestaan. Zie hierin het causaal verband van beide onrechtmatige daden en de door eiser geleden schade. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat zowel gedaagde sub A als sub B voor een even groot deel aansprakelijk zijn jegens eiser. Dit leidt tot de slotsom dat zowel gedaagde sub A als gedaagde sub B elk aansprakelijk is voor het bedrag vanSRD 273.028,35.
4.20. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld zoals bepaald in de beslissing.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. Veroordeelt gedaagde sub A om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het bedrag van SRD 273.028,35 (tweehonderddrieënzeventigduizend achtentwintig en vijfendertighonderdste Surinaamse dollar), zijnde de door eiser geleden als gevolg van het kennelijk onredelijk doen eindigen van de dienstbetrekking met gedaagde sub A, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf 09 september 2016 tot aan die der algehele voldoening.
5.2. Veroordeelt gedaagde sub B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het bedrag van SRD 273.028,35 (tweehonderddrieënzeventigduizend achtentwintig en vijfendertighonderdste Surinaamse dollar), zijnde de door eiser geleden schade als gevolg van de in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door gedaagde sub B verleende ontslagvergunning, waardoor eiser in zijn rechten is aangetast, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf 09 september 2016 tot aan die der algehele voldoening.
5.3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4. Veroordeelt gedaagden in de proceskosten aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot op SRD 628,- (zeshonderd achtentwintig Surinaamse dollar).
5.5. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.S. Nanhoe-Gangadin en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van 25 augustus 2020, in aanwezigheid van de griffier.