- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-202038
- Uitspraakdatum 17 december 2020
- Publicatiedatum 13 april 2021
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
De advocaten van de ex-minister van Financiën hebben een kort geding aangespannen tegen het Minsterie van Binnenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie (OM) en De Nationale Assemblee (DNA), om de onlangs gelaste opsporing door het OM per direct te staken. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op nietigheid van het door DNA genomen besluit op de hernieuwde vordering van de PG niet opgaat.
Uitspraak
HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-2038
17 december 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
HOEFDRAAD, GILMORE ANDRÉ MSc., gewezen Minister van Financiën,
wonende aan de Eusieweg no. 40 te Paramaribo,
eiser,
hierna te noemen: Hoefdraad,
gemachtigden: mr. I.S. Lalji, mr. F.F.P. Truideman, mr. M. Dubois, allen advocaten,
tegen
A. DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN,
B. DE STAAT SURINAME, met name DE NATIONALE ASSEMBLÉE,
C. DE STAAT SURINAME, met name HET OPENBAAR MINISTERIE,
allen in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
kantoorhoudende te zijner Parkette aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagden,
hierna te noemen, respectievelijk BIZA, DNA en OM,
gemachtigde van BIZA en OM: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
gemachtigde van DNA: mr. A.E. Veldman, advocaat.
- Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift dat op 11 augustus 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
- de conclusie van eis die is genomen op 27 augustus 2020;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van BIZA en OM, met producties;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van DNA, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek aan de zijde van BIZA en OM, met producties;
- de conclusie van dupliek aan de zijde van DNA, met producties;
- de conclusie tot uitlating.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
- De feiten
2.1 Hoefdraad heeft gedurende 2015 – 2020 het ambt van Minister van Financiën bekleed.
2.2 Op 23 april 2020 heeft de Procureur-Generaal (hierna afgekort PG) een vordering ex artikel 2 lid 1 van de Wet in Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers (hierna afgekort WBVPA) bij DNA ingediend om Hoefdraad in staat van beschuldiging te stellen. De PG heeft in zijn begeleidend schrijven, krachtens welke hij de vordering heeft aangeboden c.q. ingediend, onder meer het volgende vermeld:
“ (…)
Overeenkomstig artikel 3 van voornoemde wet wordt u, hierbij aangeboden een opgave van de verdenking van gepleegde misdrijven alsmede de wettelijke bepalingen aangaande de strafbaarstelling van voormelde misdrijven. De opgave als boven bedoeld met bijbehorende producties, is vervat in een ambtsedig proces-verbaal d.d maandag 20april 2020, opgemaakt en afgesloten door de heer …), Hulpofficier van Justitie.
Ik moge u opmerkzaam maken dat, overeenkomstig artikel 10 van voormelde wet, De Nationale Assemblée beraadslaagt en besluit, omtrent de onderhavige vordering tot het in staat van beschuldiging stellen van voornoemde minister.
Van uw besluit als boven aangehaald vernemen wij per ommegaande van u, teneinde het Openbaar Ministerie in staat te stellen voort te gaan met een vordering gerechtelijk vooronderzoek, tegen voornoemde minister welke alsdan zal worden ingediend bij de Rechter Commissaris belast met de behandeling van strafzaken.”
2.3 Op 13 mei 2020 heeft DNA een hoorcommissie benoemd, die belast werd met het horen van Hoefdraad ter zake het verzoek van de PG. DNA heeft Hoefdraad in kennis gesteld van het verzoek van de PG om hem in staat van beschuldiging te stellen. De hoorcommissie heeft Hoefdraad in de gelegenheid gesteld zich ter zake de vordering van PG uit te laten, hetgeen Hoefdraad op 13 mei 2020 middels verweerschrift heeft gedaan.
In het verweerschrift stelt Hoefdraad zich op het standpunt dat het algemeen belang voorop dient te staan en dat afwijzing van de vordering van de PG op die grond gerechtvaardigd is. Aan het eind van het verweerschrift heeft hij verder het volgende betoogd: “In dit verband stel ik mij op het standpunt dat continuering van het bestuur van Suriname van eminent belang is. Dat is in het bijzonder het geval in deze moeilijke tijden van het Corona-pandemie en het daaraan gekoppelde belang te zorgen voor economisch en financieel herstel. Nu kort voor de verkiezingen een nieuwe bewindsman als minister van financiën aan te stellen zal een ontwrichtend effect hebben. Een regerings- en bestuurscrisis kan Suriname zich zeker op dit moment niet veroorloven”.
2.4 Vervolgens heeft DNA beraadslaagd en afwijzend beslist op de vordering van de PG. De PG heeft ter zake dit besluit geen mededeling van DNA ontvangen.
2.5 Op 20 juli 2020 heeft de PG een hernieuwde vordering tot het in staat van beschuldiging stellen van Hoefdraad bij DNA ingediend. De hernieuwde vordering heeft de PG middels een begeleidend schrijven aan DNA aangeboden, in welk schrijven – voor zover voor de beslissing in de onderhavige zaak van belang – het volgende is vermeld:
“Bij brief d.d. 23 april 2020 kenmerk SPG 1026/20 (zie fotokopie aangehecht) heb ik aan de toenmalige voorzitter van de Nationale Assemblee mw (…) doen toekomen een vordering tot het in staat van beschuldiging stellen van de toen in functie zijnde Minister van Financiën de heer Hoefdraad, Gillmore Andre.
Uit mediaberichten vernam ik van de behandeling van de vordering in De Nationale Assemblee (DNA) en het genomen besluit.
Nimmer heb ik op mijn voormelde brief/vordering antwoord gekregen van de DNA voorzitter zoals bepaald in artikel 10 van de Wet in Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers (S.B. 2001 no. 72 zoals gewijzigd bij SB 2007 no 101) en moge ik u derhalve vragen mij alsnog formeel te antwoorden op de bovenaangehaalde brief/vordering.
Gelet evenwel op de factor tijd en de stand van het onderhavig strafrechtelijk onderzoek alsook mede uitgaande van de media berichten omtrent de afwijzing van de voormelde vordering door De Nationale Assemblee, bied ik u hierbij een hernieuwd verzoek aan tot het in staat van beschuldiging stellen van de bovengenoemde gewezen minister van Financiën e.e.a op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 e.v. van de boven aangehaalde wet.
De gronden van voormelde vordering zijn ongewijzigd gebleven terwijl bij de voortzetting van het strafrechtelijk onderzoek inmiddels een medewerker van de Centrale Bank van Suriname eveneens als verdachte is aangemerkt.
Aan deze hernieuwde vordering is overeenkomstig artikel 3 van de voormelde wet wederom voor gekozen om een opgave te doen van de verdenking van gepleegde misdrijven alsmede de wettelijke bepalingen aangaande de strafbaarstelling van de bedoelde misdrijven.
Aan de opgave als boven aangehaald zijn producties toegevoegd zoals vervat in een proces-verbaal d.d. 20 juli 2020 ambtsedig opgemaakt en afgesloten door dhr. D. (…), Hulpofficier van Justitie, van welk proces-verbaal met bijlagen een exemplaar hierbij is aangehecht en naar de inhoud waarvan ter bekorting wordt verwezen.
In het belang van de voortzetting van het strafrechtelijk onderzoek en overeenkomstig artikel 10 van de voornoemde wet, vraag ik u om mij per ommegaande in kennis te stellen van het besluit van De Nationale Assemblee aangaande deze vordering.”
2.6 Op 22 juli 2020 heeft DNA Hoefdraad in kennis gesteld van de hernieuwde vordering van de PG, en wel middels betekening daarvan door een deruwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname. Ook de gemachtigde(n) van Hoefdraad is (zijn) van de hernieuwde vordering in kennis gesteld.
2.7 Op 28 juli 2020 heeft (hebben) de gemachtigde(n) van Hoefdraad namens hem een schrijven d.d. 28 juli 2020 aan DNA gericht ter zake de hernieuwde vordering van de PG. In dat schrijven staat, voor zover voor de beslissing van belang, onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Een tweede behandeling van dezelfde vordering is in strijd met het Reglement van Orde voor de Nationale Assemblée (“het Reglement”)
De PG biedt in zijn brief van 20 juli 2020 een “hernieuwd verzoek aan tot het in staat van beschuldiging stellen van de bovengenoemde gewezen Minister van Financiën (…)”. De PG erkent dat het hernieuwde verzoek tot in beschuldiging stellen identiek is aan het reeds door DNA afgewezen verzoek. Immers, zoals de PG stelt: “De gronden van voormelde vordering zijn ongewijzigd gebleven (…)”.
Wij stellen ons op het standpunt dat DNA een tweede vordering, die identiek is aan de reeds afgewezen vordering, niet in behandeling zou moeten nemen, om twee nader toe te lichten redenen.
In de eerste plaats, DNA heeft in deze kwestie reeds gesproken en haar besluiten dienen te worden gerespecteerd en nageleefd.
De Wet van 2001 biedt geen enkel aanknopingspunt voor het kennelijke standpunt van de PG dat hij een identieke vordering tot het in staat van van beschuldiging stellen, die eerder is afgewezen, nog een keer zou mogen indienen.
Verder is art. 59 van het Reglement van Orde van uw college helder:
“ Op eenmaal genomen besluiten wordt niet teruggekomen, tenzij op grond van gewichtige redenen in ’s Lands belang of nieuw opgekomen omstandigheden die bij het nemen van het besluit niet bekend waren, en indien bekend tot een ander oordeel zouden hebben kunnen leiden.”.
De hernieuwde vordering van de PG kan echter niet anders worden gezien als een nadrukkelijk beroep op DNA om juist wel terug te komen op een eerder genomen besluit. De vordering rept echter niet over gewichtige redenen in ’s Lands belang die hiertoe zouden nopen en de hernieuwde vordering onderstreept zelf dat er van nieuw opgekomen omstandigheden geen sprake is – de hernieuwde vordering rust op exact dezelfde gronden als de reeds afgewezen vordering.
Behandeling van de hernieuwde vordering komt daarom dan ook naar de overtuiging van ons in strijd met Art. 59 van het Reglement van Orde van DNA.
(…)
Een tweede behandeling van dezelfde vordering is in strijd met het strafvorderlijk ne-bis-in-idem begisel
De tweede reden waarom DNA de hernieuwde vordering van de PG niet in behandeling zou moeten nemen is gegrond in het ne-bis-in-idem beginsel. Dit houdt in dat een verdachte na beëindiging van diens vervolging niet opnieuw voor hetzelfde strafbare feit vervolgd mag worden.
Op basis van de Wet van 2001 ligt het vervolgingsmonopolie in het geval van ambtsdragers bij DNA.
(…)
Wij stellen ons op het standpunt dat vanwege vervolgingsmonopolie van DNA bij ambtsdragers, die daarmee in de plaats treedt van in andere gevallen door het OM te nemen vervolgingsbeslissingen, deze bepalingen op onze client van toepassing zijn. Er is in zijn geval sprake van a. een besluit tot niet-vervolging (afwijzing door DNA van de vordering tot in staat van beschuldiging stellen die op 23 april 2020 is ingediend); b. kennisgeving van dit besluit door publieke besluitvorming en alle media-aandacht.
Hiermee is gelet op het samenstel van art. 222 lid 2 en art. 226 lid 1 van het Wetboekvan Strafvordering de zaak tegen onze cliënt geëindigd. Dit betekent dat het OM de hernieuwde vordering niet had mogen indienen en dat DNA ook op deze grond deze onrechtmatige vordering niet in behandeling zou moeten nemen.
Conclusie
Gelet op bovenstaande geven wij uw college in overweging om de hernieuwde vordering van de Procureur-Generaal mr. R. Baidjnath Panday d.d. 20 juli 2020 niet in behandeling te nemen.”
2.8 Op 28 juli 2020 heeft DNA een Commissie benoemd die advies aan haar moest uitbrengen over de verdere behandeling van de hernieuwde vordering. Deze Commissie is op twee momenten bij elkaar gekomen, laatstelijk op 04 augustus 2020 opdat de voorzitter en leden van deze Commissie hun standpunten over de hernieuwde vordering konden kenbaar maken.
2.9 Op 04 augustus 2020 heeft de hiervoor genoemde Commissie in huishoudelijke vergadering het hierna volgende aan DNA geadviseerd ter zake de vordering van de PG:
“ – Conform artikel 8 van de Wet in Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers, zal er geen onderzoekscommissie worden ingesteld. De commissie zoals opgenomen in aritkel 8 lid 1 van bovengenoemde wet zal een advies uitbrengen aan De Nationale Assemblee omtrent de hernieuwde vordering;
– dat artikel 59 van het Orde Reglement niet van toepassing is, vanwege het feit dat het een hernieuwde vordering betreft en geen heroverweging is van de afgewezen vordering; de hernieuwde vordering is dus niet in strijd met artikel 59 van het Orde Reglement;
– na bestudering van het verweer die gevoerd was door de gewezen Minister terzake de afgewezen vordering d.d. woensdag 13 mei 2020, heeft de Commissie besloten om de gewezen minister niet meer te laten horen door De Nationale Assemblee met betrekking tot de hernieuwde vordering. De Commissie stelt dat de gewezen Minister van Financien voldoende feiten heeft aangedragen in zijn verweer, die beoordeeld kunnen worden door De Nationale Assemblée;
– In zowel politiek-bestuurlijk opzicht alsook het algemeen belang acht de Commissie het nodig dat de in de staat van beschuldiging stelling van de gewezen bewindsman moet worden voortgezet;
– De Commissie stelt voor om over te gaan tot de behandeling van de hernieuwde vordering inzake het in staat van beschuldiging stellen van de gewezen bewindsman in een openbare plenaire vergadering (…)”.
2.10 Op 06 augustus 2020 heeft DNA in openbare vergadering bij meerderheid van stemmen op de vordering van de PG beslist en heeft de vordering toegewezen.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Hoefdraad vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle uren en dagen,:
1) schorst althans opschort het advies c.q. het besluit van de hoorcommissie en het eindbesluit van de openbare vergadering van DNA genomen op
06 augustus 2020 waarbij Hoefdraad ten aanzien van de tweede vordering van de Procureur-Generaal in staat van beschuldiging is gesteld, zonder hem te horen ten aanzien van de verweten feiten in afwachting van de beslissing van de gewone bodemrechter en wel totdat bij in kracht van gewijsde gegane vonnis over de rechtmatigheid van het advies van de hoorcommissie en het eindbesluit van DNA is beslist;
2) BIZA, DNA en OM, elk voor zich gelast het vonnis te gehengen en gedogen;
3) OM expliciet veroordeelt het eindbesluit als genoemd in punt 1 van het petitum te gehengen en te gedogen en OM verbiedt tot het overgaan van enige daad van opsporing en vervolging jegens Hoefdraad danwel enige aangevangen daad van opsporing en vervolging jegens Hoefdraad op grond van het eindbesluit als genoemd in punt 1 van het petitum onmiddellijk te staken;
4) het gevorderde onder 1 tot en met 3 onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- per dag voor iedere dag dat Biza, DNA en OM, elk voor zich in strijd met het vonnis handelen;
5) BIZA, DNA en OM, elk voor zich, veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2 Hoefdraad legt aan zijn vordering ten grondslag dat het door DNA gegeven advies en het op 06 augustus 2020 op de openbare vergadering van DNA genomen besluit op de vordering van de PG nietig zijn en dat BIZA, DNA en OM onrechtmatig jegens hem handelen. Daartoe stelt Hoefdraad, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- BIZA, DNA en OM hebben in strijd gehandeld met artikel 59 van het Reglement van Orde van De Nationale Assemblee (hierna aangeduid als het Reglement) en het ne bis in idem- beginsel geschonden;
- DNA heeft in strijd gehandeld met het hoorrecht dat verplicht is gesteld in artikel 8 lid 2 van WBVPA en een essentieel onderdeel is van enige vordering die OM bij DNA indient;
- hij heeft zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig gemaakt, omdat alle handelingen van hem in staats belang en in algemeen belang zijn geschied;
- DNA heeft niet conform artikel 48 en 49 van het Reglement beraadslaagd over de vordering.
3.3 BIZA, DNA en OM hebben elk afzonderlijk verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
- De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1 Het spoedeisend belang, dat niet voldoende gemotiveerd door BIZA, DNA en OM is weersproken, is voldoende aannemelijk voor de kantonrechter. Hoefdraad wordt daarom ontvangen in het kort geding.
Gewezen politieke ambtsdrager
4.2 De kantonrechter stelt vast dat Hoefdraad ingevolge artikel 1 lid 1 sub d juncto artikel 1 lid 1 sub c WBVPA, vanwege de uitoefening van het ambt van minister gedurende 2015 – 2020, als een gewezen politieke ambtsdrager dient te worden aangemerkt. Mitsdien zijn de bepalingen die zijn neergelegd in WBVPA op hem van toepassing.
Formeel- c.q. onbevoegdheidverweer
4.3 BIZA, DNA en OM betogen bij wege van formeel verweer, met het oog op niet ontvankelijk verklaring van Hoefdraad in zijn vordering, dat de kort gedingrechter onbevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Daartoe voeren zij – verkort en zakelijk weergegeven – aan, dat Hoefdraad de gronden waar hij zich op beroept aan de strafrechter dient voor te leggen en niet aan de civiele rechter, oftewel de kortgedingrechter. Volgens hun betoog is met het in staat van beschuldiging stellen een strafproces ingeleid en niet een civiel proces. Hoefdraad daarentegen stelt zich op het standpunt dat het hoorrecht waarop hij aanspraak maakt is geschonden, zodat de kantonrechter in kort geding wel bevoegd is van de onderhavige zaak kennis te nemen.
4.4 In het licht van het door BIZA, DNA en OM opgeworpen formeel c.q. onbevoegdheidsverweer, stelt de kantonrechter het volgende voorop. Het door DNA genomen besluit op de hernieuwde vordering van de PG, welke betrekking heeft op Hoefdraad, dient te worden aangemerkt als een bestuursrechtelijk besluit. Dit, omdat de PG als vervolgingsautoriteit en Hoefdraad als gewezen politieke ambtsdrager geen leden van DNA zijn en zij ten opzichte van DNA als derden dienen te worden aangemerkt die elk een belang te verdedigen hebben. Enerzijds heeft Hoefdraad een persoonlijk belang te verdedigen en wel om niet vervolgd te worden, anderzijds heeft de PG c.q. OM een algemeen maatschappelijk belang op het gebied van de vervolging te verdedigen.
Ingevolge artikel 10 van de Grondwet van de Republiek Suriname heeft een ieder – zoals Hoefdraad terecht stelt – bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Zoals uit de stellingen van Hoefdraad blijkt, beroept hij zich op schending van zijn vermeend hoorrecht. Het hoorrecht is op het gebied van het bestuursrecht inherent aan het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel van hoor en wederhoor dient elk bestuursorgaan bij het nemen van alle bestuursrechtelijke besluiten in acht te nemen, omdat bij het niet in acht nemen hiervan de belangen van rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden geschaad.
Zoals reeds hiervoor is overwogen, dient het door DNA genomen besluit op de hernieuwde vordering van de PG te worden aangemerkt als een bestuursrechtelijk besluit. Hieruit volgt dat DNA dit beginsel van hoor en wederhoor dat inherent is aan het hoorrecht in acht dient te nemen bij de totstandkoming van bedoelde bestuursrechtelijk besluit. Nu Hoefdraad zich in zijn hoorrecht voelt aangetast, acht de kantonrechter in kort geding zich wel bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen. Dat inmiddels een strafrechtelijke procedure is ingeleid, doet niet ter zake.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de kantonrechter het door BIZA, DNA en OM opgeworpen formeel c.q. onbevoegdheidsverweer.
Ne bis in idem-beginsel
4.5 Volgens het stanpunt van Hoefdraad is de vordering die de PG heeft ingediend indentiek aan de afgewezen vordering, hetgeen ingevolge artikel 59 van het Reglement verboden is en in strijd is met het ne bis in idem- beginsel. BIZA, DNA en OM delen dit standpunt niet en betogen in dat licht dat WBVPA geen verbod aan de PG oplegt tot het doen van een hernieuwde vordering tot het in staat van beschuldiging stellen. Ter onderbouwing van dit betoog, beroepen zij zich op het bepaalde in artikel 4 WBVPA.
Voorts betogen zij dat WBVPA een lex specialis is, terwijl het Reglement een lex generalis is, waaruit voortvloeit dat artikel 4 WBVPA voorrang geniet boven artikel 59 van het Reglement, zodat laatst vermeld artikel buiten beschouwing dient te worden gelaten.
4.6 De kantonrechter stelt ter zake dit geschilpunt het volgende voorop. Het ne bis in idem- beginsel houdt in, een verbod om – anders dan via het instellen van een rechtsmiddel – jegens dezelfde wederpartij een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking in te stellen, welke een wettelijke grondslag dient te hebben. Dit beginsel is voor wat betreft strafrechtelijke procedures neergelegd in artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de procedure inzake vorderingen tot het in staat van beschuldiging stellen in de zin van WBVPA, welke procedure naar haar aard als een bestuursrechtelijke procedure dient te worden aangemerkt, is er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen wettelijk verbod aan de PG opgelegd om – voor zover de hernieuwde vordering als een identieke vordering dient te worden aangemerkt – dezelfde vordering in te stellen. Dat zulks het geval is, leidt de kantonechter af uit de artikelen 2 lid1 en 4 lid 1 WBVPA. Deze twee artikelen luiden onder meer als volgt:
Artikel 2 lid 1 WBVPA:
“ 1. De vordering tot het in staat van beschuldiging stellen van politieke ambtsdragers of gewezen politieke ambtsdragers wordt aan De Nationale Assemblée gedaan door de Procureur-Generaal.”
Artikel 4 lid 1 WBVPA:
“Op iedere vordering tot het in staat van beschuldigingstellen van een politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager wordt binnen negentig dagen na de indiening daarvan een eindbesluit genomen.”
Uit het woord “iedere vordering” in artikel 4 lid 1 WBVPA blijkt, zoals BIZA, DNA en OM terecht betogen, dat DNA op iedere vordering van de PG dient te beslissen. Bovendien is in WBVPA geen enkele wettelijke bepaling opgenomen die de PG en de politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager de mogelijkheid biedt om in beroep te gaan tegen een door DNA genomen besluit op een vordering tot het in staat van beschuldiging stellen.
4.7 Voor zover Hoefdraad beoogt te stellen dat DNA geen anders luidende beslissing mocht nemen dan de beslissing op de eerste vordering, is de kantonrechter van oordeel dat slechts DNA de bevoegdheid toekomt om hierover inhoudelijk te oordelen. Zoals uit de inhoud van het op 04 augustus 2020 uitgebracht adviesrapport blijkt, heeft de commissie in huishoudelijke vergadering overwogen dat het nemen van een besluit op de hernieuwde vordering van de PG geen heroverweging is van de afgewezen vordering, zijnde de eerste vordering die de PG op 23 april 2020 bij DNA had ingediend. Nu DNA de wettelijke plicht heeft om hierover te oordelen en ook hierover heeft geoordeeld, zal de kantonrechter het ervoor moeten houden dat in casu geen sprake is van een terugkomen op een eerder genomen besluit en aldus geen sprake is van strijdigheid met artikel 59 van het Reglement. Dit, omdat WBVPA geen mogelijkheid biedt aan de PG en de politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager om in beroep te gaan tegen het besluit van DNA op de vordering van de PG inzake het in staat van beschuldiging stellen. Uit het bovenstaande volgt, dat evenmin sprake kan zijn van schending van het ne bis in idem-beginsel, welk beginsel in strafrechtelijke procedures geldt.
Het hoorrecht in de zin van ABVPA
4.8 DNA, BIZA en OM weerspreken het hoorrecht van Hoefdraad te hebben geschonden. In dat licht betogen zij dat DNA op grond van artikel 7 WBVPA de keus heeft om te bepalen of de vordering tot het in staat van beschuldiging stellen voor onmiddellijke beslissing vatbaar is. Voorts betogen zij dat volgens de redactie van artikel 8 lid 1 WBVPA de hoorplicht ontstaat als er een nader onderzoek wordt ingesteld en dat de commissie die was ingesteld, een commissie is in de zin van artikel 10 van het Reglement en niet een commissie van onderzoek in de zin van artikel 8 WBVPA.
4.9 Ter zake dit geschilpunt zijn de artikelen 7 en 8 WBVPA van belang.
In artikel 7 WBVPA is het volgende neergelegd:
“ De Nationale Assemblée overweegt in vergadering bijeen of de vordering, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 voor onmiddellijke beslissing vatbaar is dan wel een nader onderzoek nodig is.”
In artikel 8 WBVPA is het volgende neergelegd:
- Indien De Nationale Assemblée besluit tot het instellen van een nader onderzoek, stelt zij de stukken in handen van een Commissie van Onderzoek door haar daartoe aan te wijzen.
- De Nationale Assemblée stelt in het geval genoemd in lid 1 de betreffende politieke ambtsdrager of de gewezen politieke ambtsdrager in de gelegenheid om te worden gehoord.
- Ingeval ingevolge lid 1 van dit artikel een Commissie van Onderzoek is benoemd geschiedt het horen van de politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager door die Commissie.
- Is een dergelijke Commissie niet benoemd dan wijst De Nationale Assemblée een Commissie aan die met het horen als voormeld wordt belast en stelt zij daartoe aan die Commissie de stukken ter beschikking.”
In samenhang met deze artikelen dient te worden gelezen de toelichting op artikel 3 WBVPA op pagina 11, waarin voor zover voor de beslissing in de onderhavige zaak van belang, het volgende staat vermeld:
“De strekking van deze bepaling is vooreerst aan De Nationale Assemblee de gelegenheid te bieden om zich een oordeel te vormen over de vraag of het in deze inderdaad een misdrijf betreft in de uitoefening van zijn ambt door de politieke ambtsdrager gepleegd.
(…)
Voorts is de strekking van deze bepaling om, mede in verband met het bepaalde in artikel 6, de politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager de gelegenheid te bieden zich terzake voor te bereiden, indien en voorzover hij gehoord zou worden als aangegeven in artikel 8.”
De kantonrechter leidt uit de inhoud van deze artikelen en de geciteerde toelichting af, dat het hoorrecht pas aan de orde komt als DNA het besluit neemt om een nader onderzoek in te stellen door een daartoe in te stellen commissie van onderzoek voor het vergaren van informatie. Gebleken is dat er geen commissie van onderzoek is ingesteld, doch een commissie van horen die tot taak had om advies over de hernieuwde vordering van de PG uit te brengen. Het bovenstaande leidt tot de voorlopige slotsom dat, zoals BIZA, DNA en OM terecht opwerpen, van een nader onderzoek bij de hernieuwde vordering geen sprake is geweest en van het toekomen van enig hoorrecht aan Hoefdraad evenmin sprake kan zijn. Zoals blijkt uit de inhoud van de ten processe overgelegde producties, met name de beraadslagingen van gehouden huishoudelijke vergadering d.d. 04 augustus 2020, is het besluit genomen dat nader onderzoek niet nodig is en de hernieuwde vordering onmiddellijk voor een beslissing vatbaar is, hetgeen grondslag vindt in artikel 7 WBVPA.
4.10 Ten overvloede oordeelt de kantonrechter, dat ook al zou Hoefdraad het hoorrecht toekomen, dan nog zou zijn beroep op schending van dit recht niet opgaan, en wel op grond van de hierna volgende overwegingen.
De gemachtigde(n) van Hoefdraad heeft (hebben) op 28 juli 2020 middels een schrijven een reactie gegeven op de hernieuwde vordering van de PG, van welk schrijven de inhoud is weergeven onder 2.7 in dit vonnis. Per diezelfde datum heeft DNA beraadslaagd over de hernieuwde vordering van de PG, bij welke beraadslaging de standpunten van Hoefdraad zoals vervat in de brief van 28 juli 2020 zijn meegenomen. Dit schrijven van de gemachtigde(n), dient naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter te worden aangemerkt als een vorm van verweer die namens Hoefdraad is gevoerd tegen de hernieuwde vordering van de PG. In het schrijven maak (maken) de gemachtigde(n) van Hoefdraad ondubbelzinnig kenbaar dat de PG geen hernieuwde vordering mocht indienen, DNA de hernieuwde vordering niet in behandeling mocht nemen en dat DNA de PG niet zou moeten ontvangen in de vordering. De kantonrechter constateert dat de gemachtigde(n) van Hoefdraad in het schrijven, dan wel bij het kenbaar maken van zijn (hun) standpunt(en), zich geen enkele moeite heeft (hebben) getroost om het voorbehoud te maken om alsnog gebruik te maken van het aan Hoefdraad vermeend toekomend hoorrecht. Hoefdraad heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter vanwege het niet maken van dit voorbehoud zijn vermeend hoorrecht verwerkt.
Beraadslaging over de hernieuwde vordering
4.11 Voor wat betreft het standpunt van Hoefdraad dat DNA bij de beraadslaging over de vordering van OM het bepaalde in artikel 48 en 49 van het Reglement niet in acht genomen, is de kantonrechter van oordeel dat zulks een interne aangelegenheid is tussen DNA en haar leden. Hoefdraad kan zich daarom niet niet beroepen op deze interne regelingen van DNA die zijn neergelegd in het Reglement.
Conclusie
4.12 Op grond van hetgeen onder 4.5 tot en met 4.11 is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van Hoefdraad op nietigheid van het door DNA genomen besluit op de hernieuwde vordering van de PG niet opgaat. Van een onrechtmatig handelen gepleegd jegens Hoefdraad is geen sprake, zodat de gevorderde voorzieningen als ongegrond zullen worden geweigerd.
Proceskosten
4.13 Hoefdraad zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
- De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.2 Veroordeelt Hoefdraad in de proceskosten die aan de zijde van BIZA, DNA en OM zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag
17 december 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste
Kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.